zaterdag 18 oktober 2014

Inwendige roeping

In het hoofdstuk over de roeping geeft Abraham Hellenbroek (1658-1731) in zijn vra­gen­boekje Voorbeeld der goddelijke waar-heden een vol­gende omschrijving van de inwen­dige roeping of wedergeboorte. We leren dan God kennen in Zijn algenoegzaam-heid, Jezus in Zijn dierbaarheid en onszelf in onze vloekwaardig-heid. Het is één van de ant­woorden uit Hellen­broek waarvan ik hoop dat de catechisanten dat nooit zullen vergeten en vooral dat de Heere dit antwoord in hun hart schrijft.
Dit antwoord heeft ook alles te maken met het doel waartoe de Heere Jezus Christus op aarde verscheen. Hij is gekomen om zondaren zalig te maken. Wij hebben een Middelaar en Zalig-maker nodig omdat wij van God zijn afgevallen en tegen Hem gezondigd hebben. Wij liggen onder de vloek van God.
Het eerste wat nodig is, is dat wij onze vloek­waardigheid gaan erkennen. In het licht van Gods algenoegzaamheid komt onze vloekwaardigheid naar voren. Wie zijn wij tegenover Hem?! Als we enig besef hebben van Gods heiligheid en onze ver­lorenheid, maar onze ogen zijn nog gesloten voor de heerlijkheid en dier-baarheid van de Heere Jezus Christus, gaan we pogen door eigen werken zalig te worden. We gaan op zoek naar kwa­li­teiten in onszelf. Is dat het geval dan spreken we wel van algemene overtuigingen van zonde.
Theodorus van der Groe (1705-1874) schreef een boekje met de aangrijpende titel Het schadelijk misbruik van een algemene over-tuiging tot een valse grond van rust voor de ziel. Als de Heere ons inwendig roept, worden onze ogen geopend voor de dierbaarheid van de Heere Jezus als Middelaar. We worden in staat gesteld en gewillig gemaakt om tot Hem de toevlucht te nemen. Paulus schreef aan de Korinthiërs: ‘Want God, Die gezegd heeft, dat het licht uit de duisternis zou schij­nen,  is Degene, Die in onze harten geschenen heeft, om te geven verlichting der kennis der heer-lijkheid Gods in het aangezicht van Jezus Christus.’ (2 Korinthe 4:6).
Wellicht schreef Hellenbroek niet zonder reden over Jezus in Zijn dierbaarheid. Jezus is de persoonsnaam van de Middelaar. De kerk van het oude verbond keek uit naar de komst van de Christus of de Messias. Zij wist niet hoe Zijn eigennaam was. Dat mag de kerk van het nieuwe verbond wel weten. Zij heeft een innigheid in de toegang tot God die er onder het oude verbond niet was.
Dit is zeker dat iedereen die wedergeboren wordt tot een levende hoop de Heere Jezus Chris­tus liefheeft als Borg en Middelaar. In de wedergeboorte wordt er een weder­zijdse liefdes­band gelegd tussen Christus en de wedergeboren zondaar. In de omgang met Hem leren we Hem steeds meer kennen. Nooit komen we echter uit boven de bede van de Bruid uit het Hooglied: ‘Zet mij als een zegel op Uw hart, als een zegel op Uw arm.’ (Hooglied 8:6).
Een ware christen kent de Heere Jezus Christus en begeert Hem meer te kennen. De meest vergevorderde gelovige is tenslotte toch nog maar een beginneling. Dit is zeker dat een ware christen met de Anglicaanse prediker John Newton (dichter van het lied Amazing grace) be­tuigt: ‘O Jezus, hoe vertrouwd en zoet klinkt mij Uw naam in d’ oor, als ik van alles scheiden moet, gaat nog die naam mij voor.’