maandag 29 februari 2016

Puriteinse theologie

Vanaf de jaren vijftig van de vorige eeuw is er in de Engelstalige wereld sprake van een her­nieuwde oriëntatie op de puriteinen in de overtuiging dat hun geschriften actuele betekenis hebben. Tal van werken van puriteinse schrijvers zijn herdrukt waaronder meerdere her­druk­ken van edities van hun complete werken uit de negentiende eeuw. Niet in de laatste plaats moeten hierbij de uitgeverijen The Banner of Truth en Soli Deo Gloria (een aantal jaren gele­den overgenomen door Reformation Heritage Books) worden genoemd.
Deze hernieuwde be­langstelling heeft ook de wetenschappelijke studie van het puritanisme krachtig bevorderd, al is het bepaald niet zo dat iedere wetenschapper in dit vakgebied de overtuiging deelt dat de puriteinen relevant zijn voor onze eigen situatie. Twee weten­schap­pers van wie dit zonder meer wel geldt, zijn Joel R. Beeke en Mark Jones. Joel R. Beeke heeft meerdere boeken en tal van artikelen over het puritanisme en de puri­teinen op zijn naam staan. Mark Jones promo­veerde op een studie over de christologie van de puritein Thomas Goodwin.
Bij uitgeverij Reformation Heritage Books verscheen een co-productie van beiden die feitelijk gezien moet worden als een dog-matiek gebaseerd op de geschriften van de puriteinen. De onder-titel “Doctrine for Life” maakt duidelijk dat voor puriteinen leer-stellige kennis geen doel op zich was, maar ten dienste stond van en gericht was op de praktijk van de godzaligheid.
A Puritan Theology: Doctrine for Life is een goudmijn. In zestig hoofdstukken worden de in­zichten van de puriteinen op alle ter-reinen die in een dogmatiek aan de orde plegen te ko­men, weer-gegeven. De laatste hoofdstukken zijn geordend onder de titel “Theology in Prac­tice”. Voor de puriteinen – en trouwens ook voor de mannen van de Nadere Reformatie – vormde de ethiek in de zin van de praktijk van de godzaligheid een onlosmakelijk bestanddeel van de dogmatiek.
Beeke en Jones zijn niet alleen zeer goed thuis in de puriteinen zelf, maar zij hebben daarnaast ook vruchtbaar gebruikt van de secundaire literatuur die de laatste tien­tal­len jaren over de puri-teinen zijn verschenen. Bij sommige thema’s geven zij de inzich­ten van slechts één puriteinse theoloog weer, terwijl in andere hoofd-stukken meerdere puriteinen aan het woord komen. In het hoofdstuk over Owen en zijn zienswijze op ge­meenschap met de Drie-eni­ge God wordt terecht gesteld dat men niet in het algemeen kan beweren dat  de Kerk van het Westen meer nadruk legt op de eenheid van God en die van het Oosten meer op de drie afzonder-lijke personen in de Drie-eenheid.
In de inleiding wordt een korte plaatsbepaling van het puritanisme gegeven. Het puritanisme wordt gedefinieerd als een beweging die een verdere hervorming van de Kerk van Engeland voorstond. Beeke en Jones zien evenals anderen twee mogelijke eindpunten van deze beweging: óf 1662, het jaar dat 2000 predikanten de Kerk van Engeland verlaten, óf 1689, het jaar van de afkondiging van de Toleration Act door William en Mary. Terecht wordt aangegeven dat zo’n eindpunt iets betrekkelijks heeft, want de puriteinse theo-logie en godsvrucht leefde voort onder hen die de Kerk van Enge­land hadden verlaten.
Iets nadrukkelijker dan de auteurs in hun inleiding doen, zou ik aan willen geven dat het puritanisme twee focussen had, namelijk ver-sobering van de Kerk van Engeland in liturgie en vernieuwing of verandering in kerkregering en daarnaast een beleefde godzalig-heid die alle terreinen van het leven doortrok. Uitgaande van de laatste vorm van puritanisme kunnen we een aantal theologen die niet alleen met een episcopale vorm van kerkregering konden leven, maar ook aan een gematigde vorm ervan de voorkeur gaven, tot het puritanisme worden gerekend.
Te denken valt aan Lewis Bayly, James Ussher, de aarts­bisschop van Argmah, en Edward Reynolds, die in 1662 de Kerk van Engeland niet verliet en die zijn loopbaan eindigde als bisschop van Norwich. Een gemis is dat in het hoofdstuk ge­wijd aan de kerk-regering deze mannen niet aan het woord komen.
Wel brengen Beeke en Jones in meerdere hoofdstukken de grote betekenis van William Perkins naar voren. Hij moet als de vader van het puritanisme worden gezien dat de na­druk legde op de bevordering van een doorleefde praktijk van godzaligheid waarbij hij kon aan­­sluiten bij accenten die al gelegd waren door mannen als Richard Greenham en Henry Smith.
Er wordt op gewezen dat van geen puriteinse auteur zowel binnen Groot-Brittannië als daarbuiten in de zeventiende zoveel werken zijn verspreid als van Perkins. Hij was ook de eer­ste gereformeerde theoloog wiens werken een bredere verspreiding kregen dan die van Cal­vijn. De auteurs laten zien dat de verdienste van Perkins vooral daarin bestond dat hij voor­­zag in de grote behoefte aan expli­ciet stich­telijke of devotionele werken waarvan er dan toe van protestantse zijde nau­welijks waren; iets waarbij in ons land dr. W.J. op ’t Hof de vin­ger heeft gelegd.
Tussen de puriteinen was variatie. Een man als John Goodwin wordt, alhoewel hij in zijn visie op de verkiezing arminiaans was, vanwege zijn nadruk op de praktijk van de godzaligheid tot het puritanisme gerekend. Baxter, die één van de meest gelezen schrijvers was uit de latere fase van het puritanisme, dacht anders over de rechtvaardiging dan de hoofdstroom van de ge­re­­for­meerde theologie. Hij en Owen hebben daarover uitvoerig gepole­miseerd.
Terecht onder­strepen Beek en Jones dat de overgrote meerder-heid van de puriteinen in theologisch opzicht als vertegenwoor-digers van de gereformeerde orthodoxie kunnen worden gezien. Daarbinnen werden verschillende accenten gelegd. Daarbij zou ikzelf expliciet willen opmerken dat die niet altijd puur theologisch kunnen worden geduid, maar ook te maken hadden met verschil in karakterstructuur. Zo was Stephen Charnock sterk analytisch, terwijl bij Thomas Goodwin het emo­tionele aspect veel meer naar voren komt.
Bij verschil in theologische accenten kunnen we denken aan kwes-ties als supra- of infra­lap­sa­ris­me. De meeste puriteinen waren infralapsarisch. Perkins daarentegen was een supralap­sa­riër, even-als de nauw aan de puriteinen verwante Schotse theoloog Samuel Rutherford. Beek en Jones brengen naar voren dat Perkins – hetzelfde geldt ook voor Rutherford – zijn supra­lapsarisme com-bineerde met een indringend appèl op onbekeerden.
Terwijl de meeste pu­ri­tei­nen de verzegeling met de Heilige Geest chronologisch scheidden van de weder­ge­boorte, bracht Owen naar voren dat een dergelijke scheiding exegetisch niet houdbaar was. De meest significante verschillen waren er op het terrein van de kerkregering. Deze ver­schil­len kwamen aan het licht in de jaren veertig en vijftig van de zeventiende eeuw. Tegenover een pres­byteriaansgezinde meerderheid stond een significante congre-gationalis­tische minderheid.
Zelf werd ik zeer geboeid en getroffen door de hoofdstukken over de prediking bij de puri­teinen. Dan denk ik niet zozeer aan hun preekmethode met een driedeling in uitleg, daaruit afgeleide leer-stelling en toepassingen. Het lijkt mij niet verstandig die zomaar te kopiëren en eerlijk gezegd heb ik daarvan ook nog nooit een voor-beeld gezien. Bezwaar is dat op die manier de tekst zelf soms wat ondersneeuwt.
Ik denk wel aan de inhoud van hun prediking met de vele ver­wij-zingen naar de Schrift en de grote nadruk op toepassingen voor verschillende hoorders. Vooral is de gloedvolle wijze waarop Christus voor de hoorders wordt uitgeschilderd en aan de hoorders wordt voorgesteld met een appèl op onbekeerden en woor­den van troost en be­moe­diging voor bekeerden, voorbeeldig.
Ik wijs dan in het bijzonder op het hoofdstuk over Bunyan en de prediking tot het hart. Ik noem ook het hoofdstuk over Flavel en het komen tot Christus. Zowel zij die zich voor het eerst willen oriën-teren op de puriteinen (iets waar ik degenen die dat nog niet deden, alleen maar toe wil aansporen) als zij die al met de puri­tei­nen vertrouwd zijn, zullen van het aanschaffen A Puritan Theology: Doctrine for Life geen spijt krijgen.

Joel R. Beeke en Mark Jones, A Puritan Theology: Doctrine for Life, Grand Rapids, Michigan: Reformation Heritage Books, 2012; 1060 pp.; ISBN 978-1-60178-166-6; $ 45,00, € 50,99.

zaterdag 27 februari 2016

Een nieuwtestamentische bijbelse theologie

De Amerikaanse nieuwtestamenticus G. K. Beale schreef een zeer lijvige studie over de ont­vou­wing van oudtestamentische thema’s in het Nieuwe Testament. Hij spreekt over een nieuw­­­­testamentische bijbelse theologie. De grote lijn van het bijbelse getuigenis is naar de overtuiging van Beale het herstel van Gods oorspronkelijke scheppingsdoel. De mens her­krijgt het beeld van God dat hij bij de zondeval verloor.
Met de komst van Christus vang het door de oudtestamentische profeten aangekondigde rijk van God in beginsel aan. Het ver­spreidt zich wereldwijd door de getrouwe verkondiging van het evangelie waarbij degenen die zich niet bekeren wordt aangezegd dat zij niet voor Gods gericht kunnen bestaan.
In het licht van het Oude Testament draagt het gehele Nieuwe Tes-tament een eschatologisch karak­ter. In na­volging van anderen gebruikt Beale in dit verband de typering ‘reeds en nog niet’. Aan de ene kant is het koninkrijk Gods reeds gekomen. Het is een realiteit in de hemel waar Jezus Christus zittend aan de rechter-hand van Zijn Vader de troon van zijn aardse voor­vader David heeft ontvangen.
Op aarde is het een realiteit in de kerk als de vergadering van hen die over­gebracht zijn uit de macht van de duisternis in het koninkrijk van de Zoon van Gods liefde. De volkomen vervulling is er echter pas in het Nieuwe Jeruzalem.
Beale onderstreept dat het Nieuwe Testament niet alleen Jezus als de vervulling van de oud­tes­tamentische beloften tekent, maar ook Zijn gemeente. De beloften van Israëls herstel wor­den in de chris-telijke gemeente vervuld. In het Nieuwe Testament worden dan met name de be­­loften uit de tweede helft van Jesaja belicht.
We kunnen echter ook denken aan het beroep van Jacobus bij het apostelconvent op Amos 9:11v. Niet alleen bij deze tekst is het van belang om te weten dat het Oude Testament in de vorm van de Septuaginta wordt geciteerd. Beale laat zien dat wie het Oude Testament in de gestalte van de Septuaginta leest, nog meer oog krijgt voor de nauwe samenhang tussen het Oude en het Nieuwe Testament.
Belangrijk is het inzicht van Beale dat wij bij de vervulling van de oudtestamentische beloften de voortgang in de heilsgeschiedenis moeten verdisconteren. Zij die heel sterk een letterlijke ver­vulling bepleiten, plegen aan dit inzicht geen aandacht te schenken met als gevolg dat men op willekeurige wijze het ene element wel letterlijk neemt en het andere niet.
Er wordt niet gekeken wordt naar de wijze waarop binnen de Schrift zelf de vervulling van oudtestamentische be­loften wordt getekend. Wie het slotvisioen van het boek Openbaring leest, bemerkt dat Johan­nes de uiteindelijk vervulling van de oudtesta-mentische hoop niet in het door hem gete­ken­de dui­zendjarige rijk stelt, maar in het nieuwe Jeruzalem.
Het slotvisioen van Johannes staat vol met zinspelingen op in het bijzonder Jes. 60, 62 en 66 en Ez. 40-48. Terwijl Ezechiël in zijn visioen ziet dat de stad van God en de tempel van God van elkaar geschieden worden, ziet Johannes een stad die geen tempel nodig heeft, omdat het Lam haar tempel is. Wij mogen van een letterlijke vervulling spreken van de oudtesta­men­ti­sche profetieën, mits wij maar beseffen dat de vervulling vaak de oorspronkelijke toezegging over­treft.
In Christus’ eerste komst en in Zijn gemeente vinden oudtesta-mentische profetieën een voorlopige vervulling die wel zeer reëel is. De volkoming vervulling vindt plaats bij de weder­komst die niet samenvalt met aanvangen van het duizendjarige rijk maar met het neer­dalen van het nieuwe Jeruzalem uit de hemel.
Heel verhelderend vond ik de wijze waarop Beale de relatie tussen de sabbat en de nieuw­tes­ta­­mentische rustdag tekent. Gezien het feit dat wanneer God iets heiligt of zegent die altijd ten be­hoeve van de mens, bepleit Beale de rustdag als een scheppingsordening te zien en niet als een zaak die pas betracht moest worden sinds de uittocht.
Bij de uittocht wordt een bestaande instelling en wel een schep-pingsordening tot verbondsteken verheven. Onder gereformeerde theo­logen is niet eensluidend gedacht over de vraag sinds wanneer de rustdag onderhouden wordt. De visie van Beale komt overeen met die van de puriteinen en de mannen van de Nadere Refor-matie.
Ik heb een paar vragen bij Beale. Onweersprekelijk is dat volgens het Nieuwe Testament de ver­­vulling van beloften van het hersteld van Israël gestalte krijgen in de gemeente van Christus. De kerk wist zich de voortzetting en uitbreiding van de gemeente Gods uit het Oude Tes­tament.
Wie de vorming van de nieuwtestamentische gemeente als een volstrekt novum ziet doet geen recht aan de continuïteit tussen de oude en nieuwe bedeling en miskent dat de nieuwtestamentische gemeente als stroming binnen het Jodendom van de Tweede Tempel ont­stond. Beale geeft aan dat zijn zienswijze ruimte laat om hierbinnen positief te spreken over een blijvende bijzondere plaats van het Joodse volk onder de volkeren. Zelf doet hij dat ech­ter niet. Ik wil dat nadrukkelijk wel doen
Gezien de opzet van Beale valt alle nadruk op de heilshistorische dimensies van de open­ba­ring. Dat betekent dat aan het bijbelse getuigenis over het werk van God de Heilige Geest in het hart weinig aandacht wordt gegeven. Dat is echt een omissie. Hetzelfde geldt voor de gods­leer en de christologie als zodanig.
Bij een meer complete tekening van de inhoud van de openbaring deze aspecten niet buiten beschouwing kunnen blijven. Dan wordt ook duidelijk dat bijbelse theologie nooit de dogmatiek kan ver-vangen. Het was goed geweest als Beale de beperkingen die zijn opzet met zich meebrengt, aan het begin van zijn studie duidelijker had verwoord.

G.K. Beale, A New Testament Biblical Theology: The Unfolding of the Old Testament in the New, Baker Bookhouse, Grand Rapids Michigan 2011; ISBN 978-0-8010-2697-3; hb. 1047 pp.; prijs $54,99.

zaterdag 20 februari 2016

Het verbond van genade

In Nederland is heel wat geschreven, gediscussieerd en getwist over het verbond met name sinds de negentiende eeuw. C. Veen-hof schreef een boek met de titel Een eeuw strijd over verbond en doop. In de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw polemi-seerde G.H. Kersten, de voorman van de Gereformeerde Gemeenten, met een aantal Christelijke Gereformeerde predikan-ten over het verbond.
Iemand die zich niet in deze twist wilde mengen was G. Wisse. G. Wisse heeft eerst als predikant de Gereformeerde Kerken gediend. Later ging hij over naar de Christelijke Gereformeerde Kerken. Zijn voornaamste reden hiervoor was de leer van de veronderstelde wedergeboorte die steeds meer in de Gereformeerde Kerken ingang had gevonden en waarmee Wisse zich niet kon verenigen.
In het begin van de jaren dertig van de vorige eeuw schreef hij een boekje over het verbond met als titel Uit den Verbondsschat. In hetzelfde jaar had de synode van de Gereformeerde Gemeenten een besluit over de verbondsleer genomen. Wisse wilde op zijn manier een bijdrage leveren om het verbond om de juist waarde te leren verstaan.
Uitdrukkelijk geeft Wisse aan dat hij niet op polemische maar praktische wijze over het verbond wil schrijven. Hij brengt naar voren dat wij nooit het juiste zicht op het genadeverbond kunnen ontvangen als wij niet beginnen bij het werkverbond dat in Adam door ons is verbroken. 
Aan de zegeningen van het genadeverbond krijgen wij slechts deel in de weg van zelfontdekking waarbij zo het zicht geboren wordt op de ene Middelaar. Hij is de enige grond van onze zaligheid. Die grond is niet onze bekering en bevinding, hoe zeer beiden ook nodig zijn.
Wisse stelt dat de vraag naar de relatie van kinderen tot het ver-bond vaak al te zeer als uitgangspunt in de verbondsleer wordt genomen. Wij moeten echter, zo stelt hij, allereerst zicht hebben op het feit wat het verbond als zodanig is. Hij tekent het verbond als een liefdes­betrekking tussen God en de Zijnen op grond van het offer van Christus; een liefdes­betrekking die metterdaad tot stand wordt gebracht door de Heilige Geest.
In het verbond der genade gaat het om de gemeenschap met de Drie-enige God. God richt Zijn verbond met de gelovigen op en hun zaad. God heeft bijzondere bemoeienissen met het zaad van christenouders. De toezegging van de beloften geldt hen. God heeft recht op hen. Dat moet de opvoeding stempelen. Vanuit het besef van deze zaken dient er gecatechiseerd te worden.
In de diepste zin delen wij in Gods beloften als wij door waarachtig geloof en waarachtige bekering van Adam overgaan in Christus. Zo mogen wij weten dat Gods eeuwige verbonds­trouw ons geldt. Met bijzonder veel instemming heb ik het boekje van Wisse gelezen. Wisse is naar mijn vaste overtuiging één van de waardigste vertegenwoordigers uit de vorige eeuw van de afgescheiden kerken.
Ook nu laaien her en der discussies over verbond op. Het gevaar dat Wisse constateerde is nog altijd levensgroot, namelijk dat al deze discussies eerder afbreuk doen dan daadwerkelijk bijdragen tot het leven uit het verbond. Nooit mogen we vergeten dat God recht heeft op ons en onze kinderen en dat Hij met de beloften van Zijn evangelie tot ons komt. 
Nooit mag vergeten worden dat alleen wie persoonlijk weet heeft gekregen van de bondsbreuk in Adam de zegeningen van het ver-bond der genade door Christus verworven ontvangen zal. Deze beide elementen zijn wezenlijk voor een bijbelse visie op het ver-bond. 
De Heere geve dat er zo in de onderscheiden kerken van de gereformeerde gezindte over het verbond gesproken en gepredikt wordt en vooral dat zo de kracht van het verbond beleefd mag worden. Het is al weer een aantal jaren geleden dat de gebroeders Koster uit Barneveld dit werkje van Wisse opnieuw hebben uitgegeven. Tweedehands is het nog altijd verkrijgbaar.

prof. G. Wisse, Uit den Verbondsschat, Van Brummen, Dordrecht 1931.

woensdag 17 februari 2016

Luther over het vertellen van verhalen in een preek

Wie effectief informatie wil overdragen, moet gebruik maken van voorbeelden. Dat kan ie­dere communicatiedeskundige bevesti-gen. In een preek wil een predikant meer doen dan in­for­matie overdragen maar niet minder. 
De boodschap van Gods Woord wordt vanuit een be­paalde tekst of passage ontvouwd, opdat hoorders hun vaste vertrouwen op Jezus Christus al als de volkomen Zaligmaker leren stellen en God in hun leven gaan verheerlijken.
De ene pre­di­­kant gebruikt meer voorbeelden dan de ander. De een doet het ook makkelijker dan de an­der. Als echter gesteld wordt dat het gebruiken van voorbeelden op zich verkeerd is, meen ik dat dit een totaal onjuiste zienswijze is. Onze Heere Zelf heeft een groot deel van Zijn onder­wijs in de vorm van gelij-kenissen gegeven. Dat wil zeggen: Hij gebruikte voorbeelden uit het da­­­gelijkse leven.
Nu werden meerderen van Zijn hoorders wel door de vorm en de eenvoud van het onderwijs van de Heere Jezus getroffen zonder dat zij het echt ter harte namen. Dat be­­­tekent echter niet dat daar-om onderwijs vanuit Gods Woord niet eenvoudig en begrijpelijk moet zijn.
Juist als een prediker in zijn preken de diepe inhoud van Gods Woord eenvoudig en begrij­pe­lijk wil vertolken, dient hij zijn preken grondig voor te bereiden en te doordenken. Wanneer een predi-king niet alleen be­studeerd is, maar ook communicatief krachtig, zal het grootste deel van de voorbereiding en door­denking overigens niet zichtbaar zijn voor de hoor­ders.
Voor­­­al eenvoudige hoorders zullen de omvang van de voorbe-reiding nauwelijks in de ga­ten hebben. Het is net als met een ijsberg waarvan hooguit zo’n tien procent zichtbaar is. Hoor­ders die zelf meer zicht hebben op de zaken, plegen zich dat wel te realiseren. Ook voor hen zal de eenvoud van de vertolking geen minpunt maar een pluspunt zijn. 
Het gebruik van voor­beelden draagt bij aan de eenvoud van de prediking. Daarbij is het wel waar dat voor­beel­den en verhalen geen doel in zich mo­gen zijn. Zo moeten functioneel zijn. Het gegeven onder­wijs moet door middel van een ver­haal of voor-beeld geïllustreerd worden.
Meer dan Calvijn gebruikte Luther in zijn preken voorbeelden en verhalen. Luther hanteerde niet altijd dezelfde preekstijl. Soms volgt hij de tekst op de voet en geeft hij een nauwkeurige uitleg. Veel vaker is er sprake van wat wij een catechetische benadering zouden kunnen noe­men. Luther geeft dan aan welke waarheden er in een tekst te vinden zijn en komt met toe­pas­sin­gen voor zijn hoorders.
Als het gaat om de voorbeelden die hij gebruikt in preken, heeft Luther een bijzonder voorliefde voor de geschiedenissen die in de Bijbel zelf te vinden zij. Bij hun historische betrouwbaarheid plaatst hij geen enkel vraagteken. De historische on­be­trouw­baarheid van het boek Judith is voor Luther een duidelijke aanwijzing dat het niet in de canon thuishoort. 
Als het gaat om de bijbelse geschiedenissen die Luther als voor-beelden in zijn pre­ken ge­bruikt, springen het boek Genesis en de evangeliën eruit. Als Luther de Psalmen uitlegt doet hij dat in nauwe samenhang met wat wij in de boeken van Samuël over het leven van David lezen.
Het feit dat de Bijbel voor een niet onbelangrijk deel uit geschie-denissen bestaat, maakt voor Luther dui­de­lijk dat God werkelijk in de geschiedenis handelt en in het leven van mensen aan­wezig is. Terwijl de satan in de geschiedenis aanwezig is als de macht die zich tegen God ver­zet, bouwt God tot aan de jongste dag Zijn kerk op het fundament van het kruis van Christus. 
Het gaat er Luther om dat mensen tegen de duivel, de wereld en de zonde leren strijden en op Gods waarheid betrokken raken. Op de achtergrond staat daarbij nadrukkelijk de jongste dag en het laatste oordeel.
In Nederland is er vóór de Tweede Wereldoorlog in de Gerefor-meerde Kerken een polemiek geweest of geschiedenissen heils-historische of exemplarisch moeten wor­den bepreekt. Wie daar­in een onoverbrugbare tegenstelling ziet, doet aan de wijze waarop in de Bijbel geschie­de­nissen functioneren geen recht. De bijbelse geschiedenissen staat in het grote kader van schep­­ping, zondeval, verlossing en voleinding.
Echter de bijbelheiligen zijn ons ook tot voor­beel­den in hun ge-loofstrouw. Denk maar aan Hebreeën 11. Zij maken ons duidelijk dat ook ge­­lovigen falen. Daarin worden zij ons tot waarschuwing voorgehouden. Het kan ons ook troosten en wel in die zin dat een gebrekkig geloof toch een waarachtig geloof is.
In Amerika zien wij nog al eens dat presbyteriaanse en gere-formeerde christenen in hun ijver de histo­ri­sche betrouwbaarheid van de Schrift te verdedigen en in verzet tegen een plat mora-listisch ge­bruik van bijbelse geschiedenissen, niet tot nauwelijks recht doen aan de modelfunctie ervan.
Het gevolg is dat preken het karakter krijgen van exegetische lezingen en geen recht wordt ge­daan aan de praktische en vooral ook de bevindelijke aspecten van bijbelse geschie­de­nis­sen. Juist waar deze houding wordt gevonden, is kennisname met de preken van Luther heil­zaam. Luther gaat met de vragen en worstelingen van de bijbelse geschiedenissen naar zijn hoorders. Hij vraagt of zij die worstelingen herkennen en troost hen met de troost die uit de ge­schie­de­nissen naar voren komt. 
God is nog altijd Degene Die echt leeft en handelt en daarom reële troost aan Zijn kinderen schenkt. Omgekeerd kan Luther met de vragen en zorgen van zijn hoor­ders naar de bijbelse geschiedenissen gaan en de vraag stellen hoe de bijbelheiligen met soortgelijke zorgen zijn omgegaan.
Bij Luther is niet allereerst de afstand in de tijd tussen zijn hoorders en de Bijbelheiligen van belang maar het gegeven dat zij net als wij op reis waren naar de rechterstoel van Christus. Ieder mens in welke tijd levend heeft ten diepste het zelfde nodig, namelijk ter leren staan in de vrijheid van de kinderen van God zonder die vrij­heid te mis­bruiken. 
Telkens weer worden we in de preken van Luther geconfronteerd met het onder­scheid tussen wet en evangelie, tussen de toege-rekende en de innerlijke gerechtigheid en tus­sen de twee regi-menten of rijken die toch maar één Heere hebben.
Luther wist dat er onder zijn gehoor tal van mensen zaten die ten diepste niet begerig waren naar Gods genade. Hen wilde hij wakker schudden. Troost is er voor treurigen. Dat zijn de­ge­nen die weten dat zij met hun beste werken niet voor God kunnen bestaan. Voor hen is de troost van het evangelie nu juist bedoeld.
Een ware christen zal zich telkens weer en steeds die­per her-kennen in Jacob en diens worsteling met God aan de beek Jabbok. Onverdiend mag hij Gods vriendelijk aan­ge­zicht in Christus zien. Bij diens worsteling aan het kruis vallen onze worstelingen in het niet.
In het kruis van Christus vinden we troost. In de schaduw van dat kruis mag een christen met alle zorgen, moeiten en aan-vechtingen toch vrolijk op reis gaan en zijn reis vervolgen naar het nieuwe Jeruzalem.

N.a.v. Robert Kolb, Luther and the Stories of God: Biblical Narratives as a Foundation for Christian Living, Baker Academic, Grand Rapids, Michigan 2012; ISBN 978-0-8010-3891-4; pb. 188 pp.; prijs $21,99.

dinsdag 16 februari 2016

The Gospel According to Mark

In the Pillar New Testament Commentary James R. Edwards, pro-fessor of theology at Whitworth College in Spokane, Washington, wrote a volume on the gospel according to Mark. He notes that the weight of evidence rest firmly in the favor of the ecclesiastical tradition that John Mark was his author.
The tradition is not unanimous about its date. According to Irenaeus and the testimony of the Anti-Marcionite Prologue it was written after the death of Peter. However, Clemens of Alexandria and Origin report that it was written in Rome during Peter’s lifetime. Edwards thinks we must date Mark’s gospel between the fire of Rome in 64 and the fall of Jerusalem in 70. I myself think that an earlier date already in the end of the fifties remains a vital option.
In accordance with the great majority of New Testament scholars Edwards thinks that the longer ending of the gospel of Mark is secondary. He typifies it as an early Christian resur­rec­tion mosaic based on several gospel traditions about the resurrection.  It testi-fies that the gospel of Jesus Christ was handled down by commu-nities of faith.
I admit the differences in style and language between the longer ending of Mark with the main part of his gospel. I prefer the suggestion of – among others – made by David Alan Black that the longer ending is a Markan supplement.
In this supplement in which he used less the words he actually heard out the mouth of Peter than in this ending. We must not forget that the great majority of manuscripts has this ending. The Sinaiticus and Vaticanus are the exception. We must not to easily conclude that we must always prefer the testimony of these manuscripts.
With regard the ways in which Mark narrates the gospel which bears his name, Edwards points to the sandwich technique. We have some ten examples of this technique in Mark. Each sandwich unit consists of an A-B-A’-sequence. The B-component functions as the theological key to the flanking halves. A clear example is the woman with hemorrhage who interrupts Jesus en route to Jairus’ house. Only after recording the woman’s healing Mark resumes with the healing of Jairus’ daughter. This particular sandwich is about faith.
The gospel according to Mark is the gospel of Jesus Christ as the divine and suffering Son of God. In his sufferings Jesus fulfills the prophecy of the Servant song of Isaiah 53. When Jesus is declared by his Father that he is his beloved son, the word ‘beloved’ is an allusion to Isaiah 42:1. There we read that God has a delight in his Servant. Edwards point to the fact that in Mark’s gospel the person of Jesus receives much more attention than his teaching. The focus is on what Christ did.
The gospel according to Mark gives us not only a portrait of Jesus but also of his disciples. Discipleship is a major theme of the second gospel. To Jesus as the Jesus suffering Son of God belongs suffe-ring discipleship. A great example of faith a discipleship is the centurion at the cross. Witnessing Jesus suffering and death he confesses him as Son of God.
The faith response of the inner circle of the Eleven (Judas excluded) disciples is halting and incomplete, but nevertheless real true. By repeatedly hearing and receiving their faith and its fruits grows slowly. Hearing to Jesus all our life is what we have to do when we want to be his disciples. 
Remarkable is the patience of Jesus with his disciples who again and again show lack of insight, but Jesus continues to teach them especially by what he does. The climax is his death on the cross followed by his resurrection. In 2012 a reprint of the useful com-mentary of James Edwards on Mark was published

James R. Edwards, The Gospel According to Mark, The Pillar New Testament Commentary, Eerdmans Publshing Co., Grand Rapids/Cambridge 2002 (reprint 2012); ISBN 978-0-85111-778-23; hardcover 552 pp., price $52,--

maandag 15 februari 2016

Sola Scriptura. Wat betekent dit?

Inleiding
De zo bekende uitdrukking ‘sola scriptura’ werd ten tijde van de Reformatie zelf niet ge­bruikt. Het is een negentiende-eeuwse typering van de plaats van de Schrift in de Reformatie. Het is ove-rigens wel een juiste typering. Wie de geschriften van de Refor-matoren leest, kan constateren dat zij de Schrift als de bron, norm en het fundament van ons geloof en van onze levenspraktijk zien. De Schrift heeft uniek gezag.
Er is geen tweede bron of fundament van Godskennis naast de Schrift. In de Schrift spreekt God tot ons. De Schrift is de mond van God. Chris­tus heeft beloofd Zijn Kerk niet te ver­laten en hier op aarde is de Kerk de woonplaats van de Heilige Geest. 
Dat be­te­kent echter niet dat wij de stem van de Heilige Geest horen in inzich­ten die binnen de Kerk verdedigd worden, maar niet tot het Woord van God kunnen wor­den teruggeleid. Zelfs concilies kunnen nog dwalen.
Hooguit kunnen inzichten uit de kerkgeschiedenis – ik denk dan vooral aan confessies – in afgeleide zin een normatieve betekenis hebben. Als de Reformatie de Schrift als enige norm en funda-ment heeft, sluit zij aan bij een lijn die er reeds in de Kerk was in de eeuwen die aan de Reformatie vooraf­gingen. 
Trente heeft met haar visie dat er tweede bronnen van openbaring zijn, namelijk Schrift en traditie, of anders gezegd de Schrift en inzichten uit de kerk­geschiedenis - een lijn die naast de eerste vooral in de Middeleeuwen opkwam - tot kerke­lijk dogma ver-heven.

De Reformatie
Een van de verschillen tussen de lutherse en gereformeerde Reformatie is dat de gerefor­meerde Reformatie de Schrift niet alleen als enige bron en norm voor de prediking wenst te zien, maar ook voor andere aspecten van het kerkelijke leven. 
Je zou kunnen zeggen dat de gere­formeerde Reformatie het sola scriptura radicaler opvat dan de lutherse Reformatie. Wat zowel de lutherse en gereformeerde Reformatie met elkaar verbindt, is dat zij beide in het lezen van de Schrift wensen te luisteren naar de Kerk der eeuwen.
Dat de kerkgeschiedenis geen uiteindelijke norm biedt, maakt haar niet overbodig. De kerk­ge­schiedenis getuigt van Christus Die Zijn Kerk in stand houdt. Zowel de lutherse en gere­formeerde Refor-matie (waarbij wij de Anglicaanse Reformatie als een variant van de ge­reformeerde kunnen zien)  willen een refor­ma­tie van de katholieke Kerk zijn. Gerefor­meerde en lutherse christenen wen­sen katholieke chris­­tenen te zijn. Dat besef en die wens ontbreekt bij de doopsgezinden.

De betekenis en de mogelijkheid van sola scriptura
Sola scriptura betekent niet alleen dat de inzichten uit de kerk-geschiedenis tot en met inzich­ten binnen de Kerk van vandaag in het licht van Gods Woord moeten worden beoordeeld. Dat geldt ook voor inzichten van de rede en inzich­ten opkomend uit de eigentijdse cultuur. Vooral dat laatste maakt het beginsel van sola scrip­tura in onze tijd bijzonder actueel.
We behoeven maar te denken aan de positie van de vrouw, visie op huwelijk en seksualiteit en de vraag naar de oorsprong van de mens en van de wereld. Niet de eigen­tijdse cultuur moet ons verstaan van de Schrif­ten stempelen, maar wij moeten wensen dat allereerst wijzelf maar ook de cultuur ge­stem­peld worden door het Evangelie.
Het hanteren van sola scriptura is alleen mogelijk als de Schrift een coherente eenheid vormt. Zo presenteert de Schrift ook zichzelf. De Reformatie beleed dan ook de eenheid, volkomen­heid en klaarheid van de Schrift. Dat wordt door het sola scriptura aange-geven. Wie niet wil weten van de Schrift als coherente eenheid komt zowel met de Schrift zelf als met de belijdenis van de Reformatie in strijd.
De een­heid van de Schrift is gegeven met het feit dat achter de vele menselijke auteurs van de Schrift de ene god­delijke Auteur staat. Calvijn sprak in navolging van de kerkvaders over de Bijbel-schrijvers als secretarissen van de Heilige Geest.
Het feit dat er de Schrift een eenheid is, is niet in tegenspraak met het feit dat wij mogen spreken van een reliëf in de bijbelse gegevens. De Schrift is met een prachtig park te verge­lijken. Van belang is ook dat wij de openbaringsgeschiedenis in de gang van de oude naar de nieuwe bedeling bij het lezen van de Schriften verdisconteren.

Het doel van de Schrift zowel met betrekking tot het Oude als het Nieuwe Testament
Wat een klassiek christen van een orthodoxe Jood onderscheidt, is dat hij de stem van God niet alleen in het Oude Testament, in Mozes en de profeten hoort, maar ook in het Nieu­we Testament. Hij weet dat God Zelf deze twee delen van de Schrift als een eenheid aan ons heeft gegeven en dat wij alleen vanuit die erkenning de Schrift op de juiste wijze kunnen ver­staan.
Hij weet dat Christus werkelijk in het Oude Testament aanwezig is en dat dit geen kwestie is van inlezen van gedachten in het Oude Testament die daar vreemd aan zijn. Daarbij beseft hij wel dat het Nieuwe Testament op een verborgen en verhulde wijze in het Oude Testament aanwezig is. Dat neemt niet weg: het is er echt aanwezig.
De Schrift is gegeven met het oog op onze zaligheid. Kern van de Schrift is de Heere Jezus Christus. God zond Zijn eigen Zoon ter verzoening van de zonden, ter verlossing van ver­loren mensen. Eenmaal komt Gods Zoon als Rechter van levenden en doden terug. 
Als wij in dit leven niet in de Zoon van God hebben leren geloven, blijft de toorn van God op ons. In de Bijbel openbaart God Zichzelf aan ons en wat zijn relatie tot ons en tot de wereld is. De Bijbel als enige bron van Godskennis is tegelijkertijd ook het middel om God te leren kennen en te verheerlijken. 
Daarop moet prediking en uitleg van de Schrift gericht zijn. De Schrift is dus geen doel op zich. Ik denk aan de woorden van Paulus: ‘Zo zijn wij dan gezanten van Christus wege, alsof God door ons bade; wij bidden van Christus wege: laat u met God verzoenen’ (2 Korinthe 5:20).

Is het belijden van de Schrift als stem van God wel houdbaar?
Sinds de Verlichting staat de door mij geschetste houding ten opzichte van de Schrift onder zware druk. Wij zou­den de Schrift in eerste instantie moeten lezen als elk ander boek. De Schrift zou niet meer zijn dan een ver­zameling van geschriften uit het oude Israël en de Chris­te­lijke gemeenschap uit de tweede helft van de eerste eeuw na Chr. Als wij de Schrift als Gods stem horen, zegt dat iets over ons maar niet over de Schrift zelf.
Meer dan eens is geprobeerd om uitgaande van de benadering dat de Bijbelboeken weliswaar men­­­selijke ge­schriften zijn toch te laten mee­klinken dat wij via de Schrift Gods stem kunnen ho­ren. Dan wordt beklemtoond dat de bijbelse geschriften binnen geloofsge­meen­schap­pen zijn ontstaan.
In de bijbelse geschriften lezen we hoe mensen over God en over Gods handelen in de geschiedenis hebben gedacht. De bijbelse geschriften hebben dan wel een prio­riteit boven ge­schriften die later binnen de geloofsgemeenschappen zijn ontstaan, maar daar-mee houdt het feitelijk op. Het zal duidelijk zijn dat de Schrift dan niet zonder meer als de mond van God wordt gezien.
Daarom kan er van sola scriptura bij deze zienswijze op de Schrift geen sprake zijn. Inzichten uit de kerk­ge­schiedenis, gedach­tegoed opkomend uit de cultuur waarin de Kerk zich beweegt, wor­den medebepalend geacht om uit te maken wat voor ons in de Schrift relevant is en wat niet. 
Het feit dat Bijbelschrijvers op een bepaalde manier over God en Zijn handelen in de wereld heb­ben gedacht, betekent nog niet dat wij hen daarin in alle opzichten moeten volgen. Daar­aan ge­koppeld is de zienswijze dat de hermeneutiek de wetenschap is die ons laat zien dat aan de Bijbel als document uit het verleden in nieuwe contexten en latere tijden dan haar eigen ont­staanstijd steeds weer nieuwe betekenis­sen kunnen en moeten worden toegekend.
Met Bavinck merk ik overigens op dat wie het zelfgetuigenis van de Schrift dat zij de stem van God is en daarom het enige fundament van het geloof is, verwerpt geen weer­woord meer tegen Rome heeft. Als wij de stem van de Heilige Geest naast de Schrift ook in de kerkelijke traditie en binnen de kerk opkomende inzichten horen, dan heeft Rome als de meest indrukwekkend uiterlijke manifestatie van de christelijke kerk in historische zin de beste papieren. Betere papieren dan welke protestantse kerk ook die deze claim doet.

De Schrift is de stem van God
Wat is je argument om de Schrift zondermeer als de stem van God te horen en om vanuit de Schrift heel de werkelijkheid te inter-preteren en niet omgekeerd?! Hoe bewijs je dat de Schrift zonder-meer de stem van God is?! 
Het antwoord kan voor wie het anders ziet, in eerste instan­tie teleur­stel­lend klinken. Dat luidt namelijk dat de Heilige Geest ons daarvan heeft over­­tuigd. Door het innerlijke getuigenis van de Heilige Geest luisteren we naar de Schrift als het in woor­den vast-gelegde getuigenis van de Heilige Geest. Dat is niet het enige argument en de enige aanleiding, maar wel het eerste en laatste argument en de diepste en uiteindelijke aan­leiding.
Sola scriptura betekent niet dat wij alleen de tekst van de Schrift hebben en de Schrift niet naar een werkelijkheid buiten de tekst verwijst. Dat is juist wel het geval. De Schrift als stem van God is verbonden met God Zelf. God bestaat onafhankelijk van deze werkelijkheid. Hij is de Volzalige in Zichzelf. Hij is in Zichzelf de Drie-enige: Vader, Zoon en Heilige Geest, al voordat Hij Zich zo aan de mens heeft geopenbaard.
Niet gedwongen door factoren buiten Zichzelf besloot God deze wer­­kelijkheid te scheppen. Wat een nog diepere verwondering moet wekken, is dat God in ant­­woord op de zondeval van de mens besloot Zijn Zoon naar deze wereld te zenden ter ver­zoe­ning en verlossing van de zonden. De Schrift spreekt van Gods handelen in schepping en geschiedenis. De Schrift kon­digt het laatste oordeel aan. In de Schrift vinden we een verslag van Gods daden en de interpretatie van die daden.

De uitleg van de Schrift
Sola scriptura is verbonden met de wetenschap dat het mogelijk is de betekenis van de Schrift op het spoor te komen. Verbonden met het openbaringsrealisme is een hermeneutisch rea­lisme, al moet dat wel een kritisch realisme zijn. 
Ons verstaan van de Schrift mogen wij nooit een op een met de Schrift zelf gelijk stellen. Wij verstaan op zijn best slechts ten dele. Tal van hulpmiddelen staan ons ter beschikking om de zin van de Bijbel op het spoor te komen.
Van het grootste belang is dat onze eigen verstaanshorizon door die van de Schrift ge­stempeld wordt en niet omgekeerd. Het feit dat de Schrift een vaste betekenis heeft en dat wij die in principe op het spoor kunnen komen, betekent niet dat dit gemakkelijk is. 
Ook heeft de ene betekenis veelal meer lagen. Daarbij komt dat in beginsel begrijpen nog iets anders is dan vol­komen begrijpen. Zeker is dat ons verstaan van de Schrift altijd maar ten dele zal blijven.
De eerste regel van Schriftuitleg is de analogia Scrip­turae. We ver­ge­lijken de ene Schrift­plaats met de andere om de Schrift beter te verstaan. De analogia fidei met als kern de be­lij­de­nis van de Drie-enige God en van Jezus Die God was en bleef maar werkelijk mens werd, moet als uitbreiding van de analogia Scripturae worden gezien. De analogia fidei is zelf een vrucht van Schrift­onderzoek.
Om de boodschap van de Schrift te verstaan, dienen we zicht te krijgen op de kern ervan samengevat in de analogia fidei. Aan de regel van het geloof is die van de liefde verbonden. 
Echt verstaan heeft als doel het beeld van Christus te gaan dragen. Het is mogelijk dat men tal van concrete teksten misverstaat maar dat men toch zijn geloof met de regel van het geloof belijdt en dat het leven gestempeld wordt door de regel van de liefde.
Nogmaals benadruk ik daarom dat het onderzoek van de Bijbel geen doel in zich is. Het gaat erom dat wij met God worden ver-zoend en tot Zijn eer leren leven. Dan hebben wij naast alle hulp­mid­delen die ons ten dienste staan bovenal de ver­nieu­wende en verlichting van werking Gods Geest nodig. De Schrift moet gelezen worden met de bede om de Heilige Geest.
Wij kunnen anderen niet dwingen de Schrift zo te lezen. Wij kunnen anderen niet dwingen tot het besef dat voor het rechte verstaan van de Schrift bovenal de verlichtende en vernieuwende werking van Gods Geest nodig is. 
Wij kunnen wel betuigen dat wij bij een andere wijze van om­gang met de Schrift ons voor een deel van de werkelijkheid afsluiten en daarom de gehele wer­kelijkheid in een ver­tekend per­spec­tief zien. Sola scriptura is verbonden met de weten­schap: Alleen in Uw licht, o God, zien wij het licht.

zaterdag 13 februari 2016

Is er een tweede wonder van genade nodig?

In Nederland heeft vanaf de negentiende eeuw de gedachte ingang gevonden dat naast en na het wonder van de inwendige roeping en verzoening met God door geloof in Jezus Christus nog een tweede wonder nodig is. Niet alleen vinden we dit in Nederland, maar ook in de Engels­sprekende wereld. Alleen daar wordt het tweede won-der echter niet op de zekerheid van de recht­vaar­diging betrokken, maar op wat men noemt de volkomen heiliging, terwijl men in pink­sterkringen spreekt over de doop met de Heilige Geest als een tweede wonder.
Ongetwijfeld heeft de ene christen meer zekerheid van geloof en vindt hij meer vreugde in God door Christus dan de ander. Ook als het gaat om inzicht in de geloofsleer zijn er verschillen. Een gebrek-kig inzicht in de geloofsleer heeft altijd gevolgen voor de geloofs-beleving. Daarom is opwas in kennis nodig om ook in de genade op te wassen.
Toch mag deze wetenschap geen afbreuk aan de werkelijkheid dat een gelovige in principe alles gegeven is met de roeping uit de duisternis tot Gods wonderbare licht. Dan ontvangt hij door Christus in de kracht van de Heilige Geest toegang tot de Vader, ook al zou zijn inzicht in deze zaken nog zo gering zijn.
Heel mooi heeft de Schotse predikant Murdoch Campbell (1900-1974) over deze zaken ge­schreven. Hij behoorde tot de Free Church of Scotland. Zijn godsvrucht droeg een zeer bevin­delijke stempel en getuigde wel een wel bijzonder innige omgang met God. Dit type godsvrucht is lange tijd kenmerkend geweest voor de Schotse Hooglanden. In Schotland zelf spreekt met wel van ‘Highland piety’.
In 2014 heeft David Campbell, een zoon van Murdoch Campbell de dagboekaantekeningen die zijn vader in de loop van een aantal jaren maakte, uitgegeven onder de titel The Suburbs of Heaven (De voorsteden van de hemel). David Campbell groeide als jongeman weg van zijn opvoeding, maar leerde een aantal jaren geleden de grote waarde ervan zien.
Ik geef weer wat Murdoch Campbell The Suburbs of Heaven opmerkt over de leer van de tweede zegen of het tweede wonder: ‘De leer van de tweede zegen was het onderwerp van een brief die ik vandaag van een bezorgde christen ontving. Omdat hij zich niet van zo’n tweede zegen bewust was, vreesde hij dat hij niet geschikt voor de hemel was. 
Ongetwijfeld is er een tweede zegen, zoals er ook een eerste of derde zegen is. We zouden kunnen zeggen dat Jacob een wonder-volle tweede zegen ontving evenals de apostelen op de Pinkster-dag. Maar de moderne (Campbell bedoelt met modern de tijd vanaf de negentiende eeuw in onderscheid van de eeuwen van de hervormers en puriteinen; P.d.V.), in één vorm geperste presen-tatie van deze gedachte is onbijbels en in strijd met de christelijke bevinding. 
Wanneer God ons wederbaart, neemt Hij ons ook tot Zijn kind aan, en geeft Hij ons uit genade een recht op alle voorrechten van Zijn kinderen. De Heilige Geest komt in ons hart wonen om de welda-den van Christus aan ons hart toe te passen. 
Daarom leidt het geen twijfel dat als we getrouw zijn in de weg van gebed en het zich verheugen in de omgang met God, we zoete verkwikkingen ontvangen die ons anders niet ten deel zouden vallen. De zegeningen van een gelovige zijn er niet één en zelfs geen tien, maar ze zijn elke morgen nieuw.’

donderdag 11 februari 2016

A Commentary on Luke

Already a couple of years ago Zondervan Publishing Co. launched the series Zondervan Exegetical Commentary on the New Testament. The strength of this series is that both the academic scholar and the pastor who has no or limited knowledge of Greek can use it with profit. And what true is for the pastor who no knowledge of Greek is also true for the layman. First you find the literary context of a passage. Then the main idea of the passage is given. This is followed by a translation and graphical layout.
Immediately following we find the structure and exegetical outline. Then the explanation of the text comes. First we have the trans-lation of the text and then the original Greek. In the explanation original Greek words are always between parentheses. That is the reason that this commentary is so useful both for the scholar and the person who does not know Greek. 
After the explanation we have what is called ‘theology in appli-cation’. This is in accordance with the classic Christian idea of Bible commentary that explanation of the Scripture can never be without application because the Scriptures are the Word of God for all ages.
The commentary on the gospel of Luke in the Zondervan Exege-tical Commentary on the New Testament has been done by David E. Garland, dean and professor of Christian Scriptures at George W. Truett Seminary, Baylor University. The explanation of the text of the gospel is preceded by an introduction and followed by a brief sketch of the theology of Luke.
Garland maintains the traditional view that the gospel and Acts were written by Luke who was the companion of Paul during a part of his travels. Following Martin Hengel he points that to the very early attestation of the titles of the gospels. Usually Luke is seen as a proselyte. Garland makes clear that there is not compelling evidence for this view. He could also have been a Hellenistic Jewish Christian; a view that Garland prefers.
Although Luke himself was not an eyewitness, all what he wrote was based on what Luke heard out of the mouth of eyewitnesses. It seem that a circle of women disciples were a source important of information for Luke. This explains the prominent place women figure have in his gospel.
Garland rightly takes the position that Luke and Acts must be taken together when discussing their genre. He thinks that Aune might be right when he asserted that Luke wrote a singular literary work in two books; book meaning also papyrus roll. This explains the striking proportionality of Luke and Acts. I agree with Garland that Luke-Acts belongs to the broad spectrum of Hellenistic histo-riography.
I would add that Luke was also consciously influenced by the histo-riography of the Old Testament. With the writers of Old Testament history he knows that the one living God fulfills his plan in history. Garland prefers to date Luke-Acts somewhere between 75-90, although he knows that arguments are slight. I think that a good case can be made for an earlier date.
Luke presents the scriptural story and its themes as culminating in the Lord Jesus Christ. The gentiles addressed by Luke-Acts are assured that their acceptance of Jesus and inclusion in the people of God was a part of God’s plan revealed in the Old Testament.
I would even more strongly that Garland does, formulate that the formation of the church in the New Testament dispensation that consist both of Jews and gentiles , is the fulfillment of the promises of the restoration of Israel. 
At the same time I would point to the fact that this does not mean for Luke that Jews has no longer a special place in God’s purposes. Acts end with the preaching of the gospel; a preaching that goes out not only to gentile but also to Jews.
Following Witherington Garland notes that both Luke and Acts bear some striking resemblance to the Greek kata genos style of arranging one’s history, whereby the work proceeds along geo-graphical as well as chronological lines.
Garland emphasizes that Luke wrote both as a theologian, historian and pastor. He wrote both his gospel and Acts to confront men with the ever present person of Jesus and his word. Jesus is presented as the only Savior. Necessary for salvation are repentance and faith.

David E. Garland, Luke, Zondervan Exegetical Commentary on the New Testament, Zondervan, Grand Rapids, Michigan 2011; ISBN 978-0-310-24359-5; hardcover 1039 pp., price $59,99

Boeken die mij hebben gevormd

Er zijn boeken die mij hebben gevormd en een diepe indruk op mij hebben gemaakt. Boeken die door Gods genade in samenhang met de Bijbel als Zijn onfeilbare Woord mijn leven richting hebben gegeven. Ga ik terug naar mijn kinderjaren dan denk ik aan De Christenreis van John Bunyan. Bunyan tekent het leven van een christen als dat van een pelgrim en strijder op reis naar een beter vaderland en al jong werkte de Heere in mij het verlangen ook zo’n pelgrim en strijder te mogen zijn.
Op de middelbare school werd ik diep getroffen door het meester-werk van Augustinus de Belijdenissen. Op een andere toonzetting dan bij Bunyan hoorde ik hier toch dezelfde me­lodie. Augustinus beschrijft hoe God hem deed terugkeren naar Hem Zelf en Zijn Kerk. 
Onder de boeken die mij hebben gestempeld zijn werken die heel diep de theologische bood­schap van de Schrift verwoorden. Ik denk aan de werken van de grote puritein John Owen. Om hem beter te leren kennen las ik al zijn werken en schreef ik over hem een proefschrift.
Ik heb ook eenvoudige stichtelijke werken gelezen waardoor ik die-per ging verstaan wat nu ge­meenschap met God door Christus is zoals die door de Heilige Geest wordt gewerkt. Als voorbeeld noem ik Gebedsgestalten van ds. F. Bakker. Van dit eenvoudige boek dat inmiddels al in heel wat talen is vertaald, zijn vele honderddui-zenden exemplaren gedrukt en gelezen.
Ik noem ook een andere naam die – naar ik vermoed velen minder bekend of totaal onbekend is  – en wel die van ds. Murdoch Campbell (1900-1974). Campbell is predi­kant geweest in de Free Church of Scotland. Hij was afkomstig van het eiland Skye. In mijn studen­tentijd kocht ik in een boekwinkel in Schotland zijn auto-biografie Memories of a Way­faring Man (Herinneringen van een pelgrim). Ik was al predikant, toen er een Neder­landse vertaling van dit werkje verscheen.
Niet vaak heb ik op een zo tere en bevindelijke wijze de ge-meenschap met God in Christus uit persoonlijke ervaring uiteen horen zetten als Campbell dat deed. In de kern is de christelijke geloofservaring universeel. Toch heeft de ene geloofservaring ver-schillende variëteiten of kleuren. In Nederland was de godsvrucht van het Reveil toch weer iets anders van kleur dan die van de Afgescheidenen, al zie je ook veel overeenstemming.
De godsvrucht van Campbell is gestempeld door wat men in Schotland ‘the Highland piety’ noemt: de godsvrucht van de Hoog-landen. In deze godsvrucht hebben ook dromen hun plaats zonder dat ook maar iets wordt afgedaan aan het feit dat alleen de Schrift norm en bron van het geloof is. Heel ken­mer­kend voor Campbell is ook hoezeer hij een trooster van treurigen en van aangevochten gelovi­gen wil zijn.
Campbell heeft behalve zijn autobiografie meer werken geschre-ven. Ik was zo door zijn auto­biografie getroffen dat ik ze alle aan-schafte. Diep getroffen werd ik door zijn werk In All Their Affliction (In al hun benauwdheid)
Mijn herinneringen aan dit werkje kwamen terug toen ik onlangs een Nederlandse vertaling ervan door Om Sions Wil uitgegeven onder ogen kreeg. Campbell belicht in dit boekje een aantal thema’s uit de praktijk van het geloofsleven waarbij hij de uiteen-zetting ervan verweeft met herinneringen die hij zelf heeft gehad aan kin­deren van God.
Ik geef een aantal zaken door die mij jaren geleden al raakten. Campbell vermeldt hoe een ze­kere Alexander Gair heeft opge-merkt dat God in één nacht Zijn volk uit Egypte voerde en het ver­volgens veertig jaar duurde voordat Hij Egypte uit het hart van Zijn volk had geleid. Campbell zelf was er ook diep van doordrongen dat een christen een strijd moet voeren tegen zichzelf totdat hij de Doodsjordaan is doorgegaan.
Een ander voorval is afkomstig van Ducan MacRae. Als jongeman ontving hij van een rijke vreemdeling een zilveren munt. Toen hij de munt in zijn zak deed voelde hij zich de rijkste mens van het land. Zijn blijdschap veranderde in verdriet, toen hij met zijn hand in zijn zak voelde en bemerkte dat de munt was verdwenen. 
Wat was zijn verbazing en blijdschap groot toen hij er achter kwam, dat de munt in de voering zag. Duncan zag in deze gebeurtenis een voorbeeld van de wijze waarop Gods volk kan treuren over het schijnbare verlies van wat zij nooit kunnen verliezen, namelijk het leven en de liefde van God in hun ziel.
Om duidelijk te maken hoe God Zijn volk in en door beproeving kan troosten verhaalt hij wat hijzelf hoorde uit de mond van één van zijn leermeesters prof. John MacLeod, hoogleraar dog­ma­tiek aan het Free Church College in Edinburgh. Deze wees op bepaalde zee-vogels die vanaf grote hoogte in zee duiken en dan lange tijd onder water blijven. Je zou vermoeden dat zij de dood in het water hebben gevonden, maar dan komen zij weer boven met een vis in hun bek. Zo gebruikt God kruis en beproevingen om Zijn volk geestelijk te zegenen.
Heel leerzaam en behartigenswaardig is wat Campbell schrijft over de strijd tegen boezem­zonden. Hij noemt dat voor meerderen dan het toegeven aan onreine gedachten een groot pro­bleem is. Hij wijst in verband daarmee op de kwalijke invloed van de tv. In onze tijd is door internet dat probleem alleen nog maar verhevigd. Hij spoort zijn lezers aan om evenals Job een verbond te sluiten met hun ogen. In alles is van groot belang dat wij onszelf niet over­schatten. Wie meent te staan, zie toe dat hij niet valle. Dan wijst Campbell op Petrus.
Bij weinig schrijvers heb ik zozeer het heimee naar God en naar de volmaakte gemeenschap der heiligen geproefd als bij Murdoch Campbell. Zijn kinderlijke eenvoud en geloofs­ver­trou­wen waren voor mij een beschamend voorbeeld. Van dat heimwee geef ik nog een voorbeeld uit In al hun benauwdheid.
Eens trok een man zich terug in zijn vaste gebedsplaats. ‘Heere,’ zo fluisterde hij, ‘ik woon hier in een plaats waar maar weinigen Uw naam aan­roe­pen. Velen die in vroeger dagen met U wandelden, zijn in de hemel en ik ben dikwijls alleen. Nauwelijks had hij deze nood voor God neergelegd of God troostte hem op krachtige wijze door hem erop te wijzen: ‘U bent niet alleen, want Ik ben bij u.’
Van een oude predikant verhaalt Campbell dat hij op de begrafenis van een overleden vriend zei: ‘Zij die in de Heere sterven, zeggen nooit voor de laatste keer: vaarwel.’ Alle leden van Gods vrijge-kochte Kerk zullen elkaar in het nieuwe Jeruzalem ontmoeten. In het licht van de eeuwigheid zal dat heel spoedig zijn. 
Bij het lezen van de boeken van Murdoch Campbell werd bij mij het heimwee naar God en naar het nieuwe Jeruzalem verhevigd. Ik hoop dat zij die zijn boeken zullen lezen dit heimwee krijgen of erin versterkt worden. En dan is dit zeker: ‘Die heimwee hebben, komen thuis.’

N.a.v. Murdoch Campbell, In al hun benauwdheid. Pastorale memoires van een Schotse predikant, vertaling R. Pieterman, Om Sions Wil, Gouda 2013: ISBN 978-94-91586-06-4; hb. 154 pp., prijs €11,50.

dinsdag 9 februari 2016

Een commentaar op Mattheüs

Al enige jaren geleden startte uitgeverij Zondervan met een nieuwe reeks commentaren op het Nieuwe Testament. De opzet is van de Zonder­van Exegetical Commentary on the New Testa-ment is dat allereerst aan de literaire context, de centrale ge-dachte en de structuur van een passage aandacht wordt gege-ven. Daarna volgt een uitleg waarbij de passage vers voor vers wordt door­ge­lopen.
In het commentaar wordt steeds op de Griekse bron­­­tekst terug-gegrepen, maar het feit dat de Griekse brontekst en de Griekse woorden steeds tus­sen haakjes staan voorafgegaan door de Engelse vertaling, betekent dat deze commentaar voor hen die wel Engels maar geen Grieks be­heersen zeer goed bruikbaar is. Dat geldt niet alleen voor theologen (van wie je mag hopen dat zij Griekse kennen) maar ook voor geïnteresseerde gemeenteleden.
De commentaar op het evangelie naar Mattheüs is van de hand van Grant R. Osborne die als hoogleraar Nieuwe Testament ver-bonden is aan Trinity Evangelical Divinity School in Deerfield, Illinois. Osborne houdt met de kerkelijke traditie vast aan het auteurschap van Mattheüs, één van de twaalf discipelen. 
Osborne acht het goede Grieks waarin het eerste evangelie is ge-schreven geen valide argument tegen het auteurschap van Mattheüs. Hij wijst erop dat taal van Joden in Galilea naast Ara-mees en Hebreeuws op zijn minst al enigermate Grieks be-heersten.
Osborne neemt met de overgrote meerderheid van de eigentijdse nieuwtestamentici aan dat Markus het eerste evangelie is. Dat houdt dan ook in dat Mattheüs van Markus gebruikt moet hebben gemaakt. Is het wel te rijmen met het auteurschap van een apostel dat hij gebruikt maakt van een boek dat niet door een apostel is geschreven?
Hierop geeft Osborne als antwoord dat Markus zijn evangelie opschreef uit de mond van Petrus en Mattheüs zal zich op geen enkele wijze bezwaard hebben gevoeld, van het getuigenis van Petrus gebruikt te maken. Ik wijs er nog op dat wellicht nog voordat Markus zijn evangelie schreef in mondelinge vorm de stof die hij neerschreef, waarschijnlijk al een behoorlijke vaste vorm had. Al de twaalf apostelen wisten zich hoeders van deze mondelinge traditie(s) over het optreden van Christus op aarde.
Osborne geeft er ook de voorkeur aan om het evangelie naar Mattheüs nog vóór de val van Jeruzalem te dateren. Het evangelie naar Markus dateert hij aan het einde van de jaren vijftig en dat naar Lukas aan het begin van de jaren zestig. Ik val Osborne in de voorkeur voor deze vroege dateringen bij. Ten aanzien van Mattheüs wijst hij erop dat de aandacht die in dit evangelie aan de sadduceeërs wordt gegeven beter bij een datering vóór de val van Jeruzalem past dan erna. Osborne wijst op meerdere moge-lijkheden om het evangelie naar Mattheüs te structureren.
In samenhang met de vijf toespraken van de Heere Jezus in Mattheüs kwam Benjamin B. Bacon samen met een proloog en epiloog tot zeven delen. Bacon verdedigde de visie dat het evan-gelie naar Mattheüs als een vervulde Pentateuch moest worden gezien. Zelf vind ik deze verdeling nog altijd heel aantrekkelijk.
Ze past bij het sterk Joodse karakter van het eerste evangelie. Osborne voelt het meest voor de verdeling die Donald A. Carson heeft voorgesteld. Feitelijk is het verschil met Bacon niet heel groot. Ook Carson komt tot een zevendeling. Het belangrijkste verschil met Bacon is dat hij het tweede deel niet met Mat. 3:1 maar met Mat. 4:12 laat aanvangen.
Wie de uitleg van Osborne doorneemt, zal telkens opnieuw getrof-fen worden door de grote eer­bied voor de Bijbel als het Woord van God. Er worden geen vragen gesteld bij de betrouw­baar­heid van datgene wat de evangelist als historisch geschied meedeelt. 
Bij een moeilijke tekst als Mat. 16:28 (Voorwaar zeg Ik u: Er zijn sommigen van die hier staan, dewelke den dood niet smaken zullen, totdat zij den Zoon des mensen zullen hebben zien komen in Zijn Koninkrijk) noemt Osborne een aantal mogelijkheden, namelijk de verheerlijking op de berg, de opstanding, pinksteren, de verbreiding van de kerk en de wederkomst.
Hij geeft aan zelf het meest voor een combinatie ervan te voelen. Terecht geef hij aan Mat. 28:19 de bouwstenen bevat van het vroeg­christelijke dogma van de triniteit. De commentaar van Osborne sluit af met een korte typering van de theologie van Mattheüs. Al met al gaat het om een zeer lezenswaardig en nuttig commentaar.

Grant R. Osborne, Matthew, Zonder­van Exegetical Commentary on the New Testament, Zondervan, Grand Rapids 2010; ISBN 978-0-310-24357-1; hb. 1154 pp., prijs $59,99.