maandag 12 mei 2014

Een bijbelse bezinning op homoseksualiteit 3 (slot)

Liefde, trouw en gebod
De auteur bestrijdt met historische argumenten dat stabiele homo­seksuele relaties in de oud­heid onbekend waren. Zo’n relatie kon zelfs met rituelen omkranst worden. Dat er geen ge­lijk­stelling met het huwelijk plaats vond, had eenvoudig te maken dat huwelijk onlos­ma­ke­lijk verbonden werd gezien het met doorgeven van leven. Homoseksuele relaties ook pedo­sek­suele relaties waren in de oudheid volkomen geaccepteerd. Nam men in zo’n relatie een onder­­geschikte positie in dan riep dat spot op, maar dat stond los van het homoseksuele gedrag.
Een veel gehoord argument is dat liefde voorrang moet hebben boven het gebod. Daarbij wordt gebod vooral als regel gezien. Onder ander bij Loonstra vinden we deze gedachtegang. Te­recht brengt Prosman naar voren dat niet alleen liefde de inhoud van het gebod is, maar ook het gebod de inhoud van de liefde.
Zonder het gebod wordt liefde een lege huls. Heel belang­rijk is de constatering dat het bijbelse gebod is geen willekeurige regel is, maar dat in het gebod God zelf aanwezig is. Wie de bijbelse ge-gevens met betrekking tot homoseksua­liteit rela­tiveert, relativeert daarmee ook wat de Bijbel over liefde en trouw betuigt.

Praktische overwegingen en pastorale bezinning
Bij de praktische overwegingen wijst Prosman erop dat wie ruimte ziet voor de toelating van praktiserende homoseksuelen tot het Heilig Avondmaal in het verlengde daarvan niet heen kan om aan een stabiele homoseksuele relatie een kerkelijk kader te geven. Echter wie homoseksualiteit aanvaardt, heeft geen reden meer om tegen biseksualiteit nee te zeggen.
Moeten relaties die in dat kader staan ook aanvaard worden, ook al zijn er meer dan twee per­sonen bij betrokken?! Hier en daar klinken al stemmen in de samenleving in die richting. Door deze vragen op te werpen wil Prosman de lezer bewust maken dat het opgeven van het bij­belse getuigenis aangaande homoseksualiteit geen zelfstandige factor kan en zal zijn.
Heel duidelijk is dat Prosman geen enkele ruimte ziet voor homo-seksuele relaties. Daarin wijkt zijn studie af van het rapport van de Christelijke Gereformeerde Kerken dat kerkenraden de ruimte geeft op zijn minst tijdelijk homoseksuele relatie te tolereren. Ik noteer dat met dank­baarheid.
Prosman had bij het schrijven van zijn boek nog niet van dit rapport kennis­genomen. Hij geeft echter aan dat het creëren van dis-pensaties bijbels niet gefundeerd kan worden en praktisch toch de weg naar acceptatie baant. Hoe kan men praktiserende homo-sek­suelen wel aan het Heilig Avondmaal toe laten en vervolgens weigeren op die relatie een kerke­lijk stempel te zetten?!
Wel meen ik wel dat de auteur richting kerkenraden dat stand­punt robuuster had mogen verwoorden. Kerkenraden die hier anders handelen, hebben beke­ring nodig. Ik val de au­teur ten volle bij dat richting gemeenteleden die homoseksueel ge­richt zijn, een pasto-rale insteek van groot belang is. Het feit dat een homoseksuele relatie wordt afgewezen, mag niet be­tekenen dat de mens die homoseksueel gericht is, in de kou wordt gelaten.
Wie homo­seksueel gericht is, moet tegen zichzelf strijden en dat gaat heel diep. Vanuit een seculiere visie is de strijd tegen jezelf destructief. Prosman onderstreept dat de Bijbel hier een ander geluid laat horen. Strijd tegen je eigen zondige aard, waarin die zich ook uit, is we­zen­lijk voor het christelijke geloof. Als het gaat om seksualiteit kan die strijd ook voor hen die hete­ro­­seksueel zijn, maar niet (meer) gehuwd zijn, zwaar zijn. Het verschil blijft dat een homo­­seksueel die naar de Schrift wil leven, weet dat hij levenslang een groot stuk een­zaam­heid zal moeten dragen.
Prosman brengt naar voren dat tucht met betrekking tot homo­sek­su­eel gedrag niet een op zich­zelf staand gegeven mag zijn. Ook andere vormen van sek­sueel (wan)gedrag zijn tucht­waardig. Dat wil ik zeer nadrukkelijk onderstrepen. Ik denk niet alleen aan pornoverslaving maar ook aan ongehuwd samenwonen en vooruit grijpen op het huwelijk.
Over de brede linie van het kerkelijke leven onderscheidt de Kerk van Nederland zich in deze zaken al te weinig van de wereld en is het beleid van veel kerkenraden er meer op gericht mensen vast-houden maar dan zonder hen te confronteren met de oproep van de Heere Jezus Christus: ‘Die achter Mij wil komen, verloochene zichzelf, neme zijn kruis op en volge Mij’ (Markus 8:34).
De auteur zal het wel met mij eens zijn dat een zonde hoe ernstig ook, als hij niet in het openbaar is bedreven, in zijn algemeenheid althans ook niet in het openbaar moet worden be­straft. Van die regel mag alleen om heel dwingende redenen worden afgeweken.
Ten slotte: ik kan iedereen die zich in de problematiek van homo-seksualiteit wil verdiepen, deze studie aanbevelen. Wie hem leest, zal merken dat in deze bespreking niet alle aspecten ervan aan-geroerd konden worden. Ik ken in de Nederlandse taal geen andere studie waarin de bijbelse ge­­­gevens zo grondig worden geanalyseerd en tegelijkertijd in een breder kader gezey. Ik wil de auteur daarvoor van harte bedanken.