woensdag 18 juni 2014

Hoe moet het Evangelie in deze veranderde samenleving worden doorgegeven? 6

De Schrift: de enige norm en bron van ons geloof

In de botsing met de kerkelijke hiërarchie hebben de Reformatoren dieper dan vóór hen was gedaan de relatie tussen het gezag van de Schrift en het gezag van de Kerk in haar zichtbare vorm doordacht. Zij konden daarmee wel aansluiten bij tendensen die al in de middeleeuwse theologie aanwezig waren.

Hoeveel wij ook van de kerkgeschiedenis kunnen leren, de Schrift is de uiteindelijke norm en bron van ons geloof. Waar kerkelijke tradities en inzichten van mensen hoe belangrijk ook hun positie is in kerk of samenleving, moeten wij de Schrift gehoorzamen. In onze tijd is het uitgangspunt van sola scriptura vooral van belang als het gaat om de vraag hoe de Kerk in haar zichtbare gestalte op culturele ontwikkelingen moet reageren.

De Kerk kan en mag nooit meegaan met culturele ontwikkelingen die afvoeren van de inhoud van de Bijbelse openbaring. Dan geldt dat alleen het Woord de bron en norm van ons geloof is. Het kan ook zo worden gezegd: tegen culturele ontwikkelingen die wegvoeren van Gods Woord, het Evangelie.

 

Rechtvaardiging en heiliging

In onderscheid met de theologie vóór haar hebben de Reformatoren een onderscheid leren maken tussen rechtvaardiging en heiliging zonder de nauwe samenhang tussen die twee te ontkennen. want het is voor het geloofsleven van groot belang.

Voor Augustinus betekende de rechtvaardiging door het geloof en door genade dat een mens door geloof en louter uit genade rechtvaardig gemaakt was. Dat wil zeggen dat hij tot een nieuw schepsel wordt gemaakt en het beeld van Christus gaat dragen. Augustinus gebruikt het woord ‘rechtvaardiging/rechtvaardigmaking’ waar de gereformeerde theologie ‘weder­ge­boorte’ of ‘heiliging’ gebruikt.

De Reformatoren hebben mogen verstaan dat rechtvaardiging vrijspraak is in Gods gericht en deze vrijspraak is niet gebaseerd op iets wat God in ons heeft gewerkt (de innerlijke gerechtig­heid), maar op het werk van Christus voor ons en buiten ons of anders gezegd de aan ons toe­gerekende gerechtigheid van Christus.

Al draagt een christen in dit leven maar heel ten dele het beeld van Christus, toch mag hij weten dat hij volkomen rechtvaardig voor God is en niets hem van Gods liefde zal scheiden. God de Vader heeft namelijk dat wat Christus voor hem en in zijn plaats deed, op zijn naam gesteld. Het feit dat zij zo duidelijk rechtvaardiging en heiliging van elkaar hebben onderscheiden, be­tekende dat de Reformatoren in onderscheid met Augustinus konden betuigen dat een christen zeker kan en mag zijn dat hij bij Gods uitverkorenen behoort en dat God Die hem liefheeft van vóór de grondlegging van de wereld hem nooit zal verlaten.

Het is een misverstand te menen dat er rechtvaardigend en zaligmakend geloof kan zijn zonder een nieuw leven. Elke ware christen heeft een diepe begeerte Christus gehoorzaam te zijn en niet naar sommige van Zijn geboden en bevelen te leven, maar naar al Zijn geboden en bevelen.

De praktijk blijft wel dat wij – al is het niet in het oog van mensen - dan wel voor het gevoel van ons eigen geweten telkens weer falen. Daarom blijft het enige houvast:

Vaste rots van mijn behoud,

als de zonde mij benauwt,

laat mij steunen op uw trouw,

laat mij rusten in uw schaûw,

waar het bloed door U gestort,

mij de bron des levens wordt.