vrijdag 17 november 2017

Geloof alleen. De leer van de rechtvaardiging

Uitgeverij Zondervan deed een serie met de naam ‘The 5 Solas series: What the Reformers Taught… and Why It Still Mattters’ het licht zien. In deze serie is het deeltje over de boodschap van de rechtvaardiging van de hand van Thomas Schreiner. Schreiner is een bekwaam nieuwtestamenticus. 
De keuze om een nieuwtestamenticus dit deeltje te laten ver-zorgen, is prijzenswaardig. Immers, wie zich afvraagt of de boodschap van de Reformatie met betrekking tot de recht-vaardiging wel de toetssteen van de nieuwtestamentische gegevens kan doorstaan of die nog altijd relevant is, kan niet om het zogenaamde nieuwe perspectief om Paulus heen.
De keuze van Schreiner is ook daarom gelukkig, omdat hij, hoewel van professie een nieuwtestamenticus, ook goed thuis is in de geschiedenis van de theologie. Dat kan helaas van menig nieuwtestamenticus niet worden gezegd. Dat heeft als gevolg dat nieuwtestamentici wel eens ten onrechte inzichten op hun vakgebied als volstrekt nieuw zien zonder dat dit het geval is.
Faith Alone: The Doctrine of Justification bestaat uit drie delen. Schreiner begint met een historisch overzicht. Vervolgens geeft hij een bijbelse en theologische onderbouwing van de recht-vaardiging door het geloof. Ten slotte gaat hij in op eigentijdse uitdagingen waarvoor deze bood­schap ons stelt. Schreiner constateert dat de Vroege Kerk niet met die helderheid de recht­vaardiging door het geloof beleed als later de Reformatie dat zou doen.
Tegelijkertijd laat hij aansluitend bij inzichten van Thomas Oden, een grootkenner van de Vroege Kerk, zien dat ook in deze periode van de kerkgeschiedenis zicht was op het feit dat de zaligheid niet geba­seerd is op onze werken hoezeer zij ook behoren bij het ware christen zijn. Uiteraard passeert in dit kader de uitspraak in de Brief aan Diognetus over de wonder-lijke ruil de revue.
Ten aanzien van Luther laat Schreiner zien dat zijn boodschap van rechtvaardiging door het geloof onlosmakelijk verbonden is met zijn zicht op de heiligheid van God en de verlorenheid van de mens. Zeker de latere Luther onderscheidt nadrukkelijk de toegerekende gerechtigheid van de innerlijke gerechtigheid. 
De fundamentele overeenstemming tussen Luther en Calvijn met betrekking tot de rechtvaardiging is, zo stelt Schreiner terecht, veel opvallender dan detail­verschillen in uitwerking. Wezenlijk is voor Calvijn dat niet het geloof zelf de grond is van de rechtvaardiging. Een christen roemt niet in zijn geloof maar in Christus.
Als wij de Bijbel als uiteindelijke toetssteen van ons geloof aanvaarden, is voor ons de bijbelse basis van de boodschap van de rechtvaardiging het belangrijkst. Schreiner toont met meerdere argumenten aan dat het niet juist is aan de werken van de wet een beperkte betekenis toe te kennen. 
Werken kunnen ons niet rechtvaardigen vanwege onze zonde en ongehoorzaamheid. Dat geloof in de Heere Jezus Christus tot de meeste wezenlijke noties van het Nieuwe Testa­ment behoort, behoeft geen enkel betoog. Paulus legt heel expliciet een link tussen recht­vaar­diging en geloof. Schreiner bestrijdt dat de rechtvaardiging niet tot de kern van de boodschap van Paulus kan worden gerekend.
Voor mijzelf was de grootste winst van het lezen van zijn boekje over de rechtvaardiging door het geloof dat Schreiner er de aandacht voor vraagt dat Gods heilbrengende gerechtigheid de vervulling is van Gods verbond maar daarom nog niet als verbondstrouw moet worden gedefi­nieerd. 
Daarmee wordt ten onrechte gerechtigheid uitsluitend in termen van zaligheid om­schre­ven, terwijl de diepste notie van gerechtigheid overeenstemming met een norm is. Die norm is niet uitsluitend Gods verbond. Daarom heeft gerechtigheid ook een eisende zijde.
Schreiner bestrijdt dat rechtvaardiging bij Paulus transformatie betekent. Het beroep op Rom. 6:7 acht hij niet steekhoudend. In het licht van het geheel van het spraakgebruik van Paulus kunnen we rechtvaardigen ook in Romeinen 6:7 forensisch opvatten. De forensische uitspraak is de basis van de trans-formatie.
Al wordt het niet met zoveel woorden door Paulus gezegd dat de meest natuurlijke wijze om bijvoorbeeld 2 Korinthe 5:21 te verstaan is dat Christus’ gerechtigheid ons wordt toegerekend. Terecht geeft Schreiner aan dat Paulus nergens aan het geloof los van de persoon en het werk van Christus een zelfstandige betekenis geeft. De betekenis van het geloof ligt daarin dat het ons met Christus verenigt. Vereniging met Christus en recht-vaardiging als vrijspraak horen dan ook bij elkaar.
In het laatste deel van Faith Alone gaat Schreiner onder andere op het nieuwe perspectief in. Merkwaardig is dat hij dan wel N.T. Wright ter sprake brengt, maar niet J.D.G. Dunn. Wellicht heeft dat te maken met het feit dat Wright gezien zijn nadrukkelijke verdediging van de histo­rische realiteit van de opstanding veel dichter bij hem staat dan Dunn die hier een wel heel diffuus geluid laat horen. 
Uitdrukkelijk spreekt Schreiner zijn dank uit voor meerdere facetten van de academische arbeid van Wright. Hij betreurt echter dat Wright niet wil weten van de notie van de toereke-ning van Christus’ gerechtigheid.
Hij wijst erop dat deze zaak niet slechts een academische maar ook een pastorale kant heeft. Als rechtvaardiging uitslui-tend betekent dat wij behoren bij de nieuwtestamentische ver-bondsgemeente dan ligt het houvast van mijn uiteindelijke zaligheid niet alleen buiten mij in Christus maar ook in mij en in mijn volharding.
Ik kan hiermee volledig instemmen. Ik zou hier nog aan toe willen voegen dat Wright zozeer de kosmische dimensie van het christelijke geloof benadrukt dat de zaak van de persoon-lijke zaligheid hoe dan ook meer naar de achtergrond verdwijnt. Al met al heeft Schreiner niet alleen een bijzonder waardevolle maar ook zeer toegankelijke studie geschreven.

Thomas Schreiner, Faith Alone: The Doctrine of Justi-fication (Grand Rapids: Zondervan, 2015), 288 pp., $19,99 (ISBN 9780310515784) 

woensdag 1 november 2017

De theologie van Markus

In de door Zondervan onder redactie van Andreas J. Kösten-berger uitgegeven serie Biblical Theology of the New Testa-ment verscheen een zeer uitgebreid deel over het Evangelie naar  Markus van de hand van David E. Garland, hoogleraar ‘Christian Scriptures’ aan het George W. Truett Theological Seminary; een seminarie dat deel uitmaakt van Baylor Uni­versity. A Theology of Mark’s Gospel bestaat uit twee delen.
In het eerste hoofdstuk van het eerste deel wordt uitgebreid ingegaan op inleidingsvragen, terwijl het tweede hoofdstuk een literaire en theologische lezing biedt van het Evangelie naar Markus. In de twaalf hoofd­stukken van het tweede deel passe-ren de belangrijke thema’s van de theologie van Markus de revue.
Aansluitend bij het getuigenis van de vroegste traditie gaat Garland ervan uit dat Markus een veelheid van niet aan elkaar gerelateerde vertellingen van Petrus tot een coherent ge­heel heeft omgevormd. Daarbij blijken bepaalde theologische ge-zichtspunten fundamenteel te zijn geweest. 
Zelf ga ik ervan uit dat de vertellingen waarschijnlijk al in het stadium van de mon­de­­­linge overlevering een bepaalde orde hebben gekregen, maar met Garland meen ik dat er geen reden is te betwijfelen dat Markus de spreekbuis van Petrus en was dat zijn Evangelie zo een apostolisch stempel heeft gekregen. Garland zoekt de oorsprong van het Evangelie naar Markus in Rome maar gaat het er wel vanuit dat het van meet af aan niet slechts voor de christenen in Rome was bedoeld.
Al heel vroeg is het Evangelie naar Markus overschaduwd door de andere Evangeliën. In de Vroege Kerk meende men dat Markus het Evangelie naar Mattheüs had verkort en weinig aan dat Evangelie had toegevoegd. Vanuit de overtuiging dat Markus het oudste Evangelie is, ont­stond vanaf de negen-tiende eeuw een hernieuwde academische belangstelling voor het Evangelie naar Markus. In navolging van vele anderen laat Garland overtuigend zien dat hoe­wel het Evan­­gelie naar Markus het kortste van de drie synoptische Evangeliën is, het toch een eigen accent heeft en echt iets toevoegt aan de twee andere.
Garland verdeelt het Evangelie naar Markus in drie delen: 1:1-8:21; 8:22-10:52; 11:1-16:8. Zelf geef ik er de voorkeur aan om wat Garland als het tweede en derde deel ziet samen te nemen. De belijdenis van Petrus dat Jezus de Christus is, is echt het keerpunt van het Evangelie naar Markus. Wie dat aanvaardt, ziet dat het Evangelie in twee delen van ongeveer gelijke grootte uiteenvalt.
Terecht wijst Garland erop dat de aanduiding ‘Zoon van God’ een centrale betekenis in het Evan­gelie naar Markus heeft, ook al komt die aanduiding maar weinig voor. We vinden deze helemaal aan het begin van het Evangelie als typering van de inhoud ervan. Met Garland ga ik ervan uit dat ‘het begin van het evangelie’ (Mark. 1:1) niet slaat op de eerste hoofdstukken van Markus, maar op het gehele Evangelie. Het vervolg is de verkondiging van de apostelen na Christus’ opstanding; een vervolg dat nog voortduurt.
De aanduiding Zoon van God is voor Markus de primaire categorie om de identiteit van Jezus te verstaan. Bij Jezus’ dood aan het kruis belijdt de heidense hoofdman Hem met deze aanduiding. Het is de eerste keer dat wij in het Evangelie naar Markus in positieve zin deze belijdenis op de lippen van een mens vinden. Daarin is de hoofdman een model. De lezer of hoorder van het Evangelie naar Markus dient zich daarin met hem te identificeren.
In overeenstemming met de consensus in de nieuwtestamen-tische wetenschap wijst Garland op de tweede helft van Jesaja als achtergrond van de uitdrukking ‘evangelie’. Dat is des te duidelijker omdat het daar ook voorkomt en samenhangt met de uitdrukking ‘uw God regeert/is Koning’ (Jes. 52:7).
Garland had in dit verband nog kunnen vermelden dat de Sep-tuaginta hier een futurum heeft. Het gaat over Gods toekom-stige heerschappij. Deze wordt gerealiseerd met de verschij-ning van Christus op aarde. Daarbij neemt Markus zijn uit-gangspunt in de doop van Jezus in de Jordaan.
Garland ontkent dat wij in het Evangelie naar Markus een adop­tianistische theologie hebben. Bij Zijn dood in de Jordaan Jezus wordt niet tot Zoon van God aangenomen, maar de Vader bevestigt aan Hem wie Hij werkelijk is. Een geheimenis dat ook aan drietal discipelen bekend wordt gemaakt bij de verheerlijking op de berg. 
Ook het feit dat Jezus God als Abba of Vader aan­spreekt, wijst op Zijn unieke relatie tot God. Explicieter dan Garland doet, zou ik willen onder­strepen dat ook op deze wijze, al is het indirect, de pre-existentie van Jezus als Zoon van God naar voren komt.
Bijzonder mooi en naar mijn mening ook overtuigend laat Garland zien hoe centraal de ver­zoenende betekenis van Jezus’ kruisdood in het Evangelie naar Markus is. In dat licht plaatst hij ook de reiniging van de tempel. Jezus legt feitelijk de offerdienst stil. Zijn dood en opstanding betekenen dat de tempel haar functie verliest.
Het kruis en niet de tempel wordt de plaats waar God en mens elkaar ontmoeten. Wellicht is, zo zou ik willen voorstellen, nog beter om te zeggen dat deze ontmoeting bij de Gekruisigde plaatsvindt. Daarmee doen wij recht aan het feit hoezeer kruis en opstanding ook bij Markus een eenheid vormen.
Met de overgrote meerderheid van de nieuwtestamentische wetenschap gaat Garland uit van het korte slot van Markus. Zelf reken ik toch met de echtheid van het lange slot. Wellicht is Mar­kus hier niet langer de spreekbuis van Petrus, maar geeft hij op grond van andere infor­ma­tie een aantal ver-schijningen weer. Van de belangrijke handschriften missen alleen de Sinaiticus en de Vaticanus een slot. Nu zijn dat niet de minste, maar het is toch niet zonder be­te­­kenis dat de Alexandrinus wel het lange slot heeft.
Gaan wij uit van het lange slot van Markus, dan begint het Evangelie naar Markus met de doop van Jezus en eindigt het met het bevel het evangelie te verkondigen en degenen die daaraan gehoor geven te dopen. Hoe dan ook is duidelijk dat wie het Evangelie naar Markus met het lange slot las of hoorde, door dit verband werd getroffen.
Uiteraard komt in de studie van Markus naar voren hoe belangrijk het thema discipelschap bij Markus is. Het woord ‘discipel’ wordt bij Markus alleen voor de kring van twaalf gebruikt. Echter, zij zijn representatief voor allen die Jezus leren volgen; ook in de toekomst. Bij Markus valt op hoezeer het falen van de discipelen aandacht krijgt.
Het Evangelie van Markus is bedoeld om wat de twaalf voor de opstandig nog zo slecht verstonden, te leren verstaan. Het is niet de bedoeling dat de lezer of hoorder van het Evangelie naar Markus vanuit de hoogte op de twaalf neerziet, maar hun falen en misverstaan wordt verhaald, opdat de lezer of hoorder ervoor bewaard blijft.
Garland schreef een prachtige en zeer uitputtende studie over het Evangelie naar Markus. Geen aspect blijft onbelicht. Het is een studie die ik heel hartelijk ter lezing kan aanbevelen.


David E. Garland, A Theology of Mark’s Gospel: Good News about Jesus the Messiah, the Son of God, Biblical Theology of the New Testament (Grand Rapids: Zondervan, 2015) 651 pp., prijs $44,99 (ISBN 9780310270881)