donderdag 9 februari 2017

Het blijvende gezag van de Schrift

Als jong theoloog redigeerde Donald Carson samen met John Woodbridge een tweetal bun­dels over Schriftgezag en herme-neutiek. De bijdragen in deze bundels zijn nog altijd het lezen waard. Carson zelf is bij zijn overtuiging gebleven dat de Bijbel het onfeilbare Woord van God is.
Echter er zijn naast de vragen die in de jaren tachtig van de vorige eeuw speelden nieuwe vragen met betrekking tot het gezag van de Schrift gekomen. Of er zijn oudere vragen te­rug-gekeerd. We kunnen dan denken aan de these dat het oorspronkelijke christendom heel divers was en de (proto)-orthodoxie van latere datum.
Onder redactie van Carson verscheen vorig jaar bij Eerdmans een zeer omvangrijke studie over het blijvende gezag van de Schrift. Meerdere medewerkers van de bundels over het Schrift­gezag en de hermeneutiek uit de ja­ren tachtig van de vorige eeuw gaven opnieuw hun medewerking. Onder hen is ook John Woodbridge. Daarnaast zien we tal van nieuwe na­men. Naast nieuwe vragen geldt, zoals Carson zelf terecht in het woord vooraf op­merkt, dat een nieu­we generatie Bijbelwetenschappers, dog­matici en kerk-historici zich de ar­gu­­men­ten voor het volstrekte gezag van de Schrift inner­lijk moet eigen maken.
The Enduring Authority of the Christian Scriptures is zo om-vangrijk dat het volstrekt onmoge­lijk is om in een niet al te omvangrijke recensie alle bijdragen ook meer enigszins recht te doen. Ik licht er een aantal uit. Allereerst is dat de bijdrage over de visie van de negentiende-eeuwse theologen verbonden aan Princeton Theological Seminary op het Schriftgezag.
Mede met behulp van de Schotse Common Sense Philosophy die toen het heersende weten­schappelijk paradigma in de Verenigde Staten was, hebben de negentiende-eeuwse Prince­ton theologen het objectieve gezag van de Schrift verdedigd. De Schrift is geen neer­slag van menselijke ervaringen, maar in mensenwoorden maakt God Zichzelf aan ons be­kend.
Zij konden een vergelijking maken tussen de wijze waarop een natuurweten­schapper de data verwerkt en die waarop een theo-loog dat doet met de Bijbelse gegevens. Bradley N. Seeman geeft aan dat deze vergelijking niet geheel gelukkig is. Zij doet geen recht aan het pri­maat van de Schrift boven theologische formu-leringen. Seeman brengt wel heel terecht naar voren dat wij niet moeten vergeten in welke context deze vergelijking wordt ge­maakt.
Naast de objectieve betekenis van de Bijbelse openbaring gaat het deze theologen om een zeer gron­dige exegese. Alleen op basis daarvan mogen wij uitspraken doen. Daarbij komt nog dat de Princeton theologen zelf uitdrukkelijk aangaven dat we alleen in geloof tot de diepste kern van de Schrift komen. Deze geloofs-houding is in de natuurwetenschap niet nodig. Meer dan sommige critici waar willen hebben, waren zij overtuigd van het belang van de verlichting en vernieuwing door de Heilige Geest.
De belijdenis van het objectieve gezag van de Schrift wordt nog al eens als funderings­den­ken afgedaan. Dat denken wordt dan negatief gewaardeerd. In meerdere bijdragen komt het funde-ringsdenken ter sprake. Dat geldt onder andere voor die van Osvaldo Padilla over ‘Postconservative theologians and Scriptural Authority’ en die van R. Scott Smith over ‘Non-Foundational Epi-stemologies and the Truth of Scripture.’ In beide bijdragen komt naar voren dat volstrekte verwerping van het fun-deringsdenken er toe leidt dat de Bijbel niet meer als bron van Godskennis kan worden gezien. Die opvatting is echter klassiek en ontstond niet pas ten tijde van de Verlichting.
Wat wij vanaf de Verlichting zien, is dat tegen de heersende trend in toch de overtuiging blijft bestaan dat de boodschap van de Schrift ook een kenniselement heeft. Postconservatieve theo-logen menen dat God Zijn wil in een samenspel van de Schrift, de kerk en de cultuur openbaart met Zijn Zelfopenbaring in Christus als norm. Echter wie dat laatste concreet wil invullen, moet toch het kenniselement van de Bijbelse openbaring – hoe minimaal ook – een plaats geven zonder dat men die plaats echt kan fun­deren.
Smith pleit voor een gematigde vorm van funderingsdenken. Ons verstaan van de Bijbelse waarheid moeten we niet gelijk stellen aan die waarheid zelf. Wij kennen ten dele en lopen het gevaar de Bijbelse boodschap fout te verstaan. Wij mogen het getuigenis van de kerk der eeuwen niet negeren bij ons pogen de Schrift te verstaan. Wel mogen en moeten we uitgaan van het objectieve bestaan van God. Hij spreekt in relatie daarmee over metafysisch rea­lisme. Het objectieve bestaan van God en het feit dat Zijn openbaring in de Schrift ook een objectief kenniselement bevat, zijn met elkaar verbonden.
Het christelijke geloof is gebaseerd op publieke, historische feiten. Het is belang om daarom datgene wat de Schrift als historisch aandient ook zo te aanvaarden. Bijbelse geschied­schrij­ving heeft wel een focus maar is echte geschiedschrijving. De bijdrage over weten­schap en Schrift van Kirsten Birkett is informatief, maar vind ik te algemeen blijven.
Nogmaals bena­druk ik dat The Enduring Authority of the Christian Scriptures meer en zelfs veel meer biedt dan datgene wat in deze recensie wordt besproken. Ik stip even aan dat in een aantal bij­dra­gen aandacht wordt gevraagd voor de status en betekenis van heilige ge­schriften in andere religies. Ik meen dat het om een zeer waardevolle bundel gaat.

D.A. Carson (red.) The Enduring Authority of the Christian Scriptures (Grand Rapids, MI: Eerdmans, 2016), 1240 p, $65,-- (ISBN 9780802865762).