vrijdag 27 november 2015

Paulus: apostel en medereiziger

Over Paulus en zijn brieven zijn tal van brieven geschreven. Een zeer handzame introductie die een heel goede gids is voor een eerste oriëntatie schreef Jerry L. Sumney, hoogleraar Bijbelvakken aan het Lexington Theological Seminary in Lexington, Kentucky. Zijn studie is in drie delen opgezet. Eerst wordt de achtergrond van Paulus’ leefwereld geschetst. De vroegste kerk en Paulus plaats komen aan de orde, het Jodendom van de Tweede Tempel in zijn diversiteit, de antieke cultuur en ook het feit dat Paulus’ literaire nalatenschap uit brieven bestaat.
In het tweede deel stelt de auteur de zeven onbetwiste brieven aan de orde en in het derde deel de brieven, waarvan betwist wordt of ze wel door Paulus geschreven zijn. Over dat laatste punt denk ik anders dan de auteur. Hij is wel van mening dat de betwiste brieven in ieder geval gedachtengoed van Paulus weerspiegelen. Uit de weergave van Sumney komt naar voren dat Paulus een missionair en pastoraal theoloog is die zijn inzichten ontvouwt en ontwikkelt naar aanleiding van specifieke vragen en problemen die in gemeenten leven.
Tegelijkertijd wordt duidelijk dat Paulus zich niet minder dan de apostelen in Jeruzalem een door Jezus Christus geroepen apostel weet en daarom verwacht dat zijn brieven waarmee hij de gemeenten onderricht het stempel van Goddelijke autoriteit dragen. In zijn brieven draagt hij ondertussen allerlei argumenten aan waarbij vooral gewezen wordt op het verbonden zijn met Christus en het ontvangen hebben van de Heilige Geest om zijn lezers te bewegen de stem van Christus die via zijn brieven tot hen komt, te gehoorzamen. Paulus presenteert zich niet alleen als apostel maar ook als medereiziger.


Jerry L. Sumney, Paul: Apostle and Fellow Traveler, Nashville, Tennessee, Abingdon Press, 2014; x + 185 blz., $29,99, ISBN 9781426741975

A Theological Introduction to the Pentateuch

Deze bundel met opstellen over elk van de vijf boeken van de Pentateuch werd door collega’s en leerlingen aan Walter L. Moberly, die als oudtestamenticus aan Durham University is ver­bon­­den, aangeboden ter gelegenheid van zijn zestigste verjaardag. Aansluitend bij de bena­de­ring van Moberly zelf wordt in deze bundel geconcretiseerd naar de Pentateuch aandacht ge­­vraagd voor het theologisch lezen van de Bijbel. In elk van de vijf bijdragen wordt op één pas­­sage uit het behandelde boek ingezoomd.
Bij heersende consensus over de oorsprong van de Pentateuch worden geen vragen gesteld. In de bijdrage over het boek Exodus wordt door Jo Baisley Wells een mooie en ook over­tui­gen­de analyse gegeven van Ex. 19:3-6. Inhoudelijk komt naar voren dat deze passage ons laat zien dat de kern van Exodus niet bevrijding is met verandering van eigenaar. Bevrijd uit Egyp­te behoort Israël YHWH toe om hem te dienen.
De benadering van deze bundel is sterk gestempeld door het postmodernistisch klimaat. Uit­gangs­punt is dat in­houd van de theologische lezing van de Schrift minstens zozeer door de huidige lezers wordt bepaald als door de oorspronkelijke betekenis. Moberly zelf heeft meer dan eens aan­ge­geven dat een Joods-rabbinale lezing van het Oude Testament in principe dezelfde rechten heeft als een christelijke lezing.
Ook wie deze benadering niet bijvalt, kan het een en ander van deze bundel opsteken. Niet in de laatste plaats denk ik aan de bijdrage over Leviticus. Daarbij wordt inge­zoomd op Lev. 16, het hoofdstuk van de Grote Verzoendag. Vandaar uit wor­­den lijnen door­getrokken naar het offer dat Jezus Christus op Golgotha bracht ter ver­zoening van de zonden. 

Richard S. Briggs en Joel N. Lohr (red.), A Theological Introduction to the Pentateuch: Interpreting the Torah as Christian Scripture, Grand Rapids, Michigan, Baker Academic, 2012; 210 blz., $22,99,  ISBN 9780801039126

dinsdag 24 november 2015

De leer van het Woord van God

De Amerikaanse theoloog John Frame besloot zijn serie over de heerschappij van God met een deel over het Woord van God. Op heldere en duidelijk wijze wordt uiteengezet dat de Schrift de stem van God is en daarom onfeilbaar. Wie het zelfgetuigenis van de Schrift volgt, zal dat niet inperken.
In de wijze van aanpak is merkbaar dat Frame van huis uit een filosoof is. De geschiedenis van de theologie komt nauwelijks aan de orde. Dat is een manco. Dat blijkt bijvoorbeeld als het gaat om de betekenis van de belijdenis voor het verstaan van de Schrift. Frame laat ruimte over voor kritiek op de Westminster Confessie. Nu is de belijdenis bedoeld als een korte weergave van de inhoud van de Schrift.
Wanneer een kerk haar belij­denis niet doel­treffend acht, moet zij die aanpassen. Zij kan niet ondertekening blijven vragen en tegelij-kertijd ruimte laten voor kritiek. In de opmerkingen die Frame maakt over de predi­king komt naar voren dat hij de notie van tweeërlei kinderen van het verbond nauwelijks ver­werkt.
Dat neemt niet weg dat van de studie van Frame het een en ander valt te leren. Al ons denken moet aan het concrete getuigenis van de Schrift worden onderworpen. Wie dat niet doet, mist een vast uitgangspunt en kan geen helder zicht op God ontvangen en de wijze waarop Hij gediend moet worden.

John M. Frame, The Doctrine of the Word of God: A Theology of Lordship, volume 4, Pres­by­terian & Reformed Publishing Co., Phillipsburg, New Jersey 2010; ISBN 978-0-87552-264-7; hb. 720 pp.; prijs $39,99.

donderdag 19 november 2015

The Glory of the LORD

Glory is one of the characteristics of YHWH in the Old Testament. Usually the Hebrew word kābôd is used here. Especially in Ezekiel, the least well know of the great prophets, speaks of the glory or kābôd of YHWH. 
In March 2010 I defended a PhD dissertation on the subject of the glory of YHWH in the Old Testament at the University of Amster-dam. My supervisor was prof. dr. Athalya Brenner. By a strange coincidence I came in contact with her. I myself a confessing Reformed evangelical and she a Jewish and feminist scholar could work together academically very fruitfully
The PH dissertation was published by Royal Jongbloed, Heeren-veen with the title De heerlijkheid van JHWH in het Oude Testa-ment en in het bijzonder in het boek Ezechiël (ISBN 978-90-5829-973-4; pp. xxviii + 578). In 2015 a revision of my PhD dissertation has been published, The Kābôd of YHWH in the Old Testament With Particular Reference to the book of Ezekiel (Brill, Leiden/ Boston 2015; ISBN 978-90-04-30322-5; pp. xiv + 483)
In the monograph published by Brill the appendix on the translation of kābôd in the LXX and frequency and the occurrences of doxa in the LXX (the usual translation of kābôd) and that on the frequency and the occurrences of kābôd and jeqār are not included, mainly for reasons of space. At the other side several details, some of them quite important, not to be found in the Ph. dissertation, but based on my further research of the subject since 2010 are included.
Since the beginning of the twentieth century several studies on the glory of YHWH have been written. From these studies we can learn that the kābôd of YHWH cannot only be seen in creation, history and eschatology, but that it can also have the notion of hypostasis. The specific approach of my study is not only to analyse kābôd itself but also its most important synonyms as well as its main equivalent in Aramaic, jeqār.
Biblical texts are approached from a canonical perspective, and the synchronic approach prevails over the diachronic. The text is approached as a whole and irregularities are explained as much as possible in the light of differences in content and context within the text itself. In The Kābôd of YHWH in the Old Testament With Particular Reference to the book of Ezekiel an answer is given to the question why Ben Siras characterizes Ezekiel as the prophet who saw God’s glory
After an introduction, an analysis of the semantic value of kābôd is made in the second chapter The third chapter researches in detail the frequency and distribution of kābôd, the verb k-b-d and the main synonyms of kābôd. For future research helpful appendices are given. One of the important conclusions is that and even more so the nif‘al of k-b-d are used for the most part in a strictly religious context. In the Old Testament kābôd is never ascribed to idols. Among the gods only YHWH is worthy of kābôd.
In the fourth chapter the occurrences of kābôd in the Old Testament outside the book of Ezekiel are considered in detail. The fifth chapter on the book of Ezekiel shows as that in Ezekiel with just one exception (Ezek. 31:18) is kābôd used exclusively for YHWH. And in these occurrences, again with just one exception (Ezek. 39:20), kābôd has the meaning of hypostasis. We find these occurrences of the kābôd of YHWH as a hypostasis in three of the four visions of Ezekiel, namely Ezek 1-3, 8-11 and 40-348.
The whole structure of the book of Ezekiel is governed by the kābôd of YHWH. In Ezek. 1-3 we have the calling-vision of the prophet in which the kābôd oof YHWH appears to him. In Ezek. 8-11 the departure of the kābôd oof YHWH from the Temple is described. The final vision is the climax of the prophecies of Ezekiel. In this vision the prophet sees how the kābôd of YHWH returns to a complete new Temple separated from the city.
In Ezekiel none the synonyms of kābôd is used for YHWH. They are used to describe the riches and position of Jerusalem and its old Temple and Tyrus. It is remarkable that none of the synonyms is used in the description of the new Temple. Only the measures of the Temple complex are given. The really important thing is that the kābôd of YHWH indwells it.
The sixth chapter is devoted to the relationship between the book of Ezekiel and the development of apocalypticism. Ezekiel stands on the border between prophecy and apocalypticism. Within the Old Testament his influence can be discerned in Zechariah and Daniel. Already in biblical proto-apocalypticism glory is the characteristic of the renewed Jerusalem, its Temple, and the land of Israel. In post-biblical apocalypticism this is the hallmark of the future and heavenly world.
Ben Sira’s characterization of Ezekiel as the prophet who saw God’s glory was already mentioned, and to this notion shall now return. It is not based on the number of the occurrences of kābôd. In Isaiah both absolute and in percentage this is higher than in Ezekiel. The peculiarity of Ezekiel is that is the kābôd used almost exclusively as a hypostasis of YHWH and that none of the synonyms of kābôd is used for YHWH himself.
Especially in Ezekiel but also outside Ezekiel no verb is used so often in connection with kābôd as the verb ‘see’. Ezekiel’s description of the kābôd of YHWH is more elaborate than any other Old Testament writers, and it highlights the dual and paradoxical nature of the divine kābôd as both defying verbal description and being potentially visible. 
This research highlights especially the importance of the visible aspect. When Ben Sira says that Ezekiel saw the ‘appearance/form’ of the glory that was shown to him above the chariot of the cherubs, the words ‘saw’ and ‘appearance/form’ must be equally emphasized and taken seriously.

donderdag 5 november 2015

De heerlijkheid van de Gekruisigde

Jörg Frey, hoogleraar Nieuwe Testament aan de Ludwig Maximilian Universiteit te München en de universiteit van Zürich, wordt terecht als een toonaangevend onderzoeker op het gebied van het evangelie naar Johannes gezien. Hij bereidt een uitvoerig commentaar op dit evangelie voor. 
Op de weg daar naartoe verscheen een bundel met een achttiental artikelen van zijn hand over het vierde evangelie. Deze bundel bestaat uit vijf delen. Het eerste deel bevat slechts één artikel. In dat arti­kel worden wegen en per-spectieven voor de uitleg van het evangelie naar Johannes geschetst.
In het tweede deel vinden we een aantal artikelen die relatie houden met de godsdienst- en tradi­tiehistorische achtergron-den. Van belang is vooral het artikel waarin overeenkomsten en verschillen tussen het dualisme van Johannes en van Qumran worden belicht. 
In derde deel komen de adressanten en hun situatie aan de rode. Uiteraard wordt in dit kader aandacht besteed aan de vraag wie de ‘Joden zijn’ over wie wordt gesproken en hoe dit zich verhoudt tot de scheiding van de wegen van de syna-goge en de christelijke kerk.
Het vierde deel gaat over de taal en de opzet, terwijl het vijfde deel over de theologie gaat. We vinden hier artikelen over de theologia crucis, de achtergrond, plaats en betekenis van het begrip doxa bij Johannes, de lichamelijkheid en de opstan-ding en ten slotte de johanneïsche theologie als climax van de nieuwtestamentische theologie. 
Niemand die op wetenschappelijk wijze bezig is met het vierde evangelie kan om deze bundel heen. De titel doet volledig recht aan de theologische kern van het evangelie naar Johannes. Wie deze bundel heeft gelezen, zal benieuwd zijn wat het commentaar van Frey gaat bieden.

Jörg Frey, Die Herrlichkeit des Gekreuzigten, WUNT 307, Tübingen, Mohr Siebeck, 2013, 886 blz, €159,-- , ISBN 9783161507823.


woensdag 4 november 2015

Een handboek over Paulus

Onder redactie van Friedrich Horn verscheen een handboek over de apostel Paulus. Het valt in vier delen uiteen. Na een oriëntatie worden zijn persoon en werk behandeld en ten slotte de Wir­kungsgeschichte. Wie geïnformeerd wil worden over de huidige stand van zaken van het onderzoek naar Paulus, vindt in dit handboek een goede gids. Ik licht er slechts een enkel punt uit. Uit het laatste hoofdstuk blijkt dat men slechts zeven van de dertien brieven die Paulus als auteur noemen, metterdaad aan Paulus wil toeschrijven. Het is een minpunt dat tegen­stemmen die hier nog altijd klinken, geen plaats hebben gekregen in dit handboek.
Bij de geschiedenis van het onderzoek naar Paulus komt uiteraard het nieuwe per­spectief naar voren. Het nieuwe perspectief heeft naar voren gebracht dat de boodschap van Paulus ook een sociologische kant heeft. In de bijdrage van Michael Theobald over de recht­vaardiging komt naar voren dat het niet tot die kant mag worden beperkt. Hij spreekt van een anthropologische universa-lisering. 
De bood­schap van de rechtvaardiging is bij Paulus ver­bon­den met de weten­schap dat geen mens de wet kan houden. Wanneer Theoblad stelt dat volgens Paulus ten slotte alle mensen in de rechtvaardigspreking delen, doet dat geen recht aan de plaats die Paulus aan het geloof toekent. Rom. 5:18 moet zo worden ver-staan dat de recht­vaardigheid komt over allen die Christus toebe-horen.
Het belang van de christophanie die Paulus op weg naar Damas­cus ontving, wordt onderstreept. Wolfgang Kraus duidt dat als een visioen. Die type­ring doet echter geen recht aan het feit dat Paulus deze verschijning van visionaire ervaringen die hij ontving onder­scheidt. Kraus zelf wijst erop dat Paulus in 1 Kor. 15 de gebeur-tenis op weg naar Damascus op één lijn stelt met de opstan­dings­­getui­ge­nissen. In die getuigenissen gaat het om een lichamelijke en tastbare wer­kelijkheid. Ook wie dat niet aanvaard, zal wel moeten erkennen dat het zo wordt beschreven.

Friedrich W. Horn (red.), Paulus Handbuch, Mohr Siebeck, Tübingen 2013; 653 blz., € 49, ISBN 978-3-16-150082-4.


dinsdag 3 november 2015

The Canon of the New Testament

Kruger can be seen as a real expert on the history of the formation of the canon of the New Testament. He combines his great academic insight with a deep love for the Bible as the Word of God. This combination of academic quality and piety is a model for every biblical scholar. In 2013 a second book written by him was published on this subject. Quite a lot of New Testament scholars see the canon of the New Testament as a ecclesiastical product of the fourth century.
This view is not in accordance with the classical view on the canon. In his last book Kruger tackles the five most prevalent objections to the classic, Christian understanding of the emerging, self-authenticating collection of authoritative counterparts to the Old Testament. These five objections are: 1. We must make a sharp distinction between Scripture and canon; 2. There was nothing in earliest Christianity that might have led to a canon; 3. Early Christianity was averse of written documents; 4.The New Testament authors were unaware of their authority; 5. The New Testament books were first regarded as Scripture at the end of the second century.
Kruger distinguishes three models for the canon of the New Testament: the exclusive, functional and ontological model. Each model has its merits, but the one model does not exclude the other. The exclusive model thinks that only from the fourth century we can speak of the canon of the New Testament. It is true that in the fourth century there came a universal consensus about the exact boundary of the canon, although we must stress that this consensus was just recognized. It was not the result of a somewhat arbitrary ecclesiastical decision.
Nevertheless, already form the second century there are quite a lot of data that point to the use of books of the New Testament as Scripture having the same authority as the Old Testament books. This is the functional model of canon. This model is based on the use of books as Scripture. Very important are here the witness of Irenaeus and the Muratorian fragment. The last list confirms the scriptural status of at least 21 and perhaps 22 books of the New Testament. Revelation, Hebrews, James and 1 and 2 Peter are not mentioned. Whether 3 John is included is not sure.
Kruger says that the functional model has many positive elements and provides a welcome balance to the exclusive definition of the New Testament canon. He states that also the functional model has its weaknesses. Some books that were not included in the final canon of the New Testament had at least almost the status of Scripture. Especially the Pastor of Hermas can be mentioned in this context.
A much more important weakness of the functional model – a weakness that it shares with the exclusive model – is that it fails to address the ontological status of the New Testament books. The books that finally found their way in the canon of the New Testament have an intrinsic quality not found in others. They are written by the apostles or their direct companions. That was the reason already in the Muratorian frag­ment the Pastor of Hermas was not regarded as Scripture, because it was written quite recently.
Although 1 Clements was written roughly in the same period as the last books of the New Testament, it was never regarded as Scripture, because its author clearly made a distinction between his own authority and the authority of the apostles. Kruger points to the importance to have a clear sight on the intrinsic quality of the New Testament books. In regard with the question of the canon he speaks of the ontological model. This model is quite often completely neglected, although it is finally the most important model.
For early Christianity the decisive criterion was the apostolic nature of a document. Pseudonymity was for them a definite reason not to recognize a document a Scripture. Kruger challenges ably the view that the early Christians were averse of written documents. Already from its very beginnings Christianity had a canon, namely the canon of the Old Testament.
The statement of Papias that an eyewitness must be preferred above a written testimony, he means that a direct testimony must be preferred above an indirect testimony. The gospels are eyewitness accounts in written form and have for the new generations the same value and status as the original oral eyewitness accounts.
Kruger denies that the apostles did not realize their own authority. The data point in a complete opposite direction. The apostles realized that their authority stood on the same level as the authority of the Old Testament prophets. Then we must not forget that all writers of the Old Testament were seen as prophets. The apostles knew that their authority was in a certain sense an extension of the authority of Jesus Christ.
It is no coincidence that beginnings of the written down of the New Testament documents corresponds with the rise of Christianity as a missionary movement in the fifties and sixties of the New Testament. The need of written eyewitness accounts, of what Jesus had said and had done, was more and more felt. Especially Paul wrote letters to congregations founded by his missionary work. The letters quite often written because of problems in the congregations were a form on extended personal and apostolic presence.
I would add that letters in Antiquity used to have a semi-public status. The writes knew that his letter was preserved, shared with others and used in other context. This means that although having a somewhat occasional nature the apostles knew already from the beginning that what they put down to writing had form that moment an apostolic authority.
Kruger rightly states the formation of the canon represented the working of forces that were already present in primitive Christianity and made some form of canon virtually inevitable. Following David Meade Kruger says that the apocalyptic nature of Christianity provided a strong inner reason for extension of Scripture. We see in all forms of apocalypticism in the period of the Second Temple that written documents were produced.
The fact, that written documents in the form of the book of the Old Testament were essential for Christianity from its very beginning, means that among early Christians there were literate people. This must have been especially true for spiritual leaders. In the second place we must realize that orality and textuality cannot be seen as opposites.
In the Ancient world an illiterate person could be intimately familiar with a written text. Texts were written to be performed orally. This is certainly true not only of the New Testament letters but of all New Testament documents. Kruger has done us a great service by giving us many arguments that ontological model of the canon – a model that is connected with apostolic authority and divine inspiration belongs to the very essence of the Christian religion.

Michael J. Kruger, The Question of Canon: Challenging the status quo in the New Testament Debate, Apollos, Nottingham 2013; ISBN 978-1-78359-1-004-9; pb. 256 pp., prijs £14,99.


De canon van het Nieuwe Testament

De gemiddelde kerkganger realiseert zich niet of nauwelijks dat de Bijbel eigenlijk om een ver­­zameling van boeken is, 39 voor het Oude en 27 voor het Nieuwe Testament. Deze 66 boe­ken vormen samen het ene Woord van God. Echter, voor menige bijbel-wetenschapper is de Bijbel niet meer dan een verzameling van boeken van het oude Israël en de vroege kerk. De canon, die grens trekt tussen boeken die wel en niet bij de Bijbel behoren, wordt als een louter kerkelijke be­slissing gezien.
De canoniciteit van Bijbelboeken zegt dan alleen iets over de wij­ze waarop de chris­te­lijke kerk deze boeken waardeert maar niets over die boeken zelf. In deze zienswijze had de canon er ook anders uit kunnen zien. Zonder het goddelijke karakter en de inspiratie van de nieuwtestamentische boeken te ontkennen is de positie van Rome dat wij het ge­­zag van de Schrift aanvaarden op het gezag van de Kerk. De Kerk gaat aan de Schrift vooraf.
Over de canon van het Nieuwe Testament schreef de Amerikaanse nieuwtestamenticus Michael J. Kruger een belangwekkende studie. De reeds geschetste zienswijze typeert Kruger als de gemeen-schapsgeoriënteerde visie. Eén van de bezwaren ertegen is dat de consensus bin­­­­nen de christelijke Kerk zoals die zich in de vierde eeuw na Chr. aftekende, over de gren­zen van de canon van het Nieuwe Testament de enige maatstaf wordt voor canoniciteit. De rooms-katholieke geeft dan aan deze consensus een kerkelijk en daarmee voor haar goddelijk fundament, terwijl het voor historisch-kritische bijbelwetenschappers een louter historische con­statering is.
Concreet betekent dit onder andere dat het aanwijzen van samen-hangen tussen nieuwtesta­men­­tische boeken eigenlijk alleen iets zegt over de wijze waarop de christelijke kerk met deze boeken is omgegaan. Dat is het bezwaar dat Kruger aanvoert tegen de cano-nieke benadering van de bekende bijbelwetenschapper Breward Childs.
Childs heeft de tekorten van de histo­risch-kritische benadering van de Schrift aan­ge­voeld, maar die niet principieel over­won­nen. Voor hem is de canon maatgevend maar dan als een van buiten af aan de bijbelse ge­schriften door de kerk opgelegde norm
Echter, de nieuwtestamentische boeken werden reeds vanaf hun ontstaan als gezaghebbend ge­­­­zien. In de nieuwtestamentische geschriften hoorde de christelijke kerk de apostolische bood­­schap. Dat verklaart dat er een tweede benadering is die bij de beant-woording van de vraag naar de canoniciteit van de nieuw-testamentische boeken niet allereerst vraagt naar de kerkelijke aanvaarding maar let op hun oorsprong. Is deze apostolisch?
Meer dan eens wordt dan naar een canon in de canon gezocht. Wie dat doet, kan in zekere zin aansluiten bij Luther. Die sloeg bepaalde nieuwtestamentische boeken minder hoog aan. Dat gold met name de brief van Jacobus. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat dit voor Luther betekende dat hij be­twij­felde of bepaalde boeken wel terecht als apostolisch en canoniek werden gezien.
Onder andere de bekende Amerikaanse gereformeerde theoloog Benjamin B. Warfield was er­­van overtuigd dat wij van alle nieuw-testamentische bijbelboeken kunnen aantonen dat zij óf door een apostel óf door een directe medewerker van één van de apostelen was geschreven. Kru­ger heeft als bezwaar tegen deze benadering dat zij al te zeer een neutraal beroep op de fei­ten suggereert.
Ongetwijfeld is het waar dat lang niet iedere bijbelwetenschapper van de apo­stolische oorsprong van elk nieuwtestamentisch boek overtuigd is. Dat neemt niet weg dat, zoals Kruger ook zelf laat zien, er tal van argumenten zijn aan te voeren. De veelgehoorde be­wering dat de eerste generaties christenen pseudepigrafie aanvaardbaar achten, blijkt on­houd­baar te zijn.
Een boek waarvan men niet kon geloven dat het door een apostel of één van zijn me­de­werkers was geschreven, bleef buiten de canon. Dat de tweede brief van Petrus als ca­noniek werd aan-vaard, is verbonden met het feit dat het auteurschap van de apostel werd erkend. Wie hierin niet kan meegaan, zal feitelijk moeten stellen dat de Vroege Kerk op grond van de criteria die zijzelf hanteerde, ten onrechte bepaalde boeken als canoniek heeft erkend.
Kruger neemt als uitgangspunt voor canoniciteit het goddelijk karakter van de boeken als zo­da­nig. Dat goddelijk karakter blijkt in het bijzonder in de boodschap van deze boeken. De kern van deze boodschap kan worden weergegeven met de zogenaamde geloofsregel waarvan de inhoud overeenkomst met de apostolische geloofsbelijdenis. Kruger spreekt van het zich­zelf bewijzende karakter van de canonieke boeken.
Naar mij dunkt verschilt zijn bena­de­ring fei­telijk heel weinig van de tweede door hem geschetste zienswijze, maar maakt ze wel iets meer duidelijk hoe de boeken van het Nieuwe Testament feitelijk als stem en woord van God werden gehoord. De vier evangeliën en de brieven van Paulus vormden de kern van de boe­ken van het Nieuwe Testament, waarvan de christelijke kerk de canoniciteit onderkende.
In de nieuwtestamentisch geschriften zelf vinden we aanwijzingen dat de boodschap van de apo­stelen, die tenslotte schriftelijk werd vastgelegd in deze boeken, van hetzelfde gewicht is als de inhoud van het Oude Testament. Kruger wijst dan op 2 Petrus 3:2. 
Daar worden de woor­den van de oudtestamentische profeten en het gebod van de Heere Jezus dat door de apos­te­len is ver­­kondigd, op één lijn gesteld. Daarnaast oppert hij dat met de boeken waarover Paulus in 2 Tim. 4:2 schrijft, rollen met oud-testamentische boeken zijn bedoeld, terwijl de door Paulus genoemde perka­men­ten afschriften van de brieven van Paulus zelf zijn die de apostel in de vorm van een codex be­waarde.
Als deze vooronderstelling juist is, heeft Paulus heel concreet de aanzet gegeven tot de ont­wik­keling die leidde tot de onderkenning van het god­delijke karakter van de nieuw­tes­ta­men­tische geschrif-ten. Onbetwistbaar is dat de christelijke kerk al in een vroeg stadium aan de vorm van de codex de voorkeur gaf.
De verklaring daarvoor moet zijn dat men op deze wijze alle boeken waarvan men het goddelijk gezag onderkende, in één band kon bewaren. Dat was met een rol niet het geval. Het feit meerdere codices ook boeken bevatten die niet als ca­no­niek zijn erkend, hoeft hiermee niet in tegenspraak te zijn. Deze boeken plegen namelijk aan het einde van een codex te staan. Dat laat iets van een rangorde zien.
Bij de aanvaarding van de boeken van het Nieuwe Testament zien we vier categorieën van boe­­ken. Allereerst de boeken die alom aanvaard en erkend werden. Daarnaast boeken waar­over ver­schil van mening bestond maar waarvan uiteindelijk alom de canoniciteit is onder­kend. Dan gaat het om de brief aan Hebreeën (die Kruger overigens in dit verband niet uit­druk­­kelijk noemt), Openbaring, 2 en 3 Johannes, Judas, 2 Petrus en Jacobus. Aan andere boe­ken werd grote waarde toegekend.
Men zag het lezen daarvan als nuttig, maar zij werden niet als cano­niek gezien. Dan moeten we denken aan boeken als 1 Clemens, de Didachè, en de Pastor van Hermas. Deze boeken maakten zelf al duidelijk dat zij niet van apostolische oor­sprong waren. Tenslotte waren er de ketterse boeken. Dan gaat om gnos-tische geschriften. Het lezen van deze boeken werd als schadelijk gezien.
Opvallend is dat juist deze boeken in onze tijd vaak veel aandacht krijgen en dat soms als een onderdrukt alternatief voor de canonieke boeken worden gezien. Dat is puur wetenschappelijk al uiterst discutabel. Al de gnostische ge­­schriften stammen uit de tweede eeuw. Dat de Kerk deze boeken niet accepteerde, heeft niet in de laatste plaats te maken met het feit dat zij niet in con­tinuïteit stonden met de boeken van het Oude Testament. 
Terecht wijst Kruger erop dat naast apostolische oorsprong ook overeenstemming met en aanvaarding van het Oude Testa­ment een kenmerk is van een canoniek geschrift. Voordat de canon van het Nieuwe Testament door de kerk onderkend werd, had zij al een canon, namelijk de boeken van het Oude Tes­ta­ment.
De studie van Kruger doet recht aan de verschillende aspecten verbonden met de canoniciteit van de nieuwtestamentische Bijbelboeken. Het is ook een voorbeeld van wetenschap ver­bon­den met geloof. Hier zoekt niet het ongeloof begrip, zoals maar in al te veel studies over de Bijbel het geval is, maar het geloof. Dat is een verblijdende zaak.

Michael J. Kruger, Canon Revisited: Establishing the Origins and Authority of the New Testa­ment Books, Crossway Books, Wheaton, Illinois 2012; ISBN 978-1-43335-0500-3; hb. 362 pp., prijs $30,--.

maandag 2 november 2015

In Elspeet

Met vreugde heb ik elf jaar de hervormde gemeente van Elspeet gediend. Elspeet heb ik leren kennen als een dorp met een sterk saamhorigheidsgevoel. Heel sterk is men op consensus gericht. Soms had ik dan wel de vraag: hoe denk je hier nu eigenlijk zelf over. Echter de gerichtheid op consensus heeft meer zonzijden dan schaduwzijden,. Aan de hand van interviews op Elspeters uit alle sectoren van het dorp heeft mijn broer Huib een beeld van dit Veluwse dorp geschetst.
Soms zal de lezer een glimlach niet kunnen onderdrukken. Er komen zaken in naar voren die voor sociologen wereldwijd in dorpsgemeenschappen herkenbaar zijn. In een kleine gemeen-schap moet men weer samen met elkaar verder en kan het bezwaarlijk zijn het achterste van je tong te laten zien. Een agra-rische gemeenschap heeft dan weer een ander karakter dan een sterk industriële gemeenschap.
Elspeet heeft zich na de Tweede Wereldoorlog tot een welvarend dorp ontwikkeld. Onder andere de zogenaamde bio-industrie heeft daartoe bijgedragen. Daarnaast moet het toerisme worden ge-noemd. De vele toeristen zorgen ervoor dat Elspeet meer winkels heeft dan elders in het land bij een dorp van een dergelijke omvang het geval is.
Bij de dagjesmensen ligt het anders, maar gaat het om hen die een huisje huren in Elspeet dan zijn velen van een kerkelijke achter-grond. Mensen uit het westen van het land vinden het heerlijk niet alleen om van de prachtige natuur te genieten maar ook om in Elspeet op te gaan onder de verkondiging van het Woord. Er is een slechtere vakantiebesteding denkbaa,.
Toen de Hervormde Kerk in de negentiende eeuw steeds veel-vormiger werd, bleef Elspeet een orthodoxe gemeente. Dat is het tot op de dag van vandaag gebleven, al zijn de accenten niet altijd gelijk gebleven en ligt ook nu binnen Elspeet de een toch andere accenten dan de ander.
Aan het begin van de twintigste eeuw had Elspeet niet alleen slechts één kerkgebouw maar telde het ook slechts één kerkelijke richting. Inmiddels zijn dat er vijf. Er is ook een groep Elspeters die buiten Elspeet kerkt en ook het omgekeerde is het geval. Dat de kerkelijke eenheid verloren ging is een verdrietige zaak. Met het feit dat er meer kerkgebouwen zijn ligt dat anders. Als we met Lodensteijn ervan uitgaan dat een gemeente niet meer dan vijfhonderd kerkgangers moet bevatten, wil een predikant echt herder voor zijn gemeente kunnen zijn, dan zouden er wel zes kerkgebouwen nodig zijn.
De geïnterviewde Elspeters hebben eerlijk verteld wat hen beweegt. Als gaat om geestelijke zaken, merk je dat het bij de een niet veel meer is dan een culturele code, maar bij anderen is dat beslist anders. Meer dan gemiddeld kan ik vanuit mijn ervaring bin-nen de hervormde gemeente van Elspeet zeggen dat gemeente-leden hun hart openden en vertelde van wat Gods genade in hun leven teweeg had gebracht.
Verheugend en herkenbaar is dat de kerkmuren de laatste jaren in Elspeet lager zijn geworden. Daaraan heeft de Oranjehof waarin alle kerken participeren een belangrijke plasts gehad. Daarnaast moet worden genoemd dat een nieuwe generatie elkaar meer dan een oudere geestelijke herkende.
Dat op dorpsniveau dit boek het geheel van de gereformeerde gezindte weerspiegelt, zoals de uitgever laat weten, durf ik hem niet na te zeggen. Dat geldt voor een deel maar niet volledig. Was dat wel het geval, dan was bij alle gebreken die de Elspeetse dorpgemeenschap aankleven de gereformeerde gezindte krach-tiger dan nu het geval is.
Een beperkt maar behoorlijk representatief aantal Elspeters komt in In Elspeet aan het woord. Waren nog meer of andere Elspeter aan het woord gelaten, dan was hier en daar een accent anders geval of een zaak uit de dorpsgeschiedenis iets anders belicht. Ik denk aan de dorpszonde van zwart geld.
Ik kan persoonlijk zo een aantal mensen noemen voor wie dit tot schuld werd en die er radicaal mee braken. In Elspeet is een zeer boeiend en leesbaar boek. Je hoort – zeker als je persoonlijk kent – de geïnterviewde Elspeters praten. In Elspeet zal ook niet-Elspeters aanspreken. Het feit dat daarvan al een tweede druk bewees is daarvan een bewijs.


H. de Vries, In Elspeet. Hoe het Veluwse hart van de Biblebelt veranderde, De Banier, Apel­doorn 2015, ISBN 9789462781917, 275 pp. prijs €14,95.