vrijdag 19 juni 2015

Een prachtig boek over Luther

Van de boeken die ik de laatste jaren las en voor mij echt wat betekenden, heeft dat wat Trueman over Luther direct een plaats kreeg. Trueman, tegenwoordig hoogleraar kerkge­schiedenis aan Westminster Seminary in Philadelphia, begon zijn academische loopbaan aan de universiteit van Aberdeen.
Bij het sollicitatiegesprek dat tot zijn benoeming leidde, werd hem de vraag gesteld. Bij het sollicitatiegesprek dat tot zijn benoeming leidde, werd hem de vraag gesteld: Wiens boeken zou je mee-nemen als je naar een onbewoond eiland moest? Die van Luther of van Calvijn? Hoewel Trueman een overtuigd presbyteriaan is, ant­woordde hij zonder aarzeling Luther.
Dat antwoord begrijp ik ten volle. Hoezeer waar is dat Calvijn Luther in theologisch en exegetisch inzicht overtrof, Luther heeft iets directs, iets sprankelend wat wij bij Calvijn zo niet vinden. Hij staat midden in het gewone leven. Dat merk je in wat hij zegt over het huwelijk, het opvoeden van kinderen, ziekte en dood, de schepping enz. Luther had ook een geweldig gevoel voor humor.
Trueman laat zijn Amerikaanse publiek zien dat Luther niet zonder mee bij de Evangelical past. Toegespitst naar Nederland geldt dit ook voor de gereformeerde gezindte. Dat geldt voor meer maar wellicht nog sterker voor andere zaken dan menigeen denkt. 
Mooi is de opmerking van Trueman dat wij niet in alles met iemand eens moeten zijn om toch van hem te kunnen leren. Hebben wij dat gedaan, dan moeten wij ook niet gaan doen of degene van wie wat wij leerden in alles onze geestverwant is.
Zo zou Luther tal van eigentijdse volstrekt orthodoxe protestanten zelfs niet als mede­chris­tenen hebben gezien. Dat een ware christen de kinder­doop zou kunnen verwerpen was voor Luther ondenkbaar. Hij kon zich ook niet voorstellen dat een ware christen er geen behoefte aan zou hebben wekelijks aan de mis (een woord dat Luther handhaaft) deel te nemen. 
Wanneer Trueman zegt dat Luther ook alle gereformeerden zonder meer zou hebben afge­schreven, weet ik dat niet. Luther heeft nooit echt en volledig van de avondmaalsleer van Calvijn kennis-genomen. Ik zou mij kunnen voorstellen dat hij die uit­bundig zou hebben toegejuicht, maar bij Luther kan je ook een tegengestelde reactie ver­wachten.
Voor Luther is de kern van de Bijbel de wet die de mens verbrijzelt en het evangelie dat de verbrijzelden opheft. Een preek waarin die boodschap niet voorkomt, had voor Luther nooit gehouden moeten worden. Doet Luther dan wel altijd recht aan zijn tekst? 
Trueman geeft toe dat die vraag legitiem is. Hij voegt er echter aan toe dat veel eigentijdse preken een heel sterk moralistisch karakter dragen. Wij horen hoe wij met ons geld moeten omgaan, onze kinderen opvoeden enz. Dat is dan de spits van de preek Voor Luther was een dergelijke prediking wets­prediking in burgerlijke zin. Zo worden er rijke jongelingen gekweekt.
Dat wil niet zeg­gen dat Luther er geen oog voor had dat op genoemde terreinen de Schrift ons leiding geeft. Die leiding moest voor hem altijd in het licht van de tweeslag van wet en Evangelie staan. Opvallend is hoe belangrijk Luther het vond dat ouders hun kinderen catechetisch onderwijs gaven. Daarin was hijzelf ook een voorbeeld. 
Echter voor hem was dan niet het belangrijkst dat hij zijn kinderen iets leerde maar juist omgekeerd. Hoe ontroert kon Luther worden door het simpele Godsvertrouwen van een kind. Dat kinderlijke Godsvertrouwen is ook typerend voor Luther zelf.
Voor Luther was een ware theoloog een theoloog van kruis en niet van de glorie. Een theo­loog van kruis roemt niet in eigen prestaties, weet zich niet getroost door diepzinnige be­spie­gelingen over Gods wezen maar vindt zijn houvast alleen in het kruis van Christus. Belangrijk is hier dat Luther niet over een theologie van het kruis spreekt maar een theoloog van het kruis. Een theologie van het kruis kan je aanhangen, maar een theoloog van het kruis is iets wat je bent of niet bent.
Trueman wijst erop dat Luthers theologie een theologie in ontwikkeling. Vaak blijkt het beeld dat mensen van Luther hebben bepaald te zijn door de geschriften die hij tot 1525 schreef. Heel sterk valt dan het accent op genade en vrijheid. Echter juist in geschriften die hij de laatste eenentwintig jaar van zijn leven schreef, komt naar voren dat genade niet betekent dat er een einde komt aan zelfverloochening. 
Vrijheid is nooit een vrijheid die kon bestaan zonder het leven naar de tien geboden. Truemann wijst erop dat Luther voor een relatie tussen twee mensen van hetzelfde geslacht of een overspelige relatie het woord liefde alleen zou kunnen gebruiken als liefde tot de zonde.
Trueman wijst erop dat voor Luther een ware christen een mens is die telkens weer in aan­vech­ting en nood tot Christus vlucht. Gemeenteleden die Gods genade beleden om de krui­si­gen achter-wege te kunnen laten, werden door Luther varkens genoemd. Trueman heeft gelijk dat formeel Luther niet de oproep tot zelfonderzoek kent zoals het latere piëtisme. Maar doet hij zo niet op andere wijze hetzelfde? Ook meen dat Bunyan toch dichter bij Luther staat dan Trueman waar wil hebben.
Wat hoe dan ook waar is, is dat Luthers laatste houvast geen be­ke­ringservaring was maar Gods belofte waarvan hij de troostrijke kracht in geloof ervoer. Van die belofte ontving een christen reeds aan het begin van zijn leven een teken en zegel. Daarom beleed Luther in nood en aanvechting: ‘Ik ben gedoopt.’ Ik kan iedereen aan­raden dit prach­tige boek over Luther te lezen en vooral Luthers eigen geschriften niet ongelezen te laten.

Carl R. Trueman, Luther on the Christian Life: Cross and Freedom, Crossway Books, Wheaton, Illinois 2015; ISBN 978-1-4335-2502-5; pb. 224 pp. prijs $17,99.

vrijdag 5 juni 2015

De plaats van de vrouw in de gemeente

De betekenis van hermeneutiek
Hermeneutiek wil zeggen de discipline die de uitleg van teksten analyseert. In de theologie was hermeneutiek dat deel van de theologische wetenschap dat regels voor de uitleg van de Schrift analyseerde in de wetenschap dat God Zelf via de Schrift tot de mens spreekt. Via het losmaken van de menselijke auteur van de goddelijke Auteur in de tijd van de Verlichting wordt in het post-modernisme betwijfeld of de tekst wel een objectieve betekenis heeft. 
Elke geloofsgemeenschap en lezer daarbinnen verleent aan een tekst zijn betekenis, zo is de visie. Wat wij kunnen doen is daarover met elkaar in gesprek gaan, maar er is geen uiteindelijke ant­woord te geven, omdat toch iedereen de Schrift door eigen bril leest. Zo wordt strijdig met het Schriftgetuigenis zelf de vaste betekenis van de Schrift ondergraven.
Ongetwijfeld moeten wij allen van vooroordelen en beperkingen worden verlost. Echter geleid door Gods Geest is het mogelijk de echte betekenis van de Schrift steeds beter en die­per te gaan verstaan. Trouwens ook zij een postmoderne visie op herme-neutiek aanhangen, zijn gewoon de ene wijze van uitleg tot boven de andere te verkiezen. 
Dan is wel de vraag wat daar­van de gronden zijn. Ik wil maar zeggen dat de postmoderne visie op hermeneutiek niet alleen on­bijbels is maar ook innerlijk tegenstrijdige elementen bevat. Zeker is dat in onze tijd de vaste betekenis van de Schrift meer en meer wordt ondergraven door te stellen dat iedereen toch de Schrift vanuit eigen vooronderstellingen leest.

Hoe lezen we de Schrift met betrekking tot de positie van de vrouw?
Voorstanders van de vrouw in het ambt plegen het feit dat het bijbelse gegeven dat er in Christus man noch vrouw is, als het kader te gebruiken waarbinnen het Schriftgetuigenis over de plaats van de vrouw in de gemeente en de vraag of zij een ambt mag bekleden, wordt gelezen. Echter wie Galaten 3:27-29 en bijvoor-eeld ook Col. 3:11 leest bemerkt dat het daar niet zozeer gaat om onderlinge gezagsverhoudingen als wel om de zaligheid in Christus en het zoeken van de dingen die boven zijn. Daarin is tussen Jood en Griek, dienstknecht en vrije, man of vrouw geen verschil.
Wie echter een antwoord wil geven op de positie van de vrouw in gezin, kerk en samenleving daarbij ook andere Schriftgegevens betrekken en wel in het bijzonder het bijbelse getuigenis over de schepping van man en vrouw en daaraan verbonden ordeningen. 
Daarin verschilt de relatie van man en vrouw van die van dienst-knecht en vrije. Het instituut van slavernij is bepaald geen schep-pingsordening en de wetten van Mozes – waarin op zich het minder wen­se­lijke meer dan eens werd getolereerd - waren gericht om het verschijnsel van altijd voort­durende slavernij onmogelijk te maken.
Al het gaat om de positie van de vrouw in de gemeente beroep Paulus zich op de wet en op de schepping. Adam werd eerst geschapen daarna Eva (vgl. 1 Tim. 2). Volgens Genesis 2 gaf Adam Eva haar naam. Dat duidt voor de oosterling nog veel meer dan voor ons op een ge­zags­verhouding. Met de zondeval die gezagsverhouding niet verandert. Daarvoor zou iets te zeggen zijn geweest als Adam eerst had gezondigd, maar dat is niet het geval. 
Daarmee is niet ontkend dat sinds de zondeval alle vormen van gezag en dat geldt ook van het gezag van de man over de vrouw zijn misbruikt. Op heel diepe wijze maakt Paulus in de brief aan Efeze duidelijk dat het gezag dat de man over de vrouw binnen het huwelijk heeft gestalte dient te lijken op de wijze waarop Christus Zijn gemeente liefheeft.
De erepositie die Christus aan vrouwen gaf - ik denk in het bijzonder aan het feit dat zij opstandingsgetuigen mochten zijn – doet niet af aan het feit dat de scheppingsorde wordt ge-handhaafd. De vrijheid in Christus bevestigt deze orde, zoals zij in het algemeen de wet bevestigt. De roeping van de getrouwde vrouw is kinderen tot eer van God op te brengen. 
Ik maak terzijde de opmerking dat het in het klassieke huwelijks-formulier geformuleerde Bijbelse beginsel dat een christelijke huwelijk betekent dat er van meet af aan de bereidheid is de kinderzegen te ontvangen onder steeds zwaardere druk staat. Het leren dat de vrouw ont­zegd wordt mag niet uitsluitend tot getrouwde vrouwen worden beperkt. Daarvoor is wat Paulus over mannen en vrouwen zegt in 1 Timotheüs 2 te algemeen. Er wordt niet nader op on­getrouwde vrouwen noch op ongetrouwde mannen ingegaan
Wanneer Paulus in 1 Korinthe 14 vrouwen verbiedt in de gemeente te spreken (d.w.z. zich te mengen in discussies over de uitleg van profetie), beroept hij zich op de wet. Het gaat niet om een gelegen-heidsargument. Paulus weet dat het hier gaat om een beginsel uit de eerste vijf bijbelboeken. Hoe verhoudt zich dan het verbod tot spreken met het gebod dat vrouwen die bidden of profeteren een gedekt hoofd moeten dragen uit 1 Korinthe 11?
Calvijn gaf als antwoord dat Paulus na eerst bestraft te hebben dat de vrouwen met ongedekt hoofd bidden en profeteren nog even wacht met het aan de orde stellen van een algeheel verbod op spreken in de samenkomsten van de gemeente. Een andere mogelijkheid is dat het bidden en profeteren waarover in de eerste helft van 1 Korinthe 11 wordt gesproken, helemaal niet in de samenkomsten van de gemeente plaatsvindt.

Het ambt van ouderling
Het ambt van ouderling zoals dat in de gereformeerde kerkorde een plaats heeft gekregen, niet is onomstreden. Een aantal ver-tegenwoordigers op de synode van Westminster had hier vragen; iets dat niet los gezien kan worden van hun anglicaanse achter-grond. Volgens deze afgevaardigden behoren er naast predi-kanten helemaal geen ouderlingen die enkel de taak hebben toezicht te houden op de gemeente, te zijn. 
De vraag is hierbij hoe je 1 Tim. 5:17 moet verstaan: ‘Dat de ouderlingen, die wel regeren, dubbele eer waardig geacht wor-den, voor­namelijk die arbeiden in het Woord en de leer.’ Moet het accent op ‘arbeiden’ worden gelegd of op ‘en’ tussen Woord en de leer? In het eerste geval is het de bedoeling dat alle ouder­lin­gen preken; in het tweede geval niet. Ook wie voor de eerste uitleg kiest, kan om praktische redenen verdedigen dat binnen het presbyterium niet alle ouderlingen preken.
Hoe dan ook is noch in het ambt van ouderling noch in dat van diaken ruimte voor een vrouw. Zowel een ouderling als een diaken moet de man van één vrouw zijn. De vrouwen over wie in 1 Tim. 4:11 wordt gesproken zijn óf de vrouwen van ouderlingen óf de weduwen over wie uit­voeriger in 1 Tim. 5 wordt gesproken. Zeker is dat vrouwen in de eerste christelijke ge­meen­ten allerlei diensten verrichten. Er waren vrouwen die profeteerden. Vrouwen werden in­geschakeld bij allerlei vormen van hulpbetoon. Rijkere vrouwen stelden hun huizen open voor de samenkomsten van de gemeente. Phebe is daarvan een voorbeeld.

Conclusie
Wie de ambten voor de vrouw wil openstellen, doet dat niet omdat hij of zij beter naar de Schrift is geen luisteren, maar omdat het getuigenis van de Schrift ondergeschikt wordt ge­maakt aan de tijdgeest. De vrijheid in Christus is een vrijheid die leidt tot een hartelijke en vrij­willige gehoorzaamheid aan Gods wetten en inzet-tingen. Aan zulke mannen en vrouwen is in kerk en samenleving dringend behoefte. De Heere Jezus Christus kwam niet om de wet en de profeten te ontbinden maar die te vervullen. Laten we het ons toevertrouwde pand be­waren.