woensdag 18 september 2013

Hermanus Hofman (1902-1975): een wegwijzer naar Sion 7

Geen dominee, maar evangeliedienaar
Hofman is van 1929 tot aan zijn dood in 1975 als voorganger  ver-bonden geweest aan een vrije gemeente in Schiedam. Nadat deze gemeente de gereformeerde Plantagekerk had aangekocht, werd zij vaak de Plantagekerkgemeente genoemd. Al had Hofman alleen maar lagere school gehad, hij had een goed verstand en las veel.
Echter, ook nadat hij tot predikant was bevestigd, wilde hij niet als dominee worden aangesproken. Deze aanspraak kwam naar zijn overtuiging alleen toe aan predikanten binnen de Hervormde Kerk, die ook een academische studie gevolgd hadden. Hij wilde gewoon als Hofman aangesproken worden en voor zijn familie in Schiedam en Sliedrecht was hij ome Manus.
 Zijn eigen situatie en die van andere voorgangers in de kring van vrije gemeenten waar­toe hij behoorde, zag hij als uitzonderlijk. Hij typeerde zichzelf als een schippersjongen aan wie de nood was opgelegd om het Woord uit te dragen. In de tijd van de politionele ac­ties in Ne­derlands Oost-Indië, het huidige Indonesië, werd ten behoeve van de jongens die daaraan deel­namen elke week een preek in steno opgenomen en in gestencilde vorm naar het Verre Oosten ver­zonden.
Op deze preken stond vermeld: H. Hofman, evangeliedienaar te Schiedam. Dat was tenslotte de diepste reden dat Hofman er niet voor voelde dominee genoemd te worden. Het gaat niet om de mens maar om het Woord van God. Hofmans diepste wens was door middel van het evangelie zondaren voor Christus te winnen en Gods volk te troosten en te stichten om op deze wijze voor allen een dienaar te zijn.
 

Hofman en Kohlbrugge

Hofman las veel in Luther, Kohlbrugge, in werken van Engelse puriteinen en Schotse schrijvers zoals het Zien op Jezus van de Izak Ambrosius en De viervoudige staat van Thomas Boston. Ook de kerk­ge­schie­­de­nis van de Reformatie en van ons eigen land hadden zijn warme belangstelling. Daar­bij oriënteerde hij zich op mensen als Merle d’ Aubigné en Groen van Prinsterer. Zijn predi­king werd beheerst door de tweeslag van zonde en genade en van wet en evangelie.
Hofman heeft mijzelf verteld hoe hij in aanraking is gekomen met de geschriften van Kohlbrugge. Hij was reeds predikant toen hij in een gezelschap met mensen van meerdere kerkelijke rich­tin­gen, een gesprek had over het leven van de heiligmaking. Eén van de aanwijzingen merkte naar aanleiding van wat Hofman had gezegd op: ‘U bent een kohlbruggiaan.’ De spreker be­doel­de dat niet bepaald zo positief.
Hofman kon eerlijk getuigen dat hij nooit iets van Kohl­brugge had gelezen en dat hij alleen had doorgegeven wat de Heere hem vanuit Zijn Woord in deze zaak had geleerd. De volgende zondag vroeg hij aan zijn kerkbestuur wie van hen iets wist van Kohlbrugge. Dat bleek bij dhr. Buys het geval te zijn. Deze vertelde dat hij lid was van de ‘Vereniging van Vrienden van Kohlbrugge’ en hij be­loofde Hofman zijn komende ver­jaardag een boek van Kohlbrugge ten geschenke te geven.
Zo is dat ook gebeurd en is Hofman Kohlbrugge gaan lezen. Het is niet bij dat ene boek gebleven. Het gedachtegoed van Kohlbrugge stemde wel heel in het bijzonder overeen met wat Hofman zelf leerde over de heiligmaking. Hij zei me zelfs dat hij uiteindelijk Kohlbrugge nog maar sporadisch las, opdat hij niet het verwijt zou krijgen dat hij slechts gedachten van gedachten van Kohlbrugge doorgaf en niet zelfstandig het Woord van God vertolkte.