donderdag 13 juni 2013

Kerk en belijdenis (3) - Waar vinden we de Kerk?

Waar vinden wij de kerk?
De kerk is allereerst het wereldwijde en het de eeuwen omspan-nende lichaam van Christus. Levende leden van de kerk zijn zij die gewassen zijn door Christus’ bloed en vernieuwd zijn door Zijn Heilige Geest. Zowel de reiniging door Christus’ bloed als de vernieuwing door de Heilige Geest hebben de leden van Christus’ kerk dagelijks nodig. In deze zin wordt ook in artikel 27 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis over de kerk gesproken. Naar haar zichtbare gestalte wordt de kerk daar gevonden waar in een plaatselijke gemeente als openbaring van het wereldwijde lichaam van Christus het Woord recht wordt bediend.
Wezenlijk voor de rechte bediening van het Woord is dat het gezag van het Woord zelf niet ter discussie staat. Uitgaande van dat gezag wordt dan over God gesproken Die als de Drie-enige God de God is van volkomen zaligheid. Er wordt dan getuigd van verzoening met God door het geloof in Christus’ bloed, van de rechtvaar­di­ging door het geloof alleen en van de vernieuwing door de Heilige Geest die daaraan onlosmakelijk is verbonden. Dan wordt duidelijk dat de gelovigen in dit leven de klacht over eigen onvolkomenheid nooit te boven komen. De slotsom zal zijn dat zalig worden van het begin tot het einde genade is.
Wanneer we stellen dat de kenmerken van de ware kerk aller-eerst de rechte bediening van het Woord en de sacramenten zijn, laat dat zien dat het ware kerk-zijn allereerst, hoewel niet uitsluitend, een zaak is van de plaatselijke gemeente. Dat maakt in Nederland het onderscheid tussen hervormd en afgescheiden relatief. Dat geldt temeer omdat in de Hervormde Kerk sinds de invoering van de kerkorde van 1951 de mogelijkheid is opge-nomen om zich binnen de structuur van de bovenplaatselijke kerk op plaatselijk niveau af te scheiden. Ik denk dan concreet aan de vorming van deelgemeenten.
In de negentiende eeuw heeft Groen van Prinsterer (1801-1876) een onderscheid gemaakt tussen de Hervormde Kerk als gees­te­lijke grootheid en als genootschap. Voor hem behoorden de Afgescheidenen bij de Her­vormde Kerk als geestelijke grootheid, al hadden zij de Hervormde Kerk als genootschap, naar zijn en ook mijn overtuiging, voortijdig verlaten. De reden dat Groen de Afgescheidenen als leden van de Hervormde Kerk als geestelijke grootheid kon zien, was omdat zij de belijdenis van de Hervormde Kerk liefhadden.
Een afgescheiden gemeente waar het Woord wordt gevonden is een openbaring van het lichaam van Christus, een hervormde gemeente waar dat niet het geval is, is dat niet. Vanuit die laatste overtuiging hebben hervormden die de belijdenis van de Hervormde Kerk lief­had­den vanaf de negentiende eeuw het bestaan van evangelisaties naast de plaatselijke hervormde gemeente gerechtvaardigd. Als ik het iets voorzichtiger zeg: wij mogen de plaatselijke ge­meente waartoe wij behoren pas verlaten, als de boodschap dermate onhelder is dat wij het niet voor Gods aangezicht kunnen verantwoorden ons daaronder te scharen of anderen daartoe op te wekken.
Met de vorming van de PKN in 2004 is er kerkelijk een nieuwe situatie ontstaan. Rechtsgang maakte duidelijk dat de PKN als juridische opvolger van onder andere de Hervormde Kerk werd herkend, al moet worden opgemerkt dat het met het oog op het ontstaan van de PKN door de Hervormde synode opgesteld rapport Om de eenheid en de heelheid van de kerk bij de overwegingen van de rechter een belangrijke plaats heeft gehad. In confessioneel opzicht heeft de (Hersteld) Hervormde Kerk de Nederlandse Hervormde Kerk voortgezet.
Tege­lij­ker­tijd moeten we zeggen dat er veel verloren is gegaan dat in ieder geval op dezelfde manier niet meer terugkomt. Men zou kunnen zeggen dat het samengaan van de Nederlandse Her­vormde Kerk en de Gereformeerde Kerken in Nederland mogelijk werd, omdat de Neder­landse Hervormde Kerk geen volkskerk meer was en wilde zijn en de Gereformeerde Kerken in Nederland niet meer vasthielden aan de gereformeerde belijdenis.
Heel ingrijpend is dat de PKN als het gaat om homoseksualiteit in een niet onbelangrijke mate meegaat met de seculiere moraal. De mogelijkheid homoseksuele relaties te zegenen die met de vorming van de PKN een feit werd, is niet alleen strijdig met het getuigenis van de Schrift, maar ook met wat zowel de gerefor-meerde als de lutherse belijdenis aangaande het huwelijk getuigen.  
De reden om (hersteld) hervormd te zijn is niet de situatie of geestelijke rijkdom van de (Hersteld) Hervormde Kerk, maar haar belijdenis. De (Hersteld) Hervormd Kerk is een zeer gebroken vorm van de oorspronkelijke Hervormde Kerk. De verbrokkeling van de kerk en secularisatie van de samenleving behoren wij als nood te ervaren. Er is geen reden tot kerkelijke zelfgenoeg-zaaamheid. Er is alle reden God aan te roepen of Hij in ook in kerkelijk opzicht in de eenentwintigste eeuw wonderen wil doen. 
Zeker is dat wij in een volstrekt geseculariseerd land leven. Hoedemaker en anderen met hem konden in de negentiende eeuw over Nederland spreken als een gedoopte natie. Dat is aan het begin van de eenentwintigste eeuw niet meer het geval. In de negentiende eeuw kon Hoedemaker ervan uitgaan dat Jan Rap en zijn maat nog bij de kerk behoorden of een band met de kerk hadden. Ook dat is - op hier en daar in dorpen na - verleden tijd. Wij moeten hopen op een opwekking en reveil en daarbij een reveil waarbij echt uit stenen, kinderen van Abraham worden gemaakt.
Hoe dan ook blijft staan dat dat de kerk is waar het Woord recht wordt bediend. Dat laat zien waar de prioriteiten moeten liggen. Om een levend lid van Christus’ kerk te worden is het nodig dat wij de rechte bediening van het Woord horen. Het geloof is immers uit het gehoor. Dat moet ook ons richtsnoer zijn, als wij degenen die buitenstaan naar een concrete plaatselijke ge­meente verwijzen.
Met de anglicaanse bisschop J.C. Ryle zeg ik dat ik nergens uit de Schrift kan afleiden dat wij of anderen ons onder een prediking mogen begeven waarin aan de essentie van de bijbelse bood-schap afbreuk wordt gedaan. Ryle kon in dit verband zeggen dat hij liever zag dat iemand onder de dissenters (afgescheidenen) werd behouden dan in de Anglicaanse kerk verloren gaat.
Opnieuw herhaal ik dat voor mij de gereformeerde belijdenis de diepste expressie van de bijbelse boodschap is. Tegelijkertijd kan ik mij verblijden als in baptistische kerken het Evan­gelie wordt gehoord. Met Bunyan, Spurgeon, Philpot en hun geestelijke nazaten weet ik mij hartelijk verbonden, al blijft het verschil in visie op het verbond met betrekking tot kin­deren geboren uit christen-ouders en daarmee een verschillende visie op de waarde en be­te­kenis van de kinderdoop.
Ik noemde al mijn verbondenheid met de anglicaanse bisschop Ryle. Ook namen van andere anglicanen kunnen hier worden genoemd. Ik denk aan John Newton en Henry Venn. Historisch gezien is de Anglicaanse Kerk qua belijdenis een gereformeerde kerk, al heeft zij in haar vorm van kerkregering vastgehouden aan de erfenis die vanuit de Middel­eeuwen tot haar kwam
Ik noem ook lutherse kerken. Ik kan daar helaas, binnen de Evangelisch Lutherse Kerk in Neder­land die in 2004 opging in de PKN, niets van ontdekken, maar in de Lutheran Church van de Missouri Synod in Amerika ligt dat anders. Dat geldt ook voor lutheranen in Scan­di­navië. Ik kan mij zelfs verblijden als ik binnen Rome christenen ontmoet die geestelijk zonen en dochters zijn van Augustinus en Pascal, maar met Guido de Brès meen ik wel hen tenslotte ertoe te moeten oproepen de gemeenschap met Rome te verlaten en zich te voegen bij een gemeente waar het gezag van het Woord staat boven het gezag van de kerk.
Dat klemt des te meer omdat ik met de opstellers van de Heidelbergse Catechismus van overtuiging ben dat de mis in de grond der zaak een vervloekte afgoderij is. Het gevoelen en de beleving van hen die eraan deelnemen is hier niet bepalend, die kunnen zeer oprecht zijn. Bepalend is echter de leer van de transsubstantiatie die aan de elementen van brood en wijn eer toekent die alleen toekomt aan Christus zittend aan de rechter-hand van God.
Met een zinspeling op een uitspraak van de negentiende-eeuwse Schotse theoloog John Duncan (1796-1870) be­lijd ik dat ik allereerst katholiek ben. Ik belijd en geloof de Drie-enige God en dat met Augustinus als de God van volkomen zaligheid. Vervolgens ben ik gere­for­meerd. Ik belijd dat het Schriftgezag principieel boven het gezag van de kerk staat en dat rechtvaar-diging en heiliging onderscheiden moeten worden maar niet gescheiden. Een mens is enkel rechtvaardig voor God door het bloed van Christus, maar dan ook volkomen recht­vaardig al is hij slechts zeer ten dele heilig).
Ik ben vervolgens een voorstander van de doop niet alleen aan de gelovi­gen maar ook aan hun zaad. De gereformeerde verbonds-leer met betrekking tot het zaad van de gelovigen is ook mijn leer. In de doop gaat het niet allereerst om onze keuze maar om de beloften Gods die in Christus Jezus ja en amen zijn. Ten slotte ben ik een voor-stander van de presbyteriaanse vorm van kerkregering.
Aan de zichtbare een­heid van de kerk moet ook op boven-plaatselijk niveau gestalte worden gegeven. Juist hier heeft mijn liefde tot de Her­vormde Kerk als planting Gods in Nederland een plaats. Vanuit de eenheid in belijdenis behoren wij te staan naar kerkelijke eenheid. Nooit moeten wij vergeten dat de volmaakte kerk hier op aarde niet wordt gevonden.
Terugkomend op de volgorde: christen, gereformeerd, voor-stander van de kinderdoop en aan­hanger van de presbyteriaanse vorm van kerkregering: met John Duncan kan ik deze volgorde echter nooit omkeren. Dat is onkatholiek en ongereformeerd. Met de Apostolische Geloofs­belijdenis belijd ik van ganser harte met al de heiligen: ‘Ik geloof een heilige, katholieke, christelijke kerk.’


Slot

De zin van een belijdenis is dat zij een spreekregel van de kerk is en de grenzen van het kerk-zijn afbakent. Zij is ook bedoeld om voor kerken in haar plaatselijke gestalte een akkoord of overeen-stemming te zijn van gemeenschappelijk belijden naar de wereld. Dat is de functie van de gereformeerde belijdenis. Niet verkeerd is het als kerken van ver­schillende belijdenis een federatie aan-gaan.
Dat moet dan wel zijn, omdat men één is in de kijk op het gezag van de Schrift en het verstaan van de Schrift aangaande de betekenis van de Drie-eenheid, de verzoening door Christus’ bloed, de rechtvaardiging en de vernieuwing door de Heilige Geest. Met name naar de overheid toe kan in deze tijd een federatie van kerken, hoe los die ook is, van belang zijn, om duidelijk te maken dat men één is in de kijk op het huwelijk als inzetting van God. Juist hier moet in onze tijd de kerk in de richting van de overheid en de politiek een duidelijk geluid laten horen.
Mijn diepe bede is dat de kerk van Christus in haar zichtbare gestalte in Nederland en in Europa vasthoudt aan het evangelie van de Heere Jezus Christus dat ons spreekt van ver­ge­ving van zonden én vernieuwing van het leven. De volmaakte eenheid, ook in zichtbare vorm, zal hier op aarde niet worden gevonden. Laten we echter bidden met een algemene stem om vrede voor Jeruzalem en zo het goede voor elkaar en voor Gods kerk zoeken.
Laten wij ons­zelf onderzoeken of wij van de kerk van Christus een levend lid zijn. Dan weten we van Adam en ons aller verlorenheid en van Christus en de gelukzaligheid van allen die Hem door een waar geloof zijn ingeplant. Laten wij tenslotte vurig uitzien naar de wederkomst van Christus. Dan zal de volmaakte eenheid in Gods kerk worden gevonden. Zij zal van alle vlekken en rimpels verlost worden.
Alle disharmonie tussen Gods kinderen zal dan ver­dwe­nen zijn. De verschillen tussen Augustinus, Bernard van Clair-vaux, Luther, Calvijn, Voetius, Pascal, Brakel, Owen, Bunyan, Ryle, De Cock, Kohlbrugge, Spurgeon, Philpot enz. en al hun geestelijke zonen en dochters zullen dan voorgoed verleden tijd zijn, omdat God alles zal zijn in allen.

 

 

 

 

maandag 10 juni 2013

Kerk en belijdenis (2) - De belijdenisgeschriften


De reformatorische belijdenisgeschriften
In de tijd van de Reformatie, en ook nog in de zeventiende eeuw, ontstonden een aantal belijdenisgeschriften. De reformatorische belijdenisgeschriften geven antwoorden op een aantal funda-mentele vragen. Ik denk aan de verhouding tussen het gezag van de Schrift en het gezag van de kerk, aan de betekenis van de persoon en het werk van Jezus Christus, aan de betekenis van de rechtvaardiging door het geloof en aan het onderscheid tussen en de samenhang van rechtvaardiging en heiliging, aan de oorsprong van het geloof en de betekenis van de sacramenten.
Verdrietig is dat ten aanzien van het verstaan van de betekenis van de sacramenten de Refor­ma­tie geen eenheid bleef. Hier laten de gereformeerde en de lutherse belijdenis­ge­schrif­ten een verschillend geluid horen. De waarheid van Gods soevereine genade wordt in de lutherse belij­denisgeschriften niet ontkend, maar is daar niet zo expliciet beleden als in de gerefor­meerde belijdenisgeschriften het geval is.

De doopsgezinden gingen in de zestiende eeuw een geheel eigen weg. Kenmerkend voor de doopsgezinden was een radicale heili-gings­leer. Het refor­ma­to­rische verstaan van de recht-vaardiging werd bij hen niet gevonden. Dat laatste gold niet voor de baptisten die in Engeland in de zeventiende eeuw als afzonderlijke stroming ont­ston­den. De baptisten volgden in hun kerkleer de doops­gezinden, maar in hun recht­vaar­di­gings­leer de gereformeerde Reformatie.
De kerken van de Reformatie hebben belijdenisgeschriften opge-steld om de grenzen van het kerk-zijn naar haar zichtbare gestalte af te bakenen. De belijdenisgeschriften zijn formulieren van enigheid. Zij bedoelen aan te geven waarover men binnen de kerk gelijkgezind dient te zijn. Daarin trekken de belijdenis-geschriften zowel grenzen als scheppen zij ruimte.

Binnen de grenzen die de belijdenis aangeeft, mag er namelijk verschil in accent en benadering zijn. Anders wordt de kerk een sekte. Wij mogen Schrift en belijdenis niet tegen elkaar uitspelen. De belijdenis bedoelt niet boven de Schrift te staan, maar wil niet meer zijn dan een samen­vatting van de boodschap van de Schrift. Zo is zij de geloofsregel van de kerk. In de belijdenis geeft de kerk rekenschap van de inhoud van haar geloof.
 


De drie Formulieren van Enigheid
De gereformeerde belijdenisgeschriften zijn feitelijk niet veel meer dan een nadere uitwerking en ontvouwing van het vroeg-christelijke credo. Daarbij gaat men met betrekking tot de leer van de genade in het voetspoor van Augustinus. De genadeleer van Augustinus doet niets anders dan de belijdenis van de Heilige Geest zoals daarover in de Geloofsbelijdenis van Nicea wordt gesproken, verduidelijken. De Heilige Geest is Heere en maakt levend. Geestelijk leven, geloof en bekering zijn het werk van de Heilige Geest in ons.
Echter, duide­lijker dan Augustinus dat deed wordt het onder-scheid tussen rechtvaardiging en heiliging verwoord en wordt de zekerheid van het geloof beleden. Met haar belijdenis dat aan het kruis van Christus de toorn van God over de zonde plaats-vervangend is weggedragen en zo aan het recht van God voldaan is, sluit de Refor­matie aan bij de inzichten die de middeleeuwse aartsbisschop van Canterbury Anselmus (1033-1109) in zijn boek Waarom God mens werd (Cur Deus Homo) heeft verwoord.
Er zijn een aantal verschillen tussen Anselmus en de Reformatoren. Wij mogen zeggen dar de Reformatoren de verzoeningsleer van Anselmus hebben verdiept. Voor Anselmus was er de keuze tussen het straffen van de zonde óf het genoegdoen aan Gods eer. De reformatoren hebben gesteld dat Christus aan het recht van God heeft genoeg gedaan door plaats­ver­vangend de straf over de zonden te dragen. Hij heeft de vloek van de wet op Zich genomen en Hij heeft als Vertegen-woor-diger van al de Zijnen in Gods gericht gestaan, opdat zij zouden wo­rden vrijgesproken. God straft de zonden wel, maar Hij heeft dat aan Christus gedaan. Zo is er aan Gods heilig recht genoegdoening geschied. Uitdrukkelijk hebben de reformatoren zich op de Schrift beroepen. Zij hebben ook in onderscheid van Anselmus niet los van de concrete persoon van Christus over de verzoening gesproken. Dat zien we als wij de zondagen 5 en 6 van de Heidelbergse Catechismus vergelijken met Waarom God mens werd.
Zeker is dat de christelijke kerk niet zonder een belijdenis kan. Wie het vroegchristelijke credo als uitgangspunt neemt, kan er niet om heen dat nog een aantal vragen open blijven die wezenlijk zijn voor de boodschap van de christelijke kerk. Men kan het vroegchristelijke credo in gemeenschap met Rome belijden of met de Reformatie. Het is echter niet mogelijk om vóór de Reformatie terug te gaan. Protestanten moeten dan ook niet uitzien naar een terugkeer naar Rome, maar juist dat het deel van de christelijke kerk dat in de zestiende eeuw nog niet werd gereformeerd als nog gereformeerd wordt.
Tegenwoordig wordt meer dan eens de mening naar voren gebracht dat wanneer een kerk de belijdenis als grondslag heeft, zij wordt tot een club van gelijkgezinden. De tegenvraag is dan waar men als men de grenzen van de belijdenis te nauw acht voor de omschrijving van het kerk-zijn en ook het christen-zijn, die grenzen dan wel wil trekken? De kerk ook in haar zichtbare gestalte moet toch inderdaad een vergadering van hen zijn die gelijkgezind zijn in het belij­den van de Drie-enig God als de God van volkomen zaligheid.
De belijdenis is in ondergeschiktheid aan de Schrift niet alleen grondslag voor de kerk, maar behoort ook het onderwijs te stempelen. Toen Groen van Prinsterer in de negentiende eeuw over de gereformeerde gezindte sprak, bedoelde hij daarmee de geestelijke gezindheid om te leven bij het evangelie van verzoening door het bloed van Christus als kern van de gerefor­meerde belijdenis-geschriften. Hij begeerde dat deze gezindheid niet alleen de kerk maar ook de school zou stempelen.

Wie het onjuist acht dat de belijdenis grondslag van de kerk vormt, moet al helemaal bezwaren hebben tegen de belijdenis als grondslag van de school om maar te zwijgen van andere maatschappelijke verbanden. Wie het gezag van de belijdenis een be­lem­mering acht voor het rechte functioneren van het Schriftgezag, moet ook eerlijk aangeven waar de belijdenis tekort schiet. Juist daar pleegt de schoen te wringen. Telkens weer blijkt dat moeite met de belijdenis als spreekregel van de kerk, niet los staat van een aan de Schrift zelf strijdige kijk op haar inhoud.



De eenheid van de kerk overschrijdt de kerkelijke structuren
In het protestantisme vallen een aantal hoofdstromen te onderscheiden. Zonder volledig te zijn noem ik het gereformeerde protestantisme, het lutheranisme en het baptisme. Gemeen­schappelijk hebben deze stromen in hun oorspronkelijke vorm het gezag van de Schrift en de betekenis van de rechtvaardiging door het geloof alleen. De wegen gaan onder andere uiteen in de leer van de sacramenten.
Naar mijn vaste overtuiging is de gereformeerde belijdenis de diepste expressie van het bijbelse getuigenis. Betekent dit dat kerken met een lutherse of baptistische belijdenis niet als kerken van Christus gezien mogen worden? Dat is een gedachte die naar mijn even vaste overtuiging ondraaglijk is. Calvijn heeft de waarde van Luthers kerkelijke arbeid niet ontkend, maar juist zeer hoog aangeslagen. Calvijn wenste wel dat in de reformatie van de kerk zowel leerstellig ten aanzien van de sacramenten als ook met betrekking tot liturgie en kerkregering de lijnen anders getrokken zouden worden dan Luther en zeker zijn volgelingen deden.
De reformatoren dachten nog sterk vanuit de gedachte dat er binnen een staatkundige groot­heid slechts één kerk in haar zichtbare gestalte kan zijn. Die gedachte is in de loop der eeu­wen steeds meer stuk gelopen op de politieke en maatschappelijke werkelijkheid. In Neder­land vond men van meet af aan kerken met een verschillend belijden binnen één staat­kundige struc­tuur. Voetius, één van de voormannen van de Nadere Reformatie, had contacten zowel met lutheranen als doops-gezinden waarbij wederzijds sprake was van geestelijke her­kenning. Toch kunnen gereformeerden, lutheranen en baptisten op het niveau van de plaat­se­lijke gemeente (en daar moet toch de eenheid beginnen) aan de eenheid van het lichaam van Christus geen zichtbare gestalte geven. Hun verschillende kerk- en sacraments­leer maakt dat on­mogelijk. Hooguit kunnen mensen uit de ander andere stroom als gastlid binnen de gemeente functioneren.
Wat in de Reformatie in kiem aanwezig was, wordt in de achttiende eeuw steeds uit­druk­kelijker geformuleerd, namelijk dat de kerk van Christus naar haar zichtbare gestalte meer dan één vorm heeft. In ons vaderland schreef Herman Bavinck (1854-1921) in de negentiende eeuw een prach­tig boekje onder de titel De katholiciteit van christendom en kerk. Met diep verdriet aanvaardt Bavinck de pluriformiteit der kerk, omdat hij het christen-zijn en kerk-zijn niet wil beperken tot hen die de gereformeerde belijdenis in al haar facetten onderschrijven en tegelijkertijd is hij ervan doordrongen dat de pluriformiteit van de kerk niet los staat van de zondige beperktheid van ons menselijk kennen. Zelf meen ik dat Bavinck hier in essentie de juiste toon heeft aan­geslagen. Dat was ook de mening van een confessioneel hervormd man als J.J. Knap jr. (1876-1945).



zaterdag 1 juni 2013

Kerk en belijdenis (1) - Introductie


De belijdenis van de Drie-enige God
Christus vergadert Zijn kerk in eenheid van het ware geloof. De Heere Jezus Christus Zelf is het fundament van de kerk. Het middel waardoor Christus Zijn kerk vergadert, bewaart en uitbreidt is de prediking van het Woord. Het Woord wordt door de Heilige Geest in het bin­nenste van de mens geschreven. Waar dat gebeurt, worden we een levend lid van het li­chaam van Christus.
Direct na de zondeval ontstond de kerk in haar oudtesta-mentische gestalte toen de Heere Adam riep. De oorsprong van de kerk in haar nieuwtestamentische gestalte ligt in de uitstorting van de Heilige Geest op het pinksterfeest van het jaar dat Jezus als de Zoon van God stierf en opstond uit de doden en zitting nam aan de rechterhand van de Vader. Met Zijn kerkvergaderend werk gaat de Heere door tot de jongste dag.
Wat is de inhoud van het Woord van God? Reeds in het Nieuwe Testament wordt tegen dwaal­­­leer gewaarschuwd. In de eerste eeuwen van haar bestaan is er binnen de kerk strijd gevoerd over het rechte verstaan van het Woord van God met betrekking tot de persoon van de Heere Jezus Christus en in verband daarmee met betrekking tot het wezen van God Zelf. In een viertal oecu-menische concilies heeft de kerk geleerd dat de ware God de Drie-enige God is en dat Jezus Christus God en mens is in één persoon.
De Geloofsbelijdenis van Nicea die wereldwijd door de kerk in haar orthodoxe vorm wordt aanvaard, geeft de grenzen van het kerk-zijn. Buiten de belijdenis van de Drie-enige God is er geen zaligheid. Hierover is de kerk van Christus gelijkgezind en dienen haar leden gelijkgezind te zijn. De uiterste grens van Gods kerk en van Gods verbond valt samen met de belijdenis van en de doop in de naam van de Drie-enige God.


De Reformatie
In de zestiende eeuw kwam het tot een reformatie van de kerk van Europa. Deze reformatie leidde tot een breuk in de kerk. Aanvankelijk was niet te voorzien dat deze breuk zou ont­staan, laat staan dat zij definitief zou zijn. Aan de Reformatie van de zestiende eeuw zijn onder andere de namen van Luther en Calvijn verbonden.
Luther botste met de kerkelijke hiërarchie als het ging om de beantwoording van de vraag hoe een mens rechtvaardig voor God kan verschijnen. Meer en meer ging Luther verstaan dat rechtvaardiging vrijspraak is in Gods gericht en dat de grond van die vrijspraak nooit in ons kan liggen. Naar de maatstaf van Gods wet is een christen een goddeloze, omdat zelfs zijn beste werken onvolkomen en met zonde bevlekt zijn.
De enige grond van vrijspraak is de gerechtigheid van Christus buiten ons die ons persoonlijk deel wordt door het geloof in Hem. Een christen is tegelijkertijd een rechtvaardige en een zondaar. Een christen is rechtvaardig voor God door het geloof in Christus. Dat geloof is altijd een geloof dat goede werken voortbrengt. Het is onbestaanbaar rechtvaardig te zijn door het geloof in Christus en geen goede werken voort te brengen. Luther beriep zich voor dit verstaan van de rechtvaardiging tegen besluiten van concilies en kerkelijke vergadering op de Schrift alleen.
Calvijn heeft meer dan Luther het gezag van de Schrift over alle terreinen van het leven uit­gebreid. Het ging hem niet alleen om een vernieuwing van de prediking maar ook van de orde­ning en de inrichting van het kerkelijke leven. De reformatoren begeerden heel nadruk­ke­lijk katholieke christenen te zijn. Het getuigenis van de Vroege Kerk inzake de Drie-een­heid hebben zij zonder reserve aanvaard. De doop bediend in de naam van de Drie-enige God was voor hen een voluit christelijke doop, ook al was die doop geschied onder de rooms-katholieke hiërarchie.
De Reformatie heeft gesteld dat de kerk niet samenvalt met de kerkelijke hiërarchie, maar dat de kerk daar te vinden is waar het Woord naar de mening van Gods Geest wordt verkondigd en de sacramenten recht worden bediend. Hierin brengt de Reformatie ten opzichte van Au­gustinus een nieuw element in de leer van de kerk binnen. Augustinus kon zich geen breuk in de bisschop-pelijke hiërarchie voorstellen. Hij kon niet zien dat er buiten deze hiërarchie ware gelovigen kunnen zijn. De reformatoren maakten een onderscheid tussen de ware en de valse kerk zoals we dat bij Augustinus niet vinden.
De Reformatie heeft een breuk in de zichtbare kerk aanvaard ter wille van de vrijheid van het Woord. Dat betekent niet dat de reformatoren van mening waren dat onder de pauselijke hiërarchie, die in de loop der jaren steeds meer het gezicht van de katholieke kerk was gaan bepalen, zich geen ware christenen meer bevonden. In artikel 28 van de Nederlandse Geloofs­belijdenis worden de gelovigen die zich nog onder de pauselijke hiërarchie bevinden, opgeroepen zich van de valse kerk af te scheiden. Daaruit vallen twee zaken af te leiden. In de eerste plaats dat de Reformatie Rome als een valse kerk ziet en in de tweede plaats dat zij zich bewust is dat er onder Rome nog ware christenen zijn.