woensdag 30 mei 2018

Een prinselijke bruiloft


Op 19 mei trouwden Harry, de tweede zoon van Charles, de prins van Wales, en Meghan Markle. Hun huwelijk werd in de St. George kapel behorend bij Westminster Castle bevestigd. De liturgie stond verder af van het Book of Common Prayer van 1662 (de klassieke versie het Gemeenschappelijk Gebe-denboek) dan die bij het huwelijk van Charles en Diana, de ouders van Harry.
Evenals Diana beloofde Meghan wel trouw en liefde, maar geen gehoorzaamheid. Verder was de liturgie zeer bijbels en klassiek. Telkens werd gesproken over de Drie-enige God. Er werd op gewezen dat het gezin een kweekplaats van gods-vrucht voor kinderen moet zijn. Het leven werd als een aardse reis getypeerd. De eeuwigheid wacht. Er klonken ook klas­sieke gezangen. Ik noem alleen het lied:
Guide me, O thou great Jehovah!
Pilgrim through this barren land;
I am weak, but thou art mighty;
Hold me with thy powerful hand;
Bread of heaven,
Feed me now and evermore.
De preek werd gehouden door de Afro-Amerikaanse bisschop Michael Curry, de primaat van de Episcopale Kerk van de Verenigde Staten. Hij is kennelijk een begaafd en gepassio-neerd spreker. Veel kijkers/luisteraars is opgevallen dat niet het bruidspaar centraal stond, maar de liefde. Dat is in menige trouwdienst anders.
Daarin gaat het van het begin tot het einde over het bruidspaar. Dat is gelukkig in trouwpreken binnen de gereformeerde gezindte niet het geval. Wat mij desondanks wel verwonderde dat ook christenen uit de gereformeerde gezindte positief waren over de inhoud van de preek. Dat gold ook voor een hoofdredactioneel commentaar in het RD.
De liefde waarover Curry sprak werd door hem, al werd zij met God verbonden, alleen horizontaal ingevuld. Het ging alleen maar over naastenliefde. Eenmaal verwees Curry naar het offer van Christus, maar dat vulde hij dan weer helemaal alge-meen en horizontaal in.
Onder de Anglicaanse primaten staat Curry trouwens bekend als een  voorstander om de burgerlijke overheid in haar defini-tie van het huwelijk te volgen en daarmee ook ruimte te schep-pen voor een kerkelijk stempel op homoseksuele relaties. 
De noodzaak van geloof en bekering om te delen in Gods liefde in Christus kwam en in de trouwpreek op geen enkele wijze ter sprake. Gezien zijn hele theologie kan dat ook niet. Dan spraken de liturgie en meerdere liederen een duidelijkere taal.
Mijn gemeenteleden en catechisanten leer ik dat het wereld-wijd gaat om de ene Naam (door Curry slechts eenmaal genoemd en dan nog volstrekt algemeen ingevuld), de twee wegen (we moeten de brede verlaten en de smalle bewande-len) en de drie stukken (zondaar zijn voor God, verzoening en verlossing in en door Christus en je leven wijden aan de Drie-enige God in Wiens Naam je bent gedoopt/gedoopt wenst te worden).
Aan deze punten moet wereldwijd en de eeuwen door elke preek worden getoetst. Door die boodschap, en geen andere, werkt de Heilige Geest het geloof en schenkt Hij ons de zalig-heid. Dat was zo, dat is zo en dat blijft zo tot aan de jongste dag.
Ook in de Anglicaanse Kerk werd en wordt dit geluid gehoord. Hier en daar in Groot-Brittannië. Veel en veel meer op het zui-delijke halfrond. Gaan we naar het verleden dan denk ik aan J.C. Ryle, de eerste Anglicaanse bisschop van Liverpool (1816-1900). Meer naar het heden denk ik aan sir Marcus Loane (1912-2009). Hij was van 1966 tot 1982 aartsbisschop van Sydney en daarbij van 1977 tot 1982 primaat van Au-stralië.
Deze aartsbisschop was een groot kenner van de puriteinen. Op het zuidelijke halfrond zijn er nog altijd meerdere Angli-caanse bisschoppen en aartsbisschoppen die onverkort de boodschap van zonde en genade verkondigen. Hoe anders zou de inhoud van de trouwpreek bij het huwelijk van Harry en Meghan zijn geweest, als een van hen de preek had mogen houden.
Harry en Meghan hoorden in ieder geval een bijbelse liturgie waarin doorklonk dat seksualiteit thuis hoort in het huwelijk tussen één man en één vrouw die elkaar trouw blijven tot aan de dood. In moreel opzicht hebben Harry en Meghan bepaald geen smet­te­loos verleden. 
Meghan is al een keer gescheiden en Harry heeft jaren lang een losbandig leven geleid. We moeten wel zeggen dat zij geen goed voorbeeld hebben gekregen. Dat maakt hun gedrag begrijpelijk, al kan het niet worden goedgekeurd. Overigens betekende dat wel dat aan hun huwelijk een kerkelijke verma-ning voorafging. Dat schrijft de kerkorde van de Anglicaanse Kerk voor .. 
Meghans ouders scheidden van elkaar toen zij nog maar zes jaar was. Charles pleegde al overspel, toen hij nog maar nauwelijks was getrouwd. Desondanks wilde Diana met hem doorgaan. Zij kregen twee kinderen: William en Harry. 
oen bleek dat Charles in overspel volhardde, ontwikkelde ook Diana een seksueel losbandige levensstijl. Uiteindelijk werd het huwelijk tussen Charles en Diana in 1996, na ruim vijftien jaar, ontbonden. Ruim een jaar later kwam zij samen met de min-naar die zij toen had, in Parijs door een auto-ongeluk om het leven. Harry was bijna twaalf jaar.
Pas twee dagen na de dood van Diana kwam er onder zeer zware druk van Tony Blair, de toen­malige Britse premier, een reactie van de koningin. Blair had er haar op gewezen dat door niet te reageren het voortbestaan van de monarchie in gevaar kwam, vanwege de grote po­pu­la­riteit van Diana. 
Onder druk van dezelfde Tony Blair stonden de mannelijke leden van de ko­ninklijke familie niet langs de kant bij het pas-seren van de auto met het lichaam van Diana. Dat was in eerste instantie niet de bedoeling. 
Dianne had bij haar scheiding weliswaar de titel van prinses van Wales behouden, maar die van koninklijke hoogheid ver-loren.  Zij behoorde niet meer tot het koninklijke huis. Deson-danks liepen haar zoons, voormalige man, zwagers en schoonvader direct achter de lijkauto. 
Blair had erop gewezen dat in het eerste geval televisie­kij­kers wereldwijd een negatief beeld zouden krijgen van de Britse monarchie (tweeën­half mil­jard mensen zouden de begrafenis via de tv volgen). Zo moesten, ter wille van het imago van het Britse koningshuis, ook William en Harry achter de baar lopen.
Terecht heeft Harry later opge­merkt: ‘Dit mag je een kind van die leef­tijd na het overlijden van zijn moeder niet aandoen.’ Dat hij zo beschadigd is, behoeft geen betoog en ook dat een der-gelijke beschadiging een voedingsbodem is voor losbandig gedrag. 
We weten echter ook uit Gods Woord dat wie zijn zonde Hem belijdt en nalaat, barmhartigheid ont­vangt. Bij de Heere is ver-geving en genezing. Genezing ook voor innerlijke beschadigin­gen.
In de Angelsaksische traditie is het de gewoonte dat zinssnede na zinssnede van de trouwbelofte door de predikant/geestelijke wordt uitgesproken en vervolgens door de bruidegom en de bruid wordt herhaald. Dat scherpt de trouwbelofte nog meer in. Wij hebben de roeping te bidden voor koningen en allen die in hoogheid zijn gezeten. 
Laten wij met Britse christenen meebidden dat Harry en Meghan elkaar metterdaad trouw blijven tot de dood en vooral dat zij door geloof deel krijgen aan het bloed van Christus dat van alle zonden reinigt en zij daarom godzalig gaan leven. Om die zaken gaat het in ons aller leven.

dinsdag 29 mei 2018

Leven uit Christus en het werk dat Hij deed en doet



Pas vroeg iemand of het waar is dat de heilsfeiten door Gods kinderen na elkaar worden beleefd. Dus eerst krijg je zicht op Christus’ geboorte, dan op Zijn kruisdood om te eindigen met Pinksteren. Het antwoord is dat deze zienswijze strijdig is met de Schrift en strijdig met de ware bevinding van Gods kinde-ren. 
Ongetwijfeld kunnen mensen zaken heel ongelukkig verwoor-den en toch een kind van God zijn, maar ballast moet over-boord. We hoeven ook niet uit te maken hoeveel wanbegrip met oprecht christen-zijn verbonden kan zijn.
De oudtestamentische kerk zag uit naar de komst van de Christus en de uitstorting van de Heilige Geest. De discipelen en de vrouwen kregen een band aan de persoon van de Heere Jezus Christus zonder Zijn werk ten volle te verstaan. Bij het kruis van de Heere Jezus Christus waren er maar twee die daar het goede zicht op hadden: de moordenaar aan het kruis en de heidense hoofdman over honderd. 
Sinds de hemelvaart van de Heere Jezus en de uitstorting van Gods Geest wordt een zondaar die door Gods Geest wordt levend gemaakt, verbonden aan Jezus Christus in de hemel. Het hart wordt omhoog geheven en in het hart gaat het leven, wat Lodensteyn als volgt verwoord­de: Jezus Bron van hemel-vreugde, Die ons hart eens smaken zal, och wat ooit ons kon ver­heugen, Gij verheugt ons bovenal.’
Onze Heidelbergse Catechismus leert dat we in de Heere alles moeten zoeken wat tot onze zalig­heid nodig is. Als de Heilige Geest het geloof in ons werkt, zoeken we heel onze zaligheid in Christus en gaan we in beginsel de betekenis van alle heils-feiten verstaan. In die kennis zijn er wel kinderen, jongelingen en vaders. En toch moet zelfs een vader in de genade nog een leerling blijven.
Voor hen die Engels kennen heb ik een gedicht van Joseph Hart afgedrukt. De kern is dat alle geschiktheid die wij nodig hebben, het gevoel is dat wij Christus nodig hebben. Zijn offer wordt ons houvast en we weten dat Christus in de hemel voor een arme zondaar op dat offer pleit.
Deze Christus is God Die mens werd (incarnatie) en aan Wie, gezeten aan de rechterhand, niet alleen door engelen en geza-ligden in de hemel de lof wordt bezongen, maar ook door zon-daren op aarde.
Come, ye sinners, poor and wretched,
Weak and wounded, sick, and sore;
Jesus ready stands to save you,
Full of pity, joined with power;
He is able, He is able,
He is willing; doubt no more.

Ho! Ye needy, come and welcome
God’s free bounty glorify;
True belief and true repentance,
Every grace that brings us nigh,
Without money, Without money,
Come to Jesus Christ and buy.

Let not conscience make you linger,
Nor of fitness fondly dream;
All the fitness he requireth,
Is to feel your need of him,
This he gives you, This he gives you,
’Tis the Spirit’s rising beam.

Come, ye weary, heavy laden,
Lost and ruined by the fall;
If you tarry till you’re better,
You will never come at all.
Not the righteous, Not the righteous
Sinners Jesus came to call.

Lo, the incarnate God ascended,
Pleads the merits of His blood;
Venture on Him, venture wholly,
Let no other trust intrude;
None but Jesus, none but Jesus,
Can do helpless sinners good.

Saint and angels, joined in concert,
Sing the praises of the Lamb;
While the blissful seats of heaven
Sweetly echo with His name;
Hallelujah, Hallelujah,
Sinners here may sing the same.

zaterdag 26 mei 2018

Kunnen met een beroep op het feit dat in het Oude Testament polygamie geoorloofd was homoseksuele relaties worden getolereerd?


Hoe moeten we beoordelen dat dat met een beroep op het feit dat polygamie onder de oude bedeling wordt goedgekeurd, homoseksuele relaties aanvaardbaar worden geacht? Volgens deze zienswijze kunnen homoseksuele relaties nog wel als zonde worden gezien, maar of deze zonde iemand buiten de hemel houdt, wordt in het midden gelaten. Polygamie is immers ook niet in overeenstemming met Gods scheppings-orde en toch heeft dat Abraham en Jacob niet buiten Gods koninkrijk gehouden.
Zo’n beroep verraadt geestelijke onkunde. Onkunde met betrekking tot de inhoud van de Schrift en het feit dat er een voortgang in openbaring is van de oude naar de nieuwe bedeling. De Schrift is volstrekt duidelijk als het gaat om de ernst van homo­seksueel gedrag. Evenals overspel is het een zonde die een mens buiten Gods koninkrijk als hij die zonde niet voor God belijdt en ermee breekt. 
Ik noem slechts 1 Korinthe 6:9-10: ‘Of weet u niet, dat de onrechtvaar­di­gen het konin­krijk Gods niet zullen beërven? Dwaalt niet; noch hoereerders, noch afgoden­die­naars, noch overspelers, noch ontuchtigen, noch die bij mannen liggen, noch dieven, noch gierigaards, noch dronkaards, geen lasteraars, geen rovers zullen het Koninkrijk Gods beër­ven. 
Verdediging van homoseksuele relaties met een beroep op polygamie getuigt ook van onkun­de van de kerkgeschiedenis. Al vroeg in de geschiedenis van de kerk in haar nieuwtesta­mentische vorm is de vraag naar polygamie in relatie tot homoseksueel gedrag gesteld en beant­woord.
Vanuit Gods goede schepping is het huwelijk tussen één man en één vrouw norm. We spreken terecht van een scheppings-ordening. Na de zondeval kwam polygamie voor het eerst onder de nakomelingen van Kaïn voor. Echter, ook van de drie aartsvaders Abraham, Izak en Jacob, had alleen Izak een monogaam huwelijk. Daarin liet Izak zien dat hij in dit opzicht in positieve zin geen kind was van zijn tijd zoals zijn vader Abraham en niet alleen zijn zoon Ezau, maar ook zijn zoon Jacob.
Door de HEERE is onder de oude bedeling polygamie getolereerd. Als David overspel heeft gepleegd met Bathseba, een getrouwde vrouw, zegt Nathan zelfs in naam van de HEERE tot hem: ‘Ik heb u het huis van uw heer gegeven (Saul; PdV), en de vrouwen van uw heer erbij in uw schoot. Ja, Ik heb u het huis van Israël en Juda geven. En als dat te weinig was ge-weest, zou Ik u nog wel meer gegeven hebben.' (2 Samuel 12:13).
In het Oude Testament wordt Salomo niet verweten dat hij meer vrouwen had, maar wel dat het getal van vrouwen dat hij genomen had wel heel hoog was. Daarmee overtrad hij de koningswet (Deuteronomium 17:17). Evanuitgaande dat Salomo het boek Prediker op oudere leeftijd schreef hebben trouwens kerkvaders, hervormers en puriteinen als een impliciete schuldbelijdenis over zijn zondige gedrag en wel heel weelderige levensstijl gezien. Daarom zagen zij geen reden aan de zaligheid van Salomo te twijfelen.
Al was onder de oude bedeling polygamie getole­reerd, in de praktijk leefde het overgrote deel van het volk Israël mono-gaam. Al­leen de rijkeren konden zich meer vrouwen permitteren. Ook laat het Oude Testament ons wel telkens de schaduwzijden ervan zien. Denk aan de problemen in de huisgezinnen van geschiedenis van Abraham, Jacob en Elkana.
In de wetten van Mozes kwalijke zijden van polygamie worden ingeperkt. Een man moet de oudste zoon van zijn eerste vrouw het eerstgeboorterecht schenken en niet de oudste zoon van de vrouw van wie hij het meest houdt. (Deuteronomium 21:15-17). Hij mag seksuele gemeenschap ook niet beperken tot de vrouw van zijn voorkeur. Elk van de vrouwen die hij trouwt, heeft recht op seksuele gemeenschap. (Exodus. 21:10).
In het Nieuwe Testament wordt uitdrukkelijk de scheppingsorde norm en ook eis. Onder de nieuw­testamentische bedeling kan in een overgangssituatie polygamie nog altijd getole­reerd worden. In onze tijd kan dat concreet worden gemaakt naar aan een moslim met vier vrouwen die tot bekering komt. Dan is het niet de bedoeling dat hij drie van zijn vier vrouwen wegstuurt. Ook in een overgangssituatie kan echter zo iemand geen ambtsdrager zijn (1 Timotheüs 3:2).
Voor hen die als christen opgroeien of ongetrouwd tot bekering komen, geldt in een samen­leving waar polygamie mogelijk is, de scheppingsorde van het huwelijk tussen één man en één vrouw. Echter, zowel onder de oude als de nieuwe bedeling is homo­seksueel gedrag zondig. Het is zelfs een gruwelijke zonde. Dat wordt om jet Oude Testament niet alle zonden gezegd. Een gruwelijk zonde is een zonde die een mens buiten Gods koninkrijk houdt.
Als het gaat om de verschillen tussen de oude en de nieuwe bedeling sprak reeds de eerste kerkvader Irenaüs sprak al de goddelijke opvoedkunde. Het volk van God was heilshistorisch onder de oude bedeling op weg naar de volwassenheid. Die fase is onder de nieuwe bedeling bereikt.
Uitgaande van dit beginsel verklaart de kerkvader Augustinus waarom onder de oude bede­ling polygamie wel geoorloofd was, maar onder de nieuwe bedeling niet. ‘De recht­vaar­digheid is niet veranderlijk, maar de tijden die de rechtvaardigheid regeert, verlopen niet gelijk.’ (Belijdenissen III, vii, 13). 
Homoseksueel gedrag van welke vorm ook (stabiele homoseksuele relaties niet uitgezon­derd) heeft God in alle tijden afgekeurd. Het is namelijk een zonde die tegen de natuur, dat wil zeggen tegen Gods scheppingsorde is. Deze zonde is strijdig met het gegeven dat seksualiteit een zaak hoort te zijn tussen man en vrouw.
De Schrift zelf is niet onduidelijk over homoseksueel gedrag en homoseksuele relaties. Ook de Vroege Kerk dacht en sprak op dit punt met één stem. Niet anders dan in onze tijd kwam homoseksueel gedrag in de oudheid in allerlei vormen voor. Van pure promis­cuïteit tot stabiele homosek­suele relaties die eindigden als één van de partners. Het argument dat de laatste acceptabel zouden zijn, omdat er sprake is van trouw is vreemd aan de Schrift. Nergens verbindt de Schrift trouw met wat zij uitdrukkelijk zonde noemt. Aan zondig gedrag moet men niet trouw blijven, maar daarmee moet men breken.
Augustinus schrijft: ‘Is het soms ooit of ergens onrechtmatig God lief te hebben met geheel uw hart en met geheel uwe ziel en met geheel uw verstand en uw naaste als uzelf. Daarom zijn schanddaden die tegen de natuur zijn, overal en altijd verfoeilijk en strafwaardig, zoals die van de inwoners van Sodom. En als alle volken die begingen dan zouden ze in dezelfde staat van beschuldiging worden gesteld door de goddelijke wet die de mensen niet zo heeft gemaakt dat zij op die manier met elkaar omgaan. Immers de gemeenschap zelf die wij met God moeten hebben, wordt geschonden, wanneer de natuur waarvan Hij de Schepper is, door tegen­natuurlijke lusten wordt bezoedeld.’ (Belijdenissen III, viii, 15).
Ook mag nooit met een beroep op neigingen als hoogmoed en hebzucht gedaan worden alsof homo­seksuele gevoelens niet zondig zijn. Van al die gevoelens geldt dat zij strijden met het goede beeld van God waarin en waarnaar wij geschapen zijn. Zulke zondige gevoelens (en dat geldt ook voor homoseksuele gevoelens) houden ons echter niet uit het koninkrijk van God als wij ziende op Christus er door de kracht van Zijn Geest tegen strijden. 
Heel vertroostend is dan dat gedeelte uit antwoord 56 van de Heidelbergse Catechismus waar wordt verwoord dat de vergeving van zonden ook onze zondige aard betreft waar­tegen wij ons leven lang strijden. Het is eerste is waar en het tweede. Vergeving van zonde leidt altijd tot breken met de zonden en strijd tegen onze zondige aard en zondige gevoelens.
Hoe moeten we het zien dat ambtsdragers en opinieleiders met een beroep op de polygamie van Salomo of met een beroep op het feit dat hoogmoed en hebzucht ook zonden zijn, homo­seksuele gevoelens niet als zonde zien en niet duidelijk aangeven dat ook een stabiele homo­seksuele relatie iemand uit het koninkrijk van God houdt? Het antwoord is eenvoudig. 
Hier gel­den de woorden van Paulus en daarmee van de Heilige Geest: ‘En ik roep u ertoe op broe­ders, acht te nemen/op te passen voor hen die onenigheden teweeg brengen en struikel­blokken opwerpen tegen de leer/het onder-wijs dat u van ons hebt geleerd, en keer u van hen af.’ (Romeinen 16:17). Waakt en bidt opdat u niet door wie dan ook in verzoeking wordt gebracht af te wijken van God in Zijn Woord tot ons zegt.
Van levensbelang in de diepste zin van het woord is dat de kerk zonde noemen wat de Schrift zonde noemt en dat waar de Schrift duidelijk zegt dat een concrete zonde iemand buiten Gods koninkrijk houdt, tenzij er sprake is van bekering, de kerk de Schrift ondubbelzinnig naspreekt. Immers hoe zullen mensen de strijd van het geloof gaan strijden als de bazuin van de prediking en van het kerkelijke getuigenis een onhelder geluid geeft (vgl. 1 Kor. 14:8). 
Een kerk is alleen de naam van kerk waar als de sleutels van het koninkrijk van God op de juist wijze worden gebruikt. Dat is een kerk waar de gelovigen horen dat zo dikwijls zo de toevlucht nemen tot Gods beloften al hun zonden hun on Christus’ wil zijn vergeven en aan hen die zich niet van harte bekeren wordt betuigd dat Gods toorn op hen rust, zolang zij in hun onbekeerlijkheid volharden (vgl. antwoord 84 van de Heidelbergse Catechismus).
Een kerk is pas kerk als zij het bijbelse getuigenis getrouw bewaard. Zo alleen ook is een christen werkelijk een christen. Een christen verheft zich niet boven de wereld zoals een farizeeër. Het bewaren van het bijbelse getuigenis is wat anders dan legalisme of moralisme. 
Een christen onderscheidt zich ook van de wereld. Dat komt niet in de laatste plaats in seksuele reinheid naar voren. De houding van Jozef is hier voor iedereen een voorbeeld. Hij bedwong zijn seksuele gevoelens, omdat hij wist dat als hij er zijn omstandigheden aan zijn toegeven hij een groot kwaad zou doen en tegen God zondigen (Gen. 39:9).
De kerk heeft de roeping mee te leven met hen die homo-seksueel georiënteerd zijn. We doen mensen geen recht als wij stellen dat zij daar zelf bewust voor hebben gekozen. Geven zij aan die oriëntatie toe en uiten zij dat in homoseksueel gedrag al is dat in een stabiele relatie dan moet liefdevol en ernstig de boodschap van bekering worden gebracht. 
Evenmin als over­spelers, hebzuchtigen, dronkaard en dieven zijn hen die zich overgeven aan homo­seksueel gedrag buiten het bereik van Gods  vergevende en vernieuwende genade. Dat blijkt duidelijk uit 1 Kor. 6:11: ‘En dit waart gij sommigen; maar gij zijt afgewassen, maar gij zijt geheiligd, maar gij zijt gerechtvaardigd, in den Naam van den Heere Jezus, en door den Geest onzes Gods.’
Er zijn voorbeelden van mensen die van hun homoseksuele oriëntatie verlost worden. Gebeurt dat niet dan mogen we als mensen als een arm zondaar tot Christus hebben leren vluchten dat niet aan een gebrek aan geloof wijten. Dit leven blijft ten gevolge van de zondeval altijd gebroken. Zeker is dat elke christen is het niet op het ene terrein dan wel op het andere tegen zondige neigingen moet strijden. Wie dat in Christus’ kracht mag doen, mag weten dat hij ook in de overwinning van Christus mag delen. Die boodschap mogen wij allen voorhouden. Wie deze boodschap van harte gelooft, mag weten dat niets hem van Gods liefde zal scheiden.

zaterdag 19 mei 2018

The Mysteries of Christianity


When in 1843 the Free Church of Scotland was formed (the Disruption) T. J. Crawford belonged to the evangelical minority who stayed in the Church Scotland. He served as professor in divinity in the University of Edinburgh from 1860 tot 1875. The Banner of Truth republished in 2016 one of his mayor work, namely The Mysteries of Christianity.
This book is a mighty exposition and defense of the trinitarian and supernatural character of the Christian faith. At the heart of classic Christianity lie the mysteries of the incarnation, the atonement, the sovereign work of the Holy Spirit and the marvels of divine providence.
I admit that Crawford’s style of writing is not the style which we are accustomed in the 21e century. However, when you make the effort to read this book, you will be richly awarded and blessed by its substantial content.

T.J. Crawford, The Mysteries of Christianity. Revealed Truths Expounded and Defended (Edinburgh: The Banner of Truth, 2016), hardcover 352 pp., £15,50 (ISBN 978-1-8487-1715-2)

dinsdag 8 mei 2018

Lezen wij en onze kinderen elke dag uit de Bijbel?


Inleiding

Ik stel die vraag niet zonder reden. Al een aantal malen merkte ik in eigen gemeente dat alleen op zondag uit de Bijbel in de Statenvertaling wordt gelezen of alleen op zaterdag en zondag, de andere dagen houdt men het bij Bijbelse vertellingen (Snoek, Van Dam, Vreugenhil) of een dagboek. 
Ik weet wel zeker dat deze praktijk ook in andere gemeenten voorkomt. Dat vervult mij met grote zorg. Elke dag moeten wij uit de Bijbel in een begrijpelijke en verstaanbare vertaling le-zen. Dat was het standpunt van de Statenvertalers in de zeventiende eeuw en dat behoort nog ons standpunt te zijn.
De Statenvertalers hadden als uitgangspunt dat het Hebreeuw-se en Griekse taaleigen van de brontalen moest doorklinken in hun vertaling. Daarom vertaalden zij ‘knecht der knechten’ en niet ‘geringste knecht’ en ‘God der goden’ en niet ‘Allerhoogste God’. 
Eigenlijk had naar dit principe het boek Hooglied ‘Lied der lie-deren’ moeten heten. Echter, bij het kerkvolk was de naam Hooglied zo ingeburgerd, dat men hierin het kerkvolk tegemoet kwam. Het gebruik van het kerkvolk lieten zij in dit geval voor-gaan boven hun vertaalprincipe.
De Statenvertalers probeerden ook zoveel mogelijk elk He-breeuws of Grieks woord met een Neder­lands woord te verta-len. Zo lezen wij bijvoorbeeld in Gen. 47:7: ‘voor farao’s aange-zicht’, terwijl in het gewone Nederlands – ook van de zeven-tiende eeuw – hier aangezicht kan worden weggelaten. 
Zowel het Hebreeuws als het Grieks gebruikt een woordje dat wij meestal met ‘en’ moeten vertalen veel meer dan het Neder-lands. Wij gebruiken het in een opsomming alleen de voor-laatste keer. In het Hebreeuws en in het Grieks van het Nieuwe Testament wordt het telkens weer gebruikt. Zo lees je in Gen. 10:22:
‘Sems zonen waren Elam, en Assur, en Arfachsad, en Lud, en Aram.’ Wij zouden hier in gewoon Nederlands alleen de laatste keer het woord ‘en’ gebruiken. ‘De berg van Gods heiligheid’ is in gewoon Nederlands – ook van de zeventiende eeuw – ‘Gods heilige berg’
Zo zijn er veel meer voorbeelden te geven. Door hun wijze van vertalen is het taaleigen van het Hebreeuws en Grieks in de Nederlandse taal doorgedrongen. Dat was welbewust de be-doeling van de Statenvertalers en daarin val ik hen van harte bij. 
De Statenvertalers drukten ook een woord cursief als het niet in het Hebreeuws of Grieks stond, maar zij het ter wille van de duidelijkheid toevoegden. Dat zien wij bijvoorbeeld in Psalm 40:18: ‘Ik ben wel ellendig en nooddruftig, maar de HEERE denkt aan mij.’ Het woordje ‘maar’ is schuin gedrukt omdat het niet in het Hebreeuws voorkomt.
Nu is een woord verouderd als het weinig wordt gebruikt of helemaal niet meer. Dat lag in de zeventiende eeuw in die zin anders dat er geen standaardtaal was. Er was een verzameling van dialecten. De Statenvertalers hebben bijvoorbeeld voor ‘gij’ gekozen, maar het woordje ‘du’ (vgl. het Duits) had toen ook nog gekund. 
Zo heeft de Statenvertaling de eenheid van de Nederlandse taal bevorderd. Welk dialect men ook sprak, iedereen – van welke kerk of gemeente ook – gebruikte de Statenvertaling. Een enkel woord uit de Statenvertaling werd door de meesten reeds als enigszins verouderd ervaren. Dat gold bijvoorbeeld het woord ‘droefenis’. Het woord ‘droefheid’ dat de Staten-vertalers ook gebruikten, was toen meer eigentijds.
De Statenvertalers hebben ook geprobeerd, eenzelfde He-breeuws of Grieks woord met eenzelfde Nederlands woord te vertalen. Dat noemen we concordant vertalen. Helemaal luk-ken doet dat niet. Het Hebreeuwse woord éréts kan zowel ‘land’ als ‘aarde’ betekenen. De ene keer vertaalden de Staten-vertalers dan ook met ‘land’ en de andere keer met ‘aarde’. 
Zo verdwenen ook in de Statenvertaling verbanden uit de brontekst van de Bijbel. Meer dan eens is het mogelijk – zonder iets van de begrijpelijkheid af te doen – nog concor-danter te vertalen dan de Statenvertalers. 
Hetzelfde Hebreeuwse woord vertaalden de Statenvertalers de ene keer met ‘goedertierenheid’ en de andere keer met ‘wel-dadigheid’. Heel goed had men – zonder dat de verstaan-baarheid er onder zou hebben geleden – een en hetzelfde woord kunnen kiezen. Zo blijft vertalen altijd ten dele.

Taalverandering. Een hertaling in de negentiende eeuw
Elke taal verandert. Er komen nieuwe woorden bij en andere woorden worden niet meer gebruikt en verdwijnen zo op de duur. Kijken we naar de Nederlandse taal dan is het Vlaams conservatiever dan het Nederlands. In het Vlaams behoren woorden als ‘wenen’, ‘bekommeren’ en ‘toespijs’ nog tot de taal van alledag. Zij worden ook op de Vlaamse radio gebruikt. Ook dialecten zijn vaak conservatiever.
In meerdere dialecten woord het woord ‘zaad’ gebruikt voor ‘kinderen’ of ‘nageslacht’. Door de taalveranderingen werd de Statenvertaling van 1637 voor lezers steeds moeilijker. Eigen-handig pasten drukkers veranderingen toe. Zij maakten van ‘wijf’, ‘vrouw’, van ‘poëet’, ‘dichter’ enz. De ene drukker deed het zus en de andere zo. Dat bracht verwarring onder het kerk-volk.
Aan die verwarring kwam grotendeels een einde door de her-taling die het Nederlands Bijbelgenoot­schap in 1888 op de markt bracht. Na enkele jaren las vrijwel iedereen de Sta-tenvertaling in deze her­taling. Het werd steeds meer een uit-zondering als iemand de Statenvertaling van 1637 las.
In mijn jeugd heb ik eenmaal meege­maakt dat een oude man dit nog deed. Die las ‘kapittel’ in plaats van ‘hoofdstuk’, ‘exempel’ in plaats van ‘voorbeeld’, ‘en niet’, in plaats van ‘niet’ en ‘ende’ in plaats van ‘en’. 
In de oorspronkelijke Statenvertaling kwam ook de zoge-naamde stomme ‘e’ heel veel voor. Dan moet je denken aan ‘waarschuwinge’ in plaats van ‘waarschuwing’. Dit alles is niet meer terug te vinden in de uitgave van Jongbloed en van het GBS. Die zijn vrijwel identiek aan de uitgave uit 1888 van het Nederlands Bijbelgenootschap.
De GBS heeft in haar uitgave nauwkeurig nagezien of de woorden ‘HEERE’ en ‘Heere’ wel juist zijn gebruikt. Fouten die ingeslopen waren in de uitgave van 1888 of al eerder waren ingeslopen, zijn ver­beterd. Zo staat er in Psalm 45:1 in de GBS-editie terecht ‘Lied der liefden’ en niet ‘Lied der liefde.’
Een nadeel van de GBS-uitgave ten opzichte van de oor-spronkelijke Statenvertaling is het hoofd­letter­gebruik. Dan denk ik niet aan het feit dat de Statenvertalers geen hoofdletters gebruikten als het over God ging in woorden als ‘hij en ‘hem’ als ze niet aan het begin van een zin voorkwamen. Dat hierin in de huidige uitgaven van de Statenvertaling gewoonten met betrekking tot hoofdlettergebruik worden gevolgd, is juist.
Waar ik wel aan denk is het gebruik van hoofdletters in het Oude Testament waar er verwijzingen zijn naar de komende Messias. Vooral in de Psalmen ervaar ik telkens weer hier het hoofdletter­gebruik in de GBS-editie als erg storend. Uiteindelijk zijn alle Psalmen messiaans, al is de een dat wel meer recht-streeks dan de ander.
De GBS-editie van de Statenvertaling geeft in Psalm 22:2 ‘mijn’ met een hoofdletter weer, in vers 7 ‘ik’, in vers 9 ‘hem’, in vers 17 t/m 19 en vers 23 ‘mijn’. Hierdoor wordt eigenlijk de indruk gewekt dat slechts een aantal teksten van Psalm 22 mes-siaans zijn, terwijl het de gehele Psalm geldt. 
Ik geef nog een voorbeeld.In Psalm 45:1 staat in de GBS-editie van de Statenvertaling en trouwens ook in de Herziene Statenvertaling ‘Koning’, terwijl in Psalm 72:1 zowel de GBS-editie van de Staten­vertaling als de Herziene Statenvertaling ‘koning’ met een kleine letter hebben, terwijl ook Psalm 72 behoorlijk direct messiaans is.
Daarom is het veel en veel beter geen hoofdletters te gebrui-ken. Als de lezer weet dat heel het Psalmboek messiaans is, zal hij de ene keer meer en de andere keer minder een lijn van de dichter of van hem over wie de dichter spreekt naar de Messias kunnen trekken.
Hier staat in het algemeen de Herziene Statenvertaling dichter bij de Statenvertaling van 1637 dan de GBS-editie van de Sta-tenvertaling. In Psalm 22 gebruikt de Herziene Statenvertaling altijd de kleine letter. 
Voor hen die Engels kennen, verwijs ik naar de TBS-editie van de King James Version die is in hoofdlettergebruik soberder. Niet alleen soberder dan de GBS-editie van de Statenvertaling, maar ook dan de Herziene Statenvertaling.

Taalontwikkeling. De twintigste en de eenentwintigste eeuw
In 1951 kwam de Nieuwe Vertaling uit, verzorgd door het Nederlands Bijbelgenootschap. Op die vertaling is kritiek geko-men. Een belangrijk deel van de kerken in Nederland bleef bij de Staten­vertaling. Wel is van belang op te merken dat het taalkleed van de Nieuwe Vertaling maar in heel beperkte mate verschilde van de editie van de Statenvertaling uit 1888.
Blijkbaar was de taal in ruim een halve eeuw nauwelijks veran-derd. Zelf heb ik een boek over de Heere Jezus van een Joodse schrijver. Dat werd in 1938 in Nederlandse vertaling door een seculier uitgever op de markt gebracht. Een van de dingen die mij opviel, is dat daar het woord ‘krank’ nog wordt gebruikt. Nu wordt dit woord in de omgangstaal door niemand meer gebruikt. Iedereen heeft het over ‘ziek’.
Vooral de laatste tientallen jaren is de taalontwikkeling snel gegaan. Zelf merkte ik vanaf de jaren negentig dat catechi-santen moeite kregen met de taal. Steeds meer woorden moest ik gaan toelichten, omdat zij die nooit gebruikten of omdat die inmiddels van betekenis waren veranderd.
Ik denk aan een zin: ‘Als zij de ster zagen’ (Mat. 2:10). Op deze wijze wordt in de omgangstaal het woord ‘als’ niet meer gebruikt. Wij gebruiken nu ‘toen’. Van sterk verouderde woor-den in de Jongbloed- en de GBS-editie van de Statenvertaling zijn gemakkelijk meer dan duizend voor­beelden te vinden. Dan komen daar nog verouderde taalconstructies en woordvolgorde bij.
Niet alleen gebruikers van de GBS- en de Jongbloed-editie van de Statenvertaling krijgen moeite met de taal van de Bijbel-vertaling door de taalontwikkeling. Dit geldt ook gebruikers van de Nieuwe Vertaling. 
Zo kwamen er nog nieuwere Bijbelvertalingen. Ik noem Groot Nieuws voor u en Het Boek. Het Boek is eigenlijk geen verta-ling van de Bijbel, maar een omschrijving. Inmiddels al weer een aantal jaren geleden kwam de Nieuwe Bijbelvertaling.
Een groot deel van de kerken van Nederland is daarop overge-stapt. Het is een betere vertaling dan Groot Nieuws voor u, maar het is niet bepaald een Bijbelvertaling die ik graag ge-bruikt zou zien in kerken en gezinnen. 
Ik denk bijvoorbeeld aan het feit dat de woorden uit Job 19:25 op dit leven worden betrokken. Vanuit het Hebreeuws is er ook de mogelijk­heid aan het toekomende leven te denken. Dan is een vertaling nodig die beide mogelijkheden openlaat.
Zelf heb ik het nooit gedaan, maar naar ik begrijp hebben meerderen vanaf de jaren negentig van de vorige eeuw een appel gedaan op het bestuur van de GBS om tot een nieuwe hertaling te komen. De hertaling die men zelf uitgaf, was immers inmiddels als zo’n honderd jaar oud. De GBS is daar niet op ingegaan.
Zo kwam er ruimte voor de stichting herziening van de Staten-vertaling; een stichting waar­aan de GBS niet wilde deelnemen. De herziening van de Statenvertaling bleek een groter project dan gedacht. 
Men begon in 2001 en was in 2010 klaar. Op een website wer-den telkens weer gedeelten, die herzien waren, geplaatst. Kritiek die op de herziening kwam, is in een behoorlijk aantal gevallen gehono­reerd en bleek verwerkt te zijn in de gedrukte editie.
Na verschijning van de Herziene Statenvertaling kwam kritiek. Veel onterechte kritiek. Hier en daar ook terechte kritiek. Min-der strikt dan de Statenvertalers dat deden wordt in de Her-ziene Staten­ver­taling vastgehouden aan het beginsel dat elk woord in het Hebreeuws of Grieks als het even kan moet worden weergegeven.
Wie de GBS-editie van de Statenvertaling bekijkt in Genesis 32-33 ziet veel meer het woord ‘aangezicht’, dat daar heel belangrijk is, dan in de Herziene Statenvertaling. Al moet wel worden gezegd dat ook de Statenvertalers dit woord in Gene-sis 32-33 een aantal malen onvertaald lieten. Blijkbaar omdat zij dan het Nederlands te onduidelijk vonden. 
In het algemeen is de Herziene Statenvertaling ook iets minder concordant dan de oorspronkelijke Statenvertaling, al zijn er voorbeelden waar de Herziene Statenvertaling concordanter is.
Wat voor vele Bijbellezers het meest wennen is, is dat woorden die voor hun gevoel een meerwaarde hebben, zijn vervangen. Er wordt niet meer over ‘krankheden’ maar over ‘ziekten’ gesproken, niet over ‘medicijnmeester’ maar ‘dokter’. 
Echter, wij moeten dan wel beseffen dat wij deze woorden als bij­zonder ervaren, omdat wij ze niet meer in de omgangstaal gebruiken. Dat gebeurde in de zeven­tiende eeuw wel. Je ging niet naar de dokter, maar naar de medicijnmeester.
Je vrouw was niet ziek, maar krank. Dat deze en nog heel veel andere woorden uit de GBS-editie van de Statenvertaling voor ons een bijzonder waarde hebben, is omdat wij jarenlang zo de Bijbel hebben gelezen en horen voorlezen. 
Echter het gevoel dat de woorden zo bij ons oproepen is cul-tureel en niet per definitie geestelijk. Wie altijd ‘ziekte’ in plaats van ‘krankheid’ heeft horen voorlezen, ervaart in prin-cipe dezelfde diepte in het woord ‘ziekte’ dat de ander in ‘krankheid’ ervaart.

Appel van kerken en scholen op de GBS
Voor meerdere lezers van de Nieuwe Vertaling van 1951 was het een zegen dat de Herziene Statenvertaling kwam. In plaats van over te stappen op de Nieuwe Bijbelvertaling of de Bijbel in gewone taal, kon men van de uitgave van de Statenvertaling gebruik maken.
Zoals ik aangaf, was er ook kritiek. Niet in de laatste plaats uit de kring van de GBS. Daarom is na de verschijning van de Herziene Statenvertaling onder andere door de Hersteld Hervorm­de Kerk een appel gedaan op de GBS zelf met een goede hertaling te komen. Eenzelfde geluid kwam uit de Gere-formeerde Gemeenten. Ook middelbare scholen hebben hier-toe zeer dringend opgeroe­pen.
Aanvankelijk heeft de GBS bereidheid getoond, maar inmid-dels ziet men er toch vanaf. De reden is heel opmerkelijk. De moeilijkheid van de taal van de editie die men nu uitgeeft, is veel groter dan men zich realiseerde. Als alle verouderde woorden en constructies zouden worden vervangen, zou er een editie komen in een heel ander taalkleed. Dat wilde men niet.
Een heel duidelijke reden ervoor is niet gegeven en in ieder geval geen principiële en theologische redenen. Die zijn ook moeilijk te bedenken. Waren die er wel, dan zit men met de huidige editie al fout, want dat is ook een hertaling. Met deze beslissing relativeert de GBS wel een groot van de kritiek die van haar kant op de Herziene Statenvertaling is geuit. 
Daar komt bij dat de GBS wel van harte meewerkt aan de hertaling van het Hebreeuwse Nieuwe Testament. In de negen-tiende eeuw heeft de Duitse geleerde Frans Delitzsch in het Hebreeuws vertaald. Het moderne Ivriet bestond toen nog niet. Hij probeerde zoveel mogelijk bij het zogenaamde Mishna-Hebreeuws te blijven. 
Dat is het na-bijbelse Hebreeuws uit de eerste eeuwen na Christus. Voor lezers van het Ivriet is deze vertaling moeilijk te volgen. Vandaar dat de GBS samen met anderen een getrouw vertaling  van het Nieuwe Testament in het Ivriet voorbereid. Dan is toch de vraag: waarom men in Israël wel wil doen, wat men in Nederland niet wil?!
Zou er een goede hertaling van de kant van de GBS komen, dan zal die qua taalkleed er net uitzien als de Herziene Staten­vertaling met hier en daar een tekst anders weergegeven. In een enkel geval is in de Herziene Statenvertaling meer gedaan dan hertalen en heeft men met de Statenvertaling erbij vanuit de grondtekst een veelal betere vertaling gegeven.
In het boek Job vind je daarvan meer­dere voorbeelden. Het geldt ook voor bijvoorbeeld Ps. 94:20: ‘Zou zich de stoel der schade­lijk­heden met U vergezelschappen, die moeite verdicht bij inzetting?’ 
Ik vrees dat heel weinigen kunnen vertellen wat dit betekent. De Herziene Statenvertaling heeft hier: ‘Zou de zetel van het verderf een verbintenis met U aangaan, die onheil sticht bij de verordening?’ Ook deze zin vereist nadenken, maar is toch wel begrijpelijker.
Eigenlijk is het besluit van de GBS om niet tot hertaling over te gaan indirect advies aan hen die haar uitgave door de taal-ontwikkeling niet kunnen volgen, van een andere Bijbelver-taling gebruik te gaan maken. Jammer is dat men niet aangeeft aan welke vertaling men dan denkt. Nu moet iedereen dat voor zichzelf uitmaken.

Taalvaardigheid
Door predikanten en ambtsdragers wordt wel eens opgemerkt dat jongelui heel makkelijk een theorie-examen voor een rijbe-wijs onder de knie krijgen of computervaardigheden leren. Daaruit wordt dan afgeleid dat het voor jongelui – ook met lbo-niveau – heel simpel zou moeten zijn een verouderde vorm van Nederlands onder de knie te krijgen. 
Echter, die vergelijking gaat niet op. Bij een theorie-examen voor een rijbewijs bekijk je plaatsjes/foto’s met multiple-choicevragen en computervaardigheden leren kinderen spelen-derwijs door dagelijks gebruik.
Taal leer je ook in de eerste plaats door gebruik. Door het aanhoren ervan. De woordenschat wordt vergroot door lezen. Hoe meer woorden er in een Bijbelvertaling voorkomen die verder in geen enkel boek, artikel en ook preek worden ge-bruikt, hoe moeilijker zo’n Bijbelvertaling wordt.
Je kunt het vergelijken met een boek waarin tal van Latijnse woorden voorkomen zonder dat je die taal kent. Is het getal niet te groot dan kan je nog veel van zo’n boek begrijpen, maar op zijn minst ontgaan je een aantal finesses. Menig predikant ervaart dat bij het lezen van de dogmatiek van Bavinck. De huidige generatie predikanten is namelijk veelal minder goed thuis in het Latijn als de vorige.
De Statenvertaling in de editie van 1637 wordt door niemand meer als huisbijbel gebruikt. Als de Statenvertaling wordt ge-bruikt, is het altijd een vorm van de editie van 1888. Omdat een taal verandert, wordt ook nu deze editie steeds moeilijker te begrijpen. Een vertaling van de Bijbel mag aangepast, her-zien en hertaald worden.
Dat geldt niet voor de Bijbel zelf. Dan gaat het om de Bijbel in de brontalen: Hebreeuws, Aramees en Grieks. Elke vertaling moet aan de Bijbel in haar oorspronkelijke vorm getoetst worden. Dat is een grondbeginsel van de Reformatie en ook van de Statenvertalers.
Daarom was men ook van mening dat in principe elke predi-kant de Bijbel in de brontalen moest kunnen lezen. Een regel waarvan slechts bij hoge uitzondering kon worden afgeweken. Nu weet ik dat je in het licht van de situatie in de wereldkerk in gebieden en landen waar de scholing laag tot zeer laag is daar kanttekeningen bij kunt zetten. Dat ligt in ons land anders.
Ook hier geldt dat oefening kunst baart. In navolging van Andrew Bonar, de vriend van Robert Murray M’Cheyne raad ik mijn studenten aan om als zij Grieks en Hebreeuws hebben geleerd, dagelijks de Bijbel in de brontalen te lezen om zo hun kennis op pijl te houden en uit te breiden. Ook hier geldt: talen leer je door ze te gebruiken en blijven gebruiken.
Verdrietig vind ik het en ook meten met twee maten als predi-kanten die zelf niet – of hooguit matig – de brontalen beheersen, jongelui verwijten dat zij de Bijbel in een sterk verouderde vorm van Nederlands nauwelijks of niet meer begrijpen. We moeten nooit vergeten dat de taal waarin de Heilige Geest ons de Bijbel heeft gegeven niet het Nederlands van de zeventiende of de negen­tiende eeuw is, maar het klassieke Hebreeuws, voor een heel klein deel het rijks-Aramees en het zogenaamde koiné-Grieks.
Ik weet dat ook de bediening van predikanten die deze taal niet kenden rijk gezegend is. Zelf heb ik nauw contact gehad met ds. A.P. Verloop. Deze heeft mij gedoopt in de Gereformeerde Samenkomst van Alblasserdam en nam als predikant van de Christelijk Afgescheiden Gemeente van Waddinxveen deel aan de handoplegging toen ik tot predi­kant wed bevestigd van de Hervormde Gemeente van Zwartebroek-Terschuur.
Hij had alleen basisschool. Door zelfstudie was hij zeer goed thuis in de geschriften van de Nadere Reformatoren en puri-teinen en vooral van Calvijn. Diens Institutie heeft hij vele malen gelezen. Altijd raadpleegde hij diens commentaren bij de voorbereiding van zijn preken. In het kerkgebouw van zijn gemeente werden ook door de GBS met zijn volle toestemming samenkomsten.
Zelf heeft hij er nooit voor gesproken Naar zijn vaste over-tuiging kon alleen een predikant die redelijk tot behoorlijk thuis was in de brontalen voor de GBS spreken of in haar hoofd-bestuur zitting nemen. ‘Anders,’ zo zei hij, ‘ga je praten over zaken waarvan je geen verstand hebt en dat is in niet inde lijn van de Statenvertalers.’ Met de informatie die anderen hem vanuit de brontalen gaven over de betrouwbaarheid van de Statenvertaling deed hij het zelf.
Voor mij heeft ds. Verloop door zijn geestelijke en ook theolo-gische kennis veel betekend. Toch kun je als het gaat om blijvende betekenis van predikers met weinig scholing slechts enkele namen noemen. Voor Nederland zou ik buiten Wulfert Floor nauwelijks een tweede kunnen noemen. In de wereldkerk denken we aan John Bunyan.
Want dit blijft wel waar: iemand kan de talen waarin de Heilige Geest de Bijbel gaf uitstekend beheersen en toch geen zicht hebben op de diepste kern van de Schrift. Zo is het mogelijk dat iemand niet alleen zonder moeite de huidige editie van de Statenvertaling leest, maar ook die van 1637 en dan nog wel in de oude Gotische letters, maar niet weet van het wonder van toegang tot een heilig God door de Middelaar Jezus Christus in de kracht van de Heilige Geest. Daarom moeten we de Bijbel biddend om het licht van de Heilige Geest lezen.

Opnieuw: lees elke dag de Bijbel
We moeten de Bijbel biddend lezen. We moeten de Bijbel elke dag lezen. De Statenvertalers maakten ook kanttekeningen. Het gebruik van een Bijbel­uitgave van de Statenvertaling met kant­tekeningen kan helpen bij het beter begrijpen van de Bijbel. Dat geldt ook voor de Bijbel met uitleg van uitgeverij De Banier.
Deze uitgave geeft nog veel meer toelichting dan de kant-tekeningen. Welke Bijbelvertaling we ook gebruiken, toelichting blijft nodig. Bijvoorbeeld: wie zijn farizeeërs en sadduceeërs? Hoe zit het met de verschillende Herodessen in het Nieuwe Testament? Op wel­ke veldslagen zinspelen profeten in hun profetieën enz.?
Wie mede met behulp van de Bijbel met uitleg de Staten-vertaling goed kan begrijpen, moet hier gewoon aan vast-houden. Maar wat moet er worden gedaan als de taal echt een probleem is en wij die niet begrijpen? 
Al een paar jaar geleden zei iemand uit het hoofdbestuur van de GBS tegen mij dat hij aan de Nieuwe Bijbelvertaling de voorkeur gaf boven de Herziene Statenvertaling. Die keuze kan ik eerlijk gezegd niet volgen en raad ik ook het kerkvolk niet aan.
Wie de Bijbel ongelezen laat en alleen maar Bijbelse vertelling en dagboeken leest, omdat de taal van de GBS-editie te moeilijk is, raad ik onder alle Bijbelvertalingen die er nu in het Nederlands zijn de Herziene Statenvertaling aan. Die heeft een aantal gebreken, maar die wegen niet op tegen de betrouw-baarheid en leesbaarheid ervan.
Evenals de zeventiende-eeuwse editie van de Staten­ver­taling is het een Bijbelvertaling in begrijpelijk en toch enigszins ver-heven Nederlands, omdat men aan de rijkdom van taal van het Hebreeuws en Grieks recht wil doen. Dat valt weg bij de Bijbel in gewone taal. Willen kinderen de rijkdom van de Bijbeltaal kunnen volgen dan moeten zij zeker een paar jaar vóór het verlaten van de basisschool zelf de Bijbel zijn gaan lezen.
Degenen die lbo-niveau hebben, moeten al zeer vroeg tot het gebruik van de HSV gestimuleerd worden, anders zal ook die vertaling voor hen te moeilijk zijn. Simpel vanwege de woor-denrijkdom van de Bijbel. De Bijbel in gewone taal komt aan die taalarmoede tegemoet, maar ik zou het gebruik daarvan afraden, omdat in die vertaling een deel van de rijkdom van de Bijbelse boodschap verloren gaat door het gebruik van een heel beperkt aantal woorden. 
Echter, wie kinderen niet op de basisschool leert uit de Bijbel te lezen, maakt feitelijk voor hen de keuze – zeker als zij hooguit lbo kunnen volgen (wat helemaal geen schande is) – om in de toekomst maar uit de Bijbel in gewone taal te lezen. Als dat er nog van komt trouwens.
Bij het lezen, bestuderen en onderzoeken van de Bijbel kunnen en mogen wij allerlei midde­len gebruiken. Wanneer wij dat op de juiste manier doen, is het gebruik van die middelen ingebed in de bede om de verlichting en vernieu­wing door de Heilige Geest. 
De diepste kern van de Bijbelse boodschap, namelijk dat God door Christus vijanden met Zichzelf verzoend, is voor de na-tuurlijke mens – welke Bijbelvertaling hij ook gebruikt – ver-borgen. Het is een wonder van genade als we dat verstaan omdat wij erin delen. Echter, dan gebruikt de Heere telkens weer Zijn Woord. Het Woord dat ons verstand vervult, maar door genade ook ons hart in brand zet.
Laat in allerlei verbanden dan ook iedereen ertoe worden aan-gespoord om de Bijbel elke dag te lezen, biddend om de werking van Gods Geest. Dat geldt evenzeer voor hen die onbekend zijn met de Bijbel, als voor hen die er al van huis uit mee vertrouwd zijn. Juist omdat de Bijbel het Woord van God is, mogen wij van het lezen – en vooral als dat lezen een biddend lezen wordt – grote dingen verwachten.

maandag 7 mei 2018

Knowing Christ



Mark Jones, minister of Faith Vancouver Presbyterian (PCA) is a great knower and lover of the Puritans. We can say that they were and are for him a guide to understand the Bible better and to love Christ more. 
The Banner of Truth published in 2015 a book written by him with the title Knowing Christ. We can say its is mix of a Bible study and a treatise in the field of systematic theology focused on the person and the work Christ.
Jones deals with a great number of aspects of the person and work of Christ. As you can understand, he writs abou: the incarnation, the divinity and humanity of Christ, his names and his offices, his death, resurrection and intercession. But he also treats aspects usually not, or only marginally, treated in mono-graph in the field of systematic theology. I name Christ’s sayings, miracles, emotions.
The combination of a systematic theological approach and a Bible study in which passage after passage of the New Testa-ment is opened marks the strength of Knowing Christ. When you want a tool to know Christ better and love him more, reading this work carefully and praying for the assistance of the Holy Spirit it will greatly profit you.

Mark Jones, Knowing Christ (Edinburgh: The Banner of Truth, 2015), paperback 256 pp., £8,25 (ISBN 9781848716308)