dinsdag 17 september 2013

Hermanus Hofman (1902-1975): een wegwijzer naar Sion 6

Heilige gevatheid: zondaren voor Christus winnen
Hofman kon, zoals ik aangaf, zeer gevat zijn. Door genade was deze gevatheid niet in de laatste plaats ge­heiligd om zondaren voor Christus te winnen. Ik vermeld twee voor­val­len waaruit dat blijkt. Hij bezocht eens één van zijn ge­meen­teleden in het Dijkzigtziekenhuis te Rotterdam. Toen hij een lift bin­nen stap­te die al behoorlijk vol was, merkte één van de aanwezigen op: ‘Daar heb je weer zo'n doodgraver.’
Onmiddellijk reageerde Hofman met de woorden: ‘Meneer, dat hebt u fout, ik ben geen begrafe­nisbedie­naar, maar ik zit in de handel.’ Al de mensen in de lift luis­terden inmid­dels belangstellend. ‘Waar handelt u dan in?,’ vroeg de man die hem eerst een doodgraver genoemd had.
Toen vertelde Hofman dat hij in goud handelde en het voor niets weg wilde geven, maar dat nie­mand er belang bij had. In nog geen paar minuten tijd leg­de hij het Evange­lie van verzoening door vol-doening uit. Toen hij uit de lift stapte, zei­den al de mensen in de lift: ‘Dag, dominee.’ Zij hadden begrepen en bemerkt, dat zij met een dienstknecht van Christus te doen hadden, en hij had hen het goud aangeboden om niet.
Het tweede voorval vond plaats aan het einde van de jaren veer­tig. Aan ds. Hofman werd ge­vraagd de begra­fenis te leiden van een vrouw­tje uit een volksbuurt in Schiedam. Toen hij aan het sterfhuis kwam, voel­de hij bij de familieleden de tegenstand. Zij moesten van een dominee in zijn zwarte pak niets hebben.
Zij ont­dooi­den echter wat, toen Hof­man zei dat hij eigenlijk helemaal geen dominee was, maar slechts een een­voudige schippersjongen. De zoons van de overlede­ne kwamen er open­lijk voor uit dat zij C.­P.N. stemden, een partij die toen in ha­ven­buurten zeer populair was. Tot hun grote ver­bazing, ant­woordde ds. Hofman: ‘Dat kan ik goed be­grij­pen, want ik ben vroeger ook een commu­nist ge­weest.’ Nu was het ijs helemaal gebroken. Daar wilden zij meer van weten.
Hij ging hen toen vertellen dat hij vroeger enkel en al­leen zijn eigen ik had gezocht. Hij wilde zelf heer en meester zijn, en zich door niemand laten gezeggen. ‘Het echte communisme,’ zo ging hij voort, ‘is dat wij het belang van de ander zoeken en wat wij over heb­ben met ande­ren wil­len delen.’ ‘Maar zo was het bij mij niet,’ zei hij. ‘Ik wilde er al­leen zelf be­ter van worden. Ik dacht niet aan een ander, maar al­leen aan mezelf.’
De ruwe havenarbeiders gaven eerlijk toe, dat het bij hen eigenlijk niet anders was. ‘Eigenlijk zijn wij dan geen goede com­mu­nisten,’ zei Hofman. ‘Feitelijk is er maar één echte commu­nist.’ Nu, de mannen waren benieuwd wie dat wel was.
‘De enige, echte communist,’ zo zei Hofman, ‘is God Zelf.’ Dat hadden die havenarbeiders nog nooit gehoord. Heel eenvoudig heeft hij toen verteld dat God Zijn Zoon heeft gezonden niet om er Zelf be­ter van te worden, maar om verloren zondaren te red­den. Hij betuigde hoe de Heere hem te sterk was geworden en hij met al zijn eigen goede be­doelingen overboord was gegaan om de zaligheid in Christus te vin­den.
De tijd vloog om. Toen hij opstapte, zei de familie: ‘Wij hadden nooit geweten dat een dominee zo was.’ Zonder enige pro­blemen kon ds. Hofman de rouw­dienst leiden en de familie heeft met eerbied en aan­dacht ge­luisterd.