dinsdag 13 januari 2015

Een Joodse geleerde over de Evangeliën

Daniel Boyarin die zowel Amerikaans als Israëlisch staatsburger is, is niet gemakkelijk in een vakje te plaatsen. Hij is een zeer groot Talmoedgeleerde en beschouwt zichzelf als een ortho­doxe Jood. Zeker is dat hij zijn leven inricht volgens de halacha. Omdat hij zeer kritisch staat ten opzichte van het zionisme, is hij voor vele Joden omstreden.
Zelf verdedigt hij zijn kri­tische houding met de stelling dat de authentieke Jood geen militair is maar een Schrift­ge­leerde. In onderscheid tot de meeste orthodoxe Joden heeft Boyarin niet alleen grote kennis van de bronnen van het christen­dom, maar brengt hij met verve naar voren dat de christelijke kerk aan-vankelijk volledig binnen het Jodendom paste. Dat geldt ook voor alle nieuw­testa­men­tische geschriften.
In de door hem verdedigde zienswijze dat de christelijke kerk en het rabbinale Jodendom de twee vormen van Jodendom zijn die bleven voortbestaan na de val van de Tweede Tempel, staat Boyarin onder Joodse geleerden niet alleen. Onweersprekelijk is dat Jezus Zich op aarde aan de wetten van Mozes heeft gehou-den. Dat gold tot in de vijfde eeuw na Chr. ook voor Joodse volgelingen van Jezus.
In die eeuw verdwijnen de laatste resten van een Joodse christen-dom met een eigen identiteit. Naast Joodse volgelingen van Jezus die Zijn godheid niet aanvaarden, waren er ook die geen enkele moeite hadden met het dogma van Nicea. Nicea heeft door haar verbod om het paasfeest op de veertiende Nisan te vieren – een gewoonte die in Klein-Azië wijd verbreid was – wel de kloof tussen de christelijke kerk en de synagoge vergroot.
De kerkvader Hiëronymus kende in zijn tijd nog Joodse volge-lingen van Jezus die het dogma van Nicea aanvaarden maar zich ook volledig hielde aan de mozaïsche wetgeving. Naar zijn over-tuiging waren zij noch Joden noch christenen. Hij besefte ken-nelijk niet dat deze houding overeen­kwam met die van de eerste volgelingen van Jezus.
Boyarin wijst erop dat het ver­schijn­sel van proselieten, god-vrezenden (een technische uitdrukking voor heidenen die de ene God van Israël beleden en wilden dienen zonder zich aan de alle mozaïsche bepalingen te binden) en vreemdelingen die te midden van het Joodse volk woonden, de grenzen tussen Joden en niet-Joden vloeiend maakten.
Opzien heeft Boyarin gebaard met zijn mening dat de zaden van chris­telijke leerstukken zoals de Drie-eenheid en de incarnatie al in het voorchristelijke Jodendom aanwezig waren. Daarbij moet worden aangetekend dat ook meerdere Joodse be­keer­lingen tot de christelijke kerk die van chassidische afkomst waren, een soortgelijke zienswijze hebben verdedigd en in mystieke vormen van Jodendom aanknopings­punten zagen voor christelijke leer-stukken. Voor Neder­land kunnen we wijzen op Johannes Rotten-berg met zijn boek De triniteit in Israëls Gods­begrip.
In zijn jongste boek The Jewish Gospels werkt Boyarin een aantal van zijn eerder verdedigde inzichten verder uit. Hij bestrijdt dat wij uit Markus 7 kunnen afleiden dat Jezus de spijs­wetten heeft afge­schaft. Daar keert hij zich tegen de interpretatie van de rein-heidswetten door de farizeeërs. Hij ontkent dat kosjer voedsel onrein wordt als jij dat zelf bent en dat je daarom voordat je eet jezelf eerst ritueel moet reinigen. Als mens op aarde leefde Jezus volledig volgens de wetten van Mozes.
Met nadruk stelt Boyarin dat de figuur van de Zoon des mensen uit Daniël 7 als een individu moet worden gezien met goddelijke status. Dat is niet slechts een latere toepassing. Naast de troon voor de Oude van dagen blijkt in de hemel een troon te zijn voor de Zoon des mensen. Kennelijk is sprake van meervoudigheid in God. In de Gelijkenissen van 1 Henoch die uit een Joodse milieu uit de eerste eeuw na Chr. stammen maar kennelijk niet door een volgeling van Jezus is geschreven, worden de Zoon des mensen en de Messias geïdentificeerd.
Dit is voor Boyarin een aanwijzing dat de verwachting van een Messias die een goddelijke status had, een plaats had in het Jodendom van de Tweede Tempel reeds vóór het ontstaan van de christelijke kerk. Hij verwijst ook naar het apocriefe geschrift 4 Ezra. Dat is aan het einde van de eerste eeuw na Chr. ontstaan.
Ook in dit geschrift heeft de Messias een goddelijke status, terwijl 4 Ezra niet aan een Joods-christelijke groepering gere­la­teerd kan worden. Nieuw ten opzichte van elke andere vorm van toen bestaand Jodendom is, dat Jezus, terwijl Hij op aarde was, Zich-zelf heel nadrukkelijk als de Zoon des mensen en daarmee als God presenteerde.
Vanuit het Jodendom van de Tweede Tempel zijn afgezien van het Nieuwe Testament geen bronnen bekend die een interpre-tatie bieden van Jesaja 53. Vanaf de Middeleeuwen wordt binnen het Jodendom de gedachte gemeengoed dat het hier zo gaan over het lijden van het Joodse volk. Boyarin legt er de vinger bij dat er tot aan de vroegmoderne tijd ook Joodse bronnen zijn op grond van Jesaja 53 ook over het lijden van de Messias spreken.
Daaruit leidt hij af dat wij die ook voor het Jodendom van de Tweede Tempel mogen vooronderstellen. Hij bestrijdt de door tal van moderne christelijke nieuwtestamentici verdedigde de ge-dachte dat de kruisdood van Jezus tot een messiaanse interpre-tatie van Jesaja 53 heeft geleid.
De messiaanse interpretatie ging aan het lijden vooraf en Jezus Zelf wist Zijn persoon en werk heel in het bijzonder in Daniël 7 en Jesaja 53 getekend. Twee schriftpassages die Hij in Zijn onder-wijs combineerde. De link tussen Jesaja 53 en Daniël 7 kon des te gemakkelijker worden gelegd, omdat in de tweede helft van Daniël 7 de Zoon des mensen als vertegen­woor­diger wordt ge-zien van de verdrukte rest in Israël.
Niet alles Boyarin zegt is nieuw. Hij is wel radicaler in zijn con-clusies dan menig wetenschapper met christelijke wortels. Al met al is The Jewish Gospels een opmerkelijk boek van een Joodse geleerde waar ook christenen het een en ander van kunnen leren.
Daniel Boyarin, The Jewish Gospels: the story of the Jewish Christ, New Press, New York 2012: ISBN 978-1-59558-468-7; pb. 224 pp., prijs $17,95.