Daniel
Boyarin die zowel Amerikaans als Israëlisch staatsburger is, is niet
gemakkelijk in een vakje te plaatsen. Hij is een zeer groot Talmoedgeleerde en
beschouwt zichzelf als een orthodoxe Jood. Zeker is dat hij zijn leven inricht
volgens de halacha. Omdat hij zeer kritisch staat ten opzichte van het zionisme,
is hij voor vele Joden omstreden.
Zelf
verdedigt hij zijn kritische houding met de stelling dat de authentieke Jood
geen militair is maar een Schriftgeleerde. In onderscheid tot de meeste
orthodoxe Joden heeft Boyarin niet alleen grote kennis van de bronnen van het
christendom, maar brengt hij met verve naar voren dat de christelijke kerk
aan-vankelijk volledig binnen het Jodendom paste. Dat geldt ook voor alle nieuwtestamentische
geschriften.
In de door hem verdedigde
zienswijze dat de christelijke kerk en het rabbinale Jodendom de twee vormen
van Jodendom zijn die bleven voortbestaan na de val van de Tweede Tempel, staat
Boyarin onder Joodse geleerden niet alleen. Onweersprekelijk is dat Jezus Zich
op aarde aan de wetten van Mozes heeft gehou-den. Dat gold tot in de vijfde
eeuw na Chr. ook voor Joodse volgelingen van Jezus.
In
die eeuw verdwijnen de laatste resten van een Joodse christen-dom met een eigen
identiteit. Naast Joodse volgelingen van Jezus die Zijn godheid niet
aanvaarden, waren er ook die geen enkele moeite hadden met het dogma van Nicea.
Nicea heeft door haar verbod om het paasfeest op de veertiende Nisan te vieren
– een gewoonte die in Klein-Azië wijd verbreid was – wel de kloof tussen de
christelijke kerk en de synagoge vergroot.
De
kerkvader Hiëronymus kende in zijn tijd nog Joodse volge-lingen van Jezus die
het dogma van Nicea aanvaarden maar zich ook volledig hielde aan de mozaïsche wetgeving.
Naar zijn over-tuiging waren zij noch Joden noch christenen. Hij besefte
ken-nelijk niet dat deze houding overeenkwam met die van de eerste volgelingen
van Jezus.
Boyarin
wijst erop dat het verschijnsel van proselieten, god-vrezenden (een technische
uitdrukking voor heidenen die de ene God van Israël beleden en wilden dienen
zonder zich aan de alle mozaïsche bepalingen te binden) en vreemdelingen die te
midden van het Joodse volk woonden, de grenzen tussen Joden en niet-Joden
vloeiend maakten.
Opzien
heeft Boyarin gebaard met zijn mening dat de zaden van christelijke
leerstukken zoals de Drie-eenheid en de incarnatie al in het voorchristelijke
Jodendom aanwezig waren. Daarbij moet worden aangetekend dat ook meerdere Joodse
bekeerlingen tot de christelijke kerk die van chassidische afkomst waren, een
soortgelijke zienswijze hebben verdedigd en in mystieke vormen van Jodendom
aanknopingspunten zagen voor christelijke leer-stukken. Voor Nederland kunnen
we wijzen op Johannes Rotten-berg met zijn boek De triniteit in Israëls Godsbegrip.
In
zijn jongste boek The Jewish Gospels werkt Boyarin een aantal van zijn
eerder verdedigde inzichten verder uit. Hij bestrijdt dat wij uit Markus 7
kunnen afleiden dat Jezus de spijswetten heeft afgeschaft. Daar keert hij
zich tegen de interpretatie van de rein-heidswetten door de farizeeërs. Hij
ontkent dat kosjer voedsel onrein wordt als jij dat zelf bent en dat je daarom
voordat je eet jezelf eerst ritueel moet reinigen. Als mens op aarde leefde
Jezus volledig volgens de wetten van Mozes.
Met
nadruk stelt Boyarin dat de figuur van de Zoon des mensen uit Daniël 7 als een
individu moet worden gezien met goddelijke status. Dat is niet slechts een
latere toepassing. Naast de troon voor de Oude van dagen blijkt in de hemel een
troon te zijn voor de Zoon des mensen. Kennelijk is sprake van meervoudigheid
in God. In de Gelijkenissen van 1 Henoch die uit een Joodse milieu uit de
eerste eeuw na Chr. stammen maar kennelijk niet door een volgeling van Jezus is
geschreven, worden de Zoon des mensen en de Messias geïdentificeerd.
Dit
is voor Boyarin een aanwijzing dat de verwachting van een Messias die een
goddelijke status had, een plaats had in het Jodendom van de Tweede Tempel reeds
vóór het ontstaan van de christelijke kerk. Hij verwijst ook naar het apocriefe
geschrift 4 Ezra. Dat is aan het einde van de eerste eeuw na Chr. ontstaan.
Ook
in dit geschrift heeft de Messias een goddelijke status, terwijl 4 Ezra niet
aan een Joods-christelijke groepering gerelateerd kan worden. Nieuw ten
opzichte van elke andere vorm van toen bestaand Jodendom is, dat Jezus, terwijl
Hij op aarde was, Zich-zelf heel nadrukkelijk als de Zoon des mensen en daarmee
als God presenteerde.
Vanuit
het Jodendom van de Tweede Tempel zijn afgezien van het Nieuwe Testament geen
bronnen bekend die een interpre-tatie bieden van Jesaja 53. Vanaf de
Middeleeuwen wordt binnen het Jodendom de gedachte gemeengoed dat het hier zo
gaan over het lijden van het Joodse volk. Boyarin legt er de vinger bij dat er
tot aan de vroegmoderne tijd ook Joodse bronnen zijn op grond van Jesaja 53 ook
over het lijden van de Messias spreken.
Daaruit
leidt hij af dat wij die ook voor het Jodendom van de Tweede Tempel mogen
vooronderstellen. Hij bestrijdt de door tal van moderne christelijke
nieuwtestamentici verdedigde de ge-dachte dat de kruisdood van Jezus tot een
messiaanse interpre-tatie van Jesaja 53 heeft geleid.
De
messiaanse interpretatie ging aan het lijden vooraf en Jezus Zelf wist Zijn
persoon en werk heel in het bijzonder in Daniël 7 en Jesaja 53 getekend. Twee
schriftpassages die Hij in Zijn onder-wijs combineerde. De link tussen Jesaja 53
en Daniël 7 kon des te gemakkelijker worden gelegd, omdat in de tweede helft
van Daniël 7 de Zoon des mensen als vertegenwoordiger wordt ge-zien van de
verdrukte rest in Israël.
Niet
alles Boyarin zegt is nieuw. Hij is wel radicaler in zijn con-clusies dan menig
wetenschapper met christelijke wortels. Al met al is The Jewish Gospels
een opmerkelijk boek van een Joodse geleerde waar ook christenen het een en
ander van kunnen leren.
Daniel Boyarin, The Jewish Gospels: the story of the Jewish Christ, New Press, New York 2012: ISBN 978-1-59558-468-7; pb. 224 pp.,
prijs $17,95.