dinsdag 24 september 2013

Hermanus Hofman (1902-1975): een wegwijzer naar Sion 11

Verkiezing en verantwoordelijkheid, waar geloof en schijn-geloof
Bij Hofman kwam eens een man aan de deur met een collectebus en met een blaadje van een in  de rechterflank van de gerefor-meerde gezindte bekende stichting. Hofman nodigde hem binnen. Deze man zei dat de prediking alleen voor Gods volk was en dat alleen de uitverkorenen zalig worden. Met dat laatste was Hofman het eens. Over het eerste dacht hij anders.
Hofman  begon met deze man echter geen twistgesprek, maar vroeg heel eenvoudig: ‘Hoe denkt u nu te weten te komen dat u bij Gods volk hoort en een uitverkorene bent?’ De man had het over bekommernis, benauwdheid en nood en zei dat hij er veel om bad of God hem dit wilde leren. ‘Dat is helemaal de weg niet’, zo antwoordde Hofman. ‘Ik lees in mijn Bijbel,’ zo zei hij, ‘dat Christus het Brood des levens is, die aan de wereld het leven geeft. De vraag is maar of u honger hebt. Hij wil u verzadigen.’
Zo wees Hofman op Christus Die zondaren ontvangt en met hen eet en Die de enige spiegel van de verkiezing en de enige grond van de zaligheid is. Onze bekommernis en nood maken ons niet zalig, maar alleen het geloof in Hem. Jaren later bleek op het sterfbed van deze man dat dit gesprek een keerpunt in zijn leven was geweest en hij mocht sterven, ziende op Jezus de overste Leidsman en Voleinder van het geloof.
In elke preek van Hofman kwam het onderscheid tussen het waar-achtig geloof en het schijngeloof naar voren. De werkingen hiervan werden tegenover elkaar gesteld. Dat nam niet weg dat Hofman zich - van het begin tot het einde van zijn preek - tot heel de gemeente richtte. Steeds ge­bruikte hij de aanspraak ‘wij’, ‘ons’ of ‘gij’ en ‘jullie’.
Nooit sprak Hofman Gods volk afzonderlijk toe. Uitdrukkingen als ‘volk van God in ons midden’ of ‘kind van God in ons midden’ heb ik hem nooit horen doen. In een per­soon­lijk gesprek heb ik hem daar eens naar gevraagd. Hij vertelde dat hij dat nooit deed, omdat hij bang was dat door de aanspraak ‘o volk van God in ons midden’ de be­keerde mens op de troon werd gezet en zij die on­bekeerd waren, zouden menen dat het nu volgende gedeelte van de preek hen niet aanging. Daar kwam voor hem nog bij dat hij vreesde, dat juist de schijngelo­vigen zou­den menen dat het over hen ging, terwijl de kinderen van God in hun aanvechtin­gen en noden zich juist niet bij het volk van God durven scharen.
Hofman was ook bevreesd dat een dergelijke wijze van benadering de indruk wekte dat ongeloof eigenlijk normaal was en waarachtig geloof abnormaal. Hij was er diep van overtuigd dat waarachtig geloof een genadegave van God is, maar ook dat ongeloof een zonde is. Uitgaande van de beloften van God waarmee God in de bediening van het Woord tot ons komt en die aan ons in de Heilige Doop zijn betekend en verzegeld, drong Hofman erop aan de zaligheid in Christus te zoeken vanuit de diepe overtuiging dat niets zozeer de moeite waard is als dat.
De gehele preek door betrok Hofman al zijn hoorders bij wat hij zei. Hij vertelde wie God is en hoe Christus een volkomen Zaligmaker is. Hij gaf weer hoe de Heilige Geest Christus dierbaar maakt en Gods liefde uitstort in het hart. Van daaruit riep hij zijn hoorders op voorzover zij hiervan weet hadden God alleen daarvoor de eer te geven.
Bij degenen die na deze dingen te hebben gehoord, moesten erkennen hier buiten te staan, drong hij erop aan met hun armoede voor de dag te komen en hun nood aan God te belijden opdat Hij in hun leven over zou komen. Tegen de laatsten kon hij zeggen: ‘Staan wij hier nog buiten, laat varen alle eigenwillige godsdienst, licht of zwaar. Steekt je lege handen naar God uit om in Zijn lieve Zoon ontferming te vinden.’