donderdag 5 december 2013

Het huwelijk is eerlijk onder allen

Het heeft mij verheugd dat de CGK in haar rapport zowel aan-dacht heeft voor de mens die een homoseksuele gerichtheid heeft als dat homoseksueel gedrag (ook als het om een vaste relatie gaat) wordt afgewezen. Om met het eerste te beginnen. Een homoseksuele gerichtheid is niet in overstemming met Gods bedoeling als Schepper.
Wat een gevoelens van verwarring en onzekerheid kunnen en zullen er echter bij hen opkomen die zo’n gerichtheid bij zichzelf waarnemen. Dan is meeleven en meedogen op zijn plaats. Juist als wij op grond van de Schrift homoseksueel gedrag in welke vorm dan ook afwijzen. Dat betekent immers voor hen die homo-seksueel gericht zijn een blijven, dan zij een levenslange strijd met een diepe geneigdheid in henzelf moeten voeren.
Het betekent ook een celibatair leven en dat brengt eenzaamheid met zich mee. Daarmee moeten wij niet vergeten dat ook meerderen die niet homoseksueel gericht zijn, geen levensgezel of gezellin vinden en dat ook van hen een leven in onthouding wordt gevraagd. Nergens in de Schrift wordt ook de indruk gewekt dat wij zonder het opnemen van het kruis het koninkrijk der hemelen kunnen binnengaan, al is het kruis dat de een moet dragen wel zwaarder dan dat van de ander.
Verbaasd ben ik over de zienswijze van dr. Loonstra dat de CGK met dit rapport iets toevoegt aan de belijdenis. Immers, er wordt niets anders gedaan dan aangeven dat men ernst wil maken 41 van de Heidelbergse Catechimus. Daar is het uitgangspunt dat beleving van seksua­liteit binnen het huwelijk tussen één man en één vrouw thuishoort. Wat de lutherse confessie betreft, kan ver-wezen worden naar artikel 23 van de Augsburgse Confessie. Ook het Book of Common Prayer van de Anglicaanse Kerk spreekt, hier duidelijke taal.
Een kerk die ruimte biedt aan homoseksueel gedrag, distantieert zich trouwens niet alleen tegen de erfenis van de Reformatie, maar ook van de katholiek of orthodoxe kerk zowel in haar Oosterse als Westerse gestalte. Hij lijkt of dr. Loonstra onbekend is met getuigenis van de Vroege Kerk en in het algemeen met dat van de Kerk der eeuwen. Augustinus maakt in zijn Confessiones duidelijk dat God onder de oude bede­ling polygamie tolereerde, maar dat homoseksueel gedrag nooit door God is getolereerd.
In de Vroege Kerk was het ondenkbaar dat iemand die met een dergelijk gedrag niet had gebroken tot de Heilige Doop werd toegelaten of aan het Heilig Avondmaal mocht deel­nemen. De Schrift zelf spreekt in 1 Kor. 6:10 duidelijk taal. Allerlei zonden worden genoemd, waaronder homo-seksueel gedrag. Dan schrijft Paulus niet: ‘Dit zijn sommigen van u’, maar ‘Dit waren sommigen van u.’
Mij heeft zeer diep teleurgesteld dat in uitzonderlijke situaties een kerklid die een homo­seksuele relatie heeft belijdenis van het geloof kan afleggen en tot de sacramenten kan wor­den toege-laten. Hoe kan iets heel terecht zonde worden genoemd en vervolgens een dergelijke uitzondering worden gemaakt. Mensen die nog de keuze die Christus van hen vraagt, het kruis op te nemen en Hem na te volgen niet kunnen en ook niet willen maken, mogen we niet uit kerkdiensten weren en hoeven niet van catechese te worden uitgesloten. Integendeel. Anders ligt het met de sacramenten. Deze verzegelen namelijk de zaligheid.
In alle gemeenten die ik tot nu toe heb gediend, is mij wel de vraag gesteld of op de regel dat om in de zaligheid te delen het nodig is jezelf vanwege je zonde te veroordelen, op Christus te steunen en Hem na te volgen geen uitzonderingen zijn. Ik heb altijd geantwoord dat ik wel ja kan zeggen maar dat de Bijbel nee zegt. Op de regel dat een mens wedergeboren moet worden om het koninkrijk der hemelen in te gaan zijn echt geen uitzonde-ringen.
Het is ook niet pastoraal om iemand aan de sacramenten deel te laten nemen als hij in een zonde leeft die openlijk bekend is. Immers het gebruik van de sacramenten zal dan het oordeel van alleen verzwaren indien men zich niet bekeert. Het getuigt ook niet van een pastoraal hart naar de gemeente. Immers met zo’n houding veroorzaakt een kerkenraad dat de toorn van God op de gehele gemeente komt te liggen.
Meer dan eens wordt het argument gebruikt dat wij als het gaat om (homo)seksueel gedrag niet alleen naar de Bijbel maar ook naar onze cultuur moeten kijken. Echter, de christelijke kerk deed intrede in een samenleving waar niet alleen homoseksuele maar ook pedoseksuele relaties als aanvaardbaar werden gezien.
In zo’n samenleving heeft de christelijke kerk ernst gemaakt met het bijbelse getuigenis:Het huwelijk moet eerlijk onder allen zijn en het bed onbevlekt. Laten wij dit in de eenentwintigste eeuw ook doen en zo betonen niet alleen gereformeerde maar ook katholieke en orthodoxe christenen te zijn.

woensdag 4 december 2013

Homoseksualiteit in het licht van de Schrift

De scheppingsorde
Het thema homoseksualiteit komt telkens opnieuw naar voren. Dat geldt in de samenleving en in de kerk. Voor de kerk moet toch datgene wat de Bijbel als het onfeilbare Woord van God on hierin leert maatgevend zijn. De bijbel leert ons dat de Heere de mens als man en vrouw schiep. Een man zal zijn vader en moeder verlaten en zijn vrouw aankleven en die twee zullen tot één vlees zijn. Het huwelijk is een scheppingsinstelling van God.
Homoseksualiteit is in strijd met deze scheppingsorde en wordt zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament veroordeeld. Het is tegen de natuur zoals God die heeft bedoeld. Ik noem een paar Schriftgedeelten: Lev. 18: 22; 20:13, Rom. 1:26-27, 1 Kor. 6: 10; 1 Tim. 1:10. Het feit dat er zich bij mensen een homoseksuele gerichtheid ontwikkeld is een gevolg van de zondeval. In allerlei op-zichten heeft de zondeval Gods goede schepping ontwricht.
In onze tijd wordt alom de gedachte gepropageerd dat men geen normen op dit gebeid mag hanteren en dat iedereen volgens eigen seksuele gerichtheid mag leven. Daarmee wordt het gezag van God en van Zijn Woord miskend.
 
De overheid: Gods dienares
Uitgaande van het voorafgaande zal het duidelijk zijn dat we in het licht van de Schrift de regi­stra­tie van een homoseksue­le verbintenis door de overheid volledig van de hand moeten wijzen. De uitdruk-king homohuwelijk is eigenlijk een tegenspraak. Een huwelijk is een verbintenis tussen man en vrouw. De kinderen die men ontvangt, verbinden aan elkaar en dient men en mag men gezamenlijk opvoeden.
De overheid is Gods dienares. Haar taak is om het maatschap-pelijke leven zo te ordenen dat de Heere aan Zijn eer komt. We vinden dat aan het begin van Romeinen 13. Daarbij is de wet van God het richtsnoer. De unieke plaats van huwelijk en gezin behoort in de wetgeving verankerd te zijn.
Helaas schiet onze overheid op dit punt ernstig tekort. In onze samenleving zien we een verzet tegen Gods geboden. Niet Gods Woord is de norm, maar de mens die niet gebonden wil zijn. Deze ongebondenheid wordt tot nieuwe norm verheven. Iedereen mag leven zoals hij zelf wil. Alleen het is niet geoorloofd deze houding af te wijzen.
De wetgeving laat nauwelijks ruimte aan christelijke scholen om op dit punt naar buiten toe een bijbels beleid te verwoorden, laat staan dat iemand met een bijbelse visie op seksualiteit die in het openbaar onderwijs openlijk zou mogen uitdragen. In Rom. 1:18-32 stelt Paulus dat de heidense samenleving van zijn tijd onder andere seksuele ver­wording getypeerd wordt. Dat zien we nu opnieuw. Nodig is een wederkeer tot de Heere. Niets wijst erop dat onze overheid dat doet. Laten we als kerk echter het ons toevertrouwde pand bewaren, ook al betekent dit dat de kloof met de omliggende samenleving steeds groter wordt.
 
Bij God is vergeving
De Schrift leert duidelijk dat zij die zich aan homoseksueel gedrag schuldig maken, het koninkrijk der hemelen niet kunnen ingaan. Echter ook voor de zonde van homoseksualiteit is vergeving. Dat blijkt duidelijk uit 1 Kor. 6:10. Paulus schrijft daar aan de Korinthiërs onder andere met betrekking tot wat hij het liggen bij mannen noemt: "Dit waart gij sommigen". Er volgt dan dat zij gewassen en gereinigd door Christus' bloed. Voor wie zich bekeert en breekt met zijn zondig gedrag is, er genade en vergeving.
Aan de kerk wordt meer dan eens verweten dat zij aan hen die homoseksueel gericht zijn te weinig pastorale zorg heeft besteed. Dat verwijt is niet altijd onterecht. Bedenkelijk wordt het echter als dat verwijt staat in het kader van acceptatie van (duurzame) homoseksuele relaties. Is dat het geval, dan geeft men er blijk van het uitdrukkelijke onderwijs dat de Schrift niet als de beslissende norm te zien.
Een vraag die niet uitdrukkelijk door de Schrift wordt beant­woord, maar waarover wij in het licht van de Schrift wel het een en ander kunnen zeggen, is of iemand van zijn homoseksuele geaardheid verlost kan worden en of dit ook altijd zal gebeu­ren als iemand homoseksualiteit als zonde voor God belijdt. Ongetwijfeld kan de Heere mensen van hun homoseksuele gericht­heid verlossen. Ik zou echter niet durven stellen dat dit altijd gebeurd.
Er zijn trekken in ons karakter waartegen we ons hele leven moeten strijden. De homoseksuele gericht-heid kan zo diep zitten dat iemand daar zijn hele leven mee te kampen heeft. Dan is maar de vraag is dat degene die het betreft van harte leed is en hij of zij begeert ertegen te strijden. Is dat het geval dat gaat iemand niet verloren vanwege zijn homoseksu­ele gerichtheid. Het bloed van de Heere Jezus reinigt immers van alle zonden.
De zondeval heeft diep ingegrepen. Heel de schepping zucht eronder. Wat is het ingrijpend als iemand in een met de scheppings-orde strijdige gerichtheid ten aanzien van seksualiteit bij zichzelf waarneemt. Wie God gehoorzaamt, zal dan zijn leven lang op dit punt een strijd die soms heel zwaar en heel eenzaam is, moeten voeren.
Echter, die strijd hoeft niet alleen te worden gestreden. Ook hierin mag worden gezien op de overste Leidsman en Voleinder van het geloof. Wie met de Heere de strijd tegen de zonde – op welk terrein die zich ook openbaart – mag strijden, zal eenmaal in de over-winning delen. Ja, die is reeds hier meer dan overwinnaar. In het nieuwe Jeruzalem zal de strijd voorbij zijn. De strijd tegen vijanden van buiten, de strijd tegen het eigen zondige ik. Daar zal God alle tranen afwissen en alles in allen zijn.

donderdag 28 november 2013

Tom Kroos. Zijn weg tot God

Inleiding
Komend jaar zal er weer een herdruk verschijen van Tom Kroos. Zijn weg tot God (uitgave Groen. Heerenveen 2014). Sinds de verschijning ervan hebben velen dit boekje met stichting gelezen. Dat geldt voor mensen van allerlei kerkelijke achtergronden. Zelf heb ik het meer dan eens aan mensen die geen kerkelijke achter-grond hadden gegeven, die wilden weten wat erin het christelijke geloof met ‘bekering’ wordt bedoeld. Je kunt dan een boekje geven waarin dit thema uit de geloofsleer eenvoudig uiteen wordt gezet, maar een echt gebeurde geschie­denis heeft voordelen. De Heere Jezus gaf niet in de laatste plaats onderwijs door verhalen met een bedoeling te vertellen.
Ik ben ervan overtuigd dat ook de huidige herdruk zijn weg zal vinden. Bovenal is mijn wens en bede dat door lezing ervan mensen tot het geloof in de Heer Jezus Christus als de enig en volkomen Zaligmaker worden bewogen. Niet alleen in het eerst-volgende voorwoord maar ook in het boekje Tom Kroos. Zijn weg tot God valt meer dan eens de naam van ds. H. Hofman uit Schie-dam. Wie meer over deze markante predikant wil weten, verwijs ik naar de bijdragen over hem op deze weblog.
Dan volgen nu de woorden vooraf ik in 1989 en 2006 schreef in Tom Kroos. Zijn weg tot God

Voorwoord
Tom Kroos, de jongeman wiens levensgeschiedenis in dit boekje wordt verhaald, stierf in 1964 op 22-jarige leeftijd aan kanker. Op zijn ziekbed heeft hij geworsteld met de vraag hoe hij met God in het reine kon komen. Het licht ging hem op in de duisternis. Hij vond vrede met God door Christus’ bloed.
Na zijn sterven heeft de moeder van Tom de levensgeschiedenis van haar zoon en het getuigenis dat hij tijdens zijn ziekte heeft mogen afleggen, op schrift gesteld, allereerst met het oog op haar andere kinderen. Het werd een klein boekje dat de titel kreeg Het leven en sterven van Tom Kroos. In gestencilde vorm is het onder familieleden, vrienden en belang­stellenden verspreid. Dat is nu bijna 25 jaar geleden.
Zelf bezat ik ook zo’n exemplaar. Meer dan eens heb ik het aan anderen uitgeleend. Wanneer ik het terugkreeg, vertelden dege-nen die het gelezen hadden, dat zij onder de indruk gekomen waren van de eenvoudige en levensechte wijze waarop het werk Gods in het boekje verwoord werd. De vraag werd mij gesteld of het niet mogelijk was Het leven en sterven van Tom Kroos opnieuw te laten drukken en verspreiden. En zo is het dan tot een heruitgave gekomen.
Mevrouw Kroos, de schrijfster van dit boekje, is na een ernstige ziekte op 25 oktober 1986 in volle zekerheid des geloofs over-leden. Haar man, de heer H. Kroos, heeft welwillend toe­stemming gegeven voor de heruitgave van de levens- en bekeringsgeschie-denis van zijn zoon. Een paar kleine wijzigingen zijn aangebracht. In de oorspronkelijke uitgave wordt gesproken over ds. H., familie P. enzovoort. Nu zijn de namen voluit geschreven. Op verzoek zijn de na­men van de verpleegkundigen gefingeerd. Daarnaast is er een aantal kopjes geplaatst om zo de leesbaarheid te bevor-deren. Verder is deze uitgave, op wat taalkundige veranderingen na, geheel gelijk aan de oorspronkelijke uitgave.
In dit boekje zult u regelmatig de naam van ds. H. Hofman tegenkomen. De familie Kroos ging bij hem naar de kerk. Tom is door hem gedoopt en hij heeft ook de begrafenis van Tom geleid. Omdat hij buiten de kring waartoe hij behoorde nauwelijks enige bekendheid heeft, is het goed iets over hem te schrijven.
Hermanus Hofman werd in 1902 te Sliedrecht geboren. Toen hij nog een klein kind, voegden zijn ouders zich was bij de vrije gemeente van ds. J.H. Bogaard. Wat betreft zijn kerkelijk stand­punt wist ds. J.H. Bogaard zich eensgeestes met ds. B. Sterken-burg en ds. H. Stam. De gemeen­ten die uit de prediking van ge-noemde predikanten ontstaan zijn, voeren geen naam. Zij heb-ben, omdat zij de Nederlands Hervormde Kerk als het geopen-baarde lichaam van Christus in Nederland zijn blijven erkennen, niet tot kerk durven institueren, maar wachten het herstel van de breuk der kerk uit Gods Geest en genade af.
Ds. J.H. Bogaard werd voor Hermanus Hofman een geestelijk vader. Onder diens bediening mocht hij overgaan van de duis-ternis in het licht, werd hij bevestigd in zijn aandeel in Christus en wist hij zich geroepen tot het ambt van dienaar van het Woord.. In zijn kerkelijk standpunt was hij van dezelfde gedachte als ds. J.H. Bogaard. Hij was ervan overtuigd dat de kerk door onze schuld zo verdeeld is en zag reikhalzend uit naar een terugkeer tot God.
Van 1929 tot 1975 diende ds. Hofman een vrije gemeente te Schiedam, eerst als oefenaar en vanaf 1936 als predikant. De gemeente waar hij voorging kwam eerst in een zolder boven een jeneverstokerij aan de Boterstraat bij elkaar. Later werd van de plaatselijke Gereformeerde Kerk een kerkgebouw aan de Lange Nieuwstraat met de naam ‘Plantagekerk’ overgenomen. Sinds die tijd staat de gemeente bekend als de Plantagekerkgemeente. In zijn prediking legde ds. H. Hofman enerzijds sterke nadruk op de eis van Gods heilige wet; een wet die wij niet kunnen vervullen, maar die ons daarentegen verdoemt. Anderzijds getuigde hij van de rijkdom in Christus.
In een preek gehouden bij zijn veertigjarig jubileum als voor-ganger heeft hij dat als volgt verwoord: ‘Daar zag ik: al wat ik in Adam in het paradijs verloren had, dat was in Christus, in die tweede Adam, en daar kon ik dat weer terugkrijgen. Toen is de Koning Zijn hart gaan openen en daar heb ik zo diep ingezien, in Zijn middelaarshart: daar spatten de vonken uit in zondaarsliefde. Hij wilde zondaars bezitten. Dat heeft een stempel gezet op mijn leven en prediking. Als ik nu bijvoorbeeld hoor (en ik hoor van alles en nog wat): ‘Och ja, mocht de Heere eens overkomen’, ‘Mocht het eens dit’, ‘Mocht het eens zo’, mijn vrienden, nu zal ik eens ronduit praten, dat klinkt in mijn oren als vloeken. Want ik heb toen in het hart van de Koning gekeken en dat gezien. Daardoor draagt de prediking steeds weer dit stempel; de breuk ligt bij ons, bij jullie en bij mij, maar niet bij Hem. Want waar gaat het om? Gaat het om: ‘Mocht de Heere eens overkomen?’ Neen, God ís overgekomen. Maar nu moeten wij eens overkomen naar de kant van God. Wij moeten eens met onze schuld voor de dag komen zoals we zijn… De naam van de Zaligmaker is toch Jezus. Hij zal Zijn volk zaligmaken van hun zonden! Waar zijn de zondaars die hongeren? Waar zijn de dorstigen? Waar zijn de amechtigen? Waar zijn de ongelukkigen? Voor hen klopt er een liefdehart. Maar niet voor vroomheid en godsdienst.’
Ds. Hofman was er diep van overtuigd dat zondaren zalig worden omdat God hen met koorden van eeuwige liefde trekt uit de duisternis tot het licht. Deze wetenschap belette hem echter niet op onbevangen wijze te spreken over de bereidwilligheid van Christus om zondaren zalig te maken. Hij benadrukte keer op keer dat de waarheid van Gods soevereiniteit en onze verloren-heid niet bedoeld is om ons daarmee voor God te verontschul-digen, maar juist opdat wij ons verootmoedigen.
Ds. Hofman stelde dat het eigen werk van Gods Geest ons erbuiten zet. Openbaar te brengen dat wij ons doodgezondigd hebben en in een staat van totale verdorvenheid zijn. De predi-king was naar zijn overtuiging niet bestemd om mensen in gods-dienst op te kweken. Door de prediking worden zondaren bear-beid om te geloven in Christus. Door dat geloof krijgen zij vrede met God. De prediking van het evangelie open­baart ons dat we zalig kunnen worden uit Gods welbehagen, door Zijn welbehagen en tot Zijn welbehagen.
Grote nadruk legde ds. Hofman op de betekenis van het sacrament van de Heilige Doop. Hij leerde zijn gemeente de doop zien als een vaste pleitgrond die God ouders en kinderen gege­ven heeft en vermaande hen om van dit grote voorrecht ijverig gebruik te maken. Zelf droeg hij de kinderen die hij doopte biddend aan de Heere op.
Meer dan eens mocht ds. Hofman weten dat hij met de kinderen die hij gedoopt had nog eens het sacrament van het Heilig Avondmaal zou vieren. In dit licht is het dan ook niet toevallig dat Tom Kroos een paar dagen voor zijn dood tegen zijn moeder zegt: ‘Mag ik u en pa hartelijk bedanken dat jullie mij hebben laten dopen?’ Ds. Hofman is tijdens zijn leven voor velen een wegwijzer geweest naar het Lam Gods Dat de zonde der wereld wegneemt.
Zelf heb ik in mijn middelbareschooljaren en in het begin van mijn studententijd menigmaal onder zijn gehoor gezeten. Ik heb daar onvergetelijke uren beleefd en het heeft op mij een onuitwisbaar stempel gezet. In Het leven en sterven van Tom Kroos ziet u op welke wijze ds. Hofman degenen over wie hij gesteld was bege-leidde en benaderde. Hij mocht een van degenen zijn die Tom Kroos de onnaspeurlijke rijkdom van Christus deed verstaan. Daar gaat het ook voor ons om.
Moge het lezen van dit boekje u tot rijke zegen zijn, namelijk dat u leert geloven in de eniggeboren Zoon van God. In Hem is het leven en de zaligheid, ja, alles wat nodig is om zalig te leven en te sterven.
Opheusden, maart 1989                                    P. de Vries, V.D.M.

Woord vooraf
Het verheugt mij dat nu ruim vijftien jaar na de eerste druk opnieuw een herdruk kan ver­schijnen van Tom Kroos. Zijn weg tot God. Vanaf het verschijnen ervan heb ik van mensen van heel verschillende achtergrond positieve reacties ontvangen. In dit boekje komt de kern van het klassieke christelijk geloof nadruk-kelijk naar voren. De kern waarin elke christen zich na­drukkelijk herkent. Christus vergadert immers Zijn kerk in eenheid van het ware geloof.
Dan gaat het om de wetenschap dat er slechts één Middelaar door Wie wij in de kracht van de Heilige Geest Die Heere is en levend maakt tot de Vader naderen. Wie zo tot God leert naderen, heeft door de werking van de Heilige Geest de roepstem die vanuit Gods Woord tot ons komt, ter harte genomen. Hij heeft de brede weg verlaten en mag nu de smalle weg be­wan­delen. Wie de smalle weg bewandelt, weet niet alleen uit welke nood hij is verlost, maar leert daarnaast dagelijks zijn zondige aard al meer en meer kennen. De verlossing uit de diepte van schuld door Christus’ bloed leidt tot een leven van dankbare gehoorzaamheid aan God. Dat laatste is hier slechts ten dele. Daarom is een christen bedroefd naar God en heeft hij heim­wee naar God.
Als we van dat heimwee weet hebben, is het voor onszelf niet erg om te sterven, al sterven we jong. Weten we daar niet van dat kan onze dood, ook al zijn we nog zo oud geworden, geen goede dood genoemd worden. Mijn diepste wens is dat degenen die dit boekje lezen de diepste kernen van het christelijke geloof leren verstaan en daarbij mogen leven. Wie heim­wee heeft naar God, komt of het nu vroeg is of laat eenmaal thuis. Moge zo de Naam van van de Drie-enige God eeuwig ontvangen.
Driebruggen, maart 2006                                        Ds. P. de Vries

donderdag 14 november 2013

Een klassiek gereformeerde theologische opleiding. Een aantal overwegingen


Op mijn artikel over een brede orthodoxe universiteit kreeg ik meerdere reacties: instem­mende maar ook reacties waar-in de vraag doorklonk of meer samenwerking in theolo-gische oplei­ding niet dringend gewenst is. Ik voeg daarom aan mijn vorige bijdrage een aantal over­wegingen toe. Ik wil nog eens herhalen waarom ik weinig of eigenlijk geen heil zie in de vorming van een brede orthodoxe universiteit. 
Mijn argument daartegen sluit eigen­­lijk hele­maal aan bij de analyse van dr. G. Dekker in een artikel over kerkelijke een-heid. Hij stelde in een artikel dat kerkelijke eenheid, zoals die wordt nagestreefd door de zogenaamde na­tionale synode het evangelisch getuigenis verzwakt. In een ver-enigde kerk zal voor zo’n getuigenis naar buiten toe geen plaats zijn, zoals dat ook nu geldt voor de PKN.
Bij een brede orthodoxe universiteit zal het getuigenis van de gereformeerde theologie naar bui­ten toe in ieder geval verzwakken en mijn vraag was of er intern wel echt ruimte voor zal zijn. Achterliggend is voor de GKV, NGK en een deel van de CGK, dus de kerken waar de ge­­dachte voor de vorming van een brede orthodoxe universiteit leeft, trouwens de vraag of zij gezien ontwikkelingen in eigen kring op langere termijn naast de PKN bestaansrecht hebben.
Dan kan ge­wezen worden op het brede draagvlak dat in al deze kerken was voor deelname aan de nationale sy­node, die kerkelijke eenheid zoekt op een basis die feitelijk nog breder is dan die van de PKN. Er wordt in de grondslag voluit ruimte gegeven voor liberale vormen van theo­logie. Ik wijs er nog op dat het feit dat een niet onbelangrijk deel van de Gereformeerde Bond breed orthodox was geworden, een belangrijke factor was dat in 2004 de vorming van de PKN metterdaad tot stand kwam.

Binnen de VU krijgt het Hersteld Hervormd Seminarie alle ruimte om binnen de haar toe­be­deelde 40% van het onder-wijs haar eigen identiteit vorm te geven. Ondanks de grote prin­cipiële verschillen kan er academisch vrucht­baar worden samengewerkt. Daar komt bij dat de theo­logische faculteit van de VU niet als geheel, maar wel voor een deel als breed ortho­dox kan worden getypeerd. 
Voegt een brede orthodoxe universiteit dan echt iets toe? De dog­ma­tiek van Van der Kooi en Van de Brink is een VU-voorbeeld van die vorm van theo­logie­be­oe­fe­ning. Wie een klassiek gere­for­meerde theologische instelling wenst, zal op dog­matisch gebied hier een alternatief willen bieden. Ook voor andere vakgebieden kunnen dan voorbeelden worden gegeven.
Afwijzing van een brede orthodoxe universiteit betekent voor mij niet dat de huidige situatie ideaal is. Het uitgangspunt moet zijn een academische opleiding, die in al haar delen door de Schrift wordt gestempeld, waarbij de gereformeerde belijdenis als de diepste samenvatting van de boodschap van de Schrift wordt erkend. Evenals ds. H. Polinder uit Urk ben ik ervan over­tuigd dat de gereformeerde theologie in Nederland bij samenwerking tussen hen die de gere-formeerde leer van harte liefhebben gebaat is.
Gezien het aantal gereformeerde belij­ders in Neder­­land kan dan feitelijk maar aan één opleidingsinstituut van acade-misch niveau wor­den gedacht. Binnen zo’n opleiding kan op academisch gebied via studiedagen en onder­zoekprogram-ma’s contacten worden onderhouden. 
Van docenten moet dan worden gevraagd dat zij zich van harte verbonden weten aan de gereformeerde belijdenis. Als het gaat om studenten denk ik allereerst aan het respec-teren ervan. Iedereen die zo deze opleiding wil volgen, moet daartoe de gelegenheid krijgen.
Niet alleen de kerk maar ook een opleiding behoort een missionair karakter te hebben. Daarbij komt dat ook zij die van huis uit .bij de gereformeerde belijdenis zijn opgegroeid, de tijd moeten krijgen die zich innerlijk toe te eigenen. Pas bij grondige kennis van de gereformeerde belijdenis, kan de vraag naar instemming worden gesteld..

Als het gaat om financiering is het goed te beseffen, of - nog los van het karakter van de hier beoogde opleiding - de overheid in de toekomst nog wel bereid zal zijn theo-logische universiteiten en hogescholen te bekostigen. Dat hoeft niet alleen verlies te betekenen. Het betekent dan ook dat men los kan komen van de overheid die van boven af voorschrijft aan welke eisen de opleidingen dienen te vol-doen. Eisen, die niet altijd gemakkelijk te verenigen zijn met wat  kerken met een opleiding beogen.
Wie kijkt naar de geestelijke verbondenheid aan de gere-formeerde belijdenis kan die in Neder­­­­land aanwezig zien bij de Hersteld Hervormd Kerk, Gereformeerde Gemeenten, een deel van de Christelijke Gereformeerde Kerk en de rechterkant van de PKN met nog hier en daar een enke­ling daarbuiten. De Gereformeerde Ge­meenten hebben reeds een door de overheid erkende HBO-opleiding voor theo-logie, waarvan ook buiten ei­gen kerke­lijke kring dankbaar gebruik wordt gemaakt. 
De Gereformeerde Gemeenten hebben welis­waar zelf geen predikantenopleiding van academisch niveau, maar per-sonen uit deze kerken studeren wel buiten eigen kerkelijke kring aan theologische oplei­din­gen, waarvan dat geldt. Zij hebben in principe ook de potentie om do­cen­ten voor een aca­de­mische opleiding met een gereformeerd karakter te leveren. Dat zijn al twee redenen waarom deze kerken het belang van participatie in zo’n opleiding moeten zien.
Het zou tot zegen van kerkelijk Nederland kunnen zijn als de genoemde ker­ken en groepen samen een academische opleiding met een gereformeerd karak­ter in het leven zou­den roe­pen. Daarbij kan iedere kerk of groep, die daarin participeert nog een deel van de theo­lo­gische op­leiding en vorming zelf verzorgen. 
Echter, een groot deel kan ge­meen­schap­pe­lijk worden ge­daan, omdat er een gemeenschappelijk fundament is en een gemeen­schappelijke  opdracht naar het volk en de samen-leving. Het zal voor ieder die erin deelneemt een prijs­gave van een aantal verworvenheden betekenen, maar er behoeft niets te worden afgedaan aan de gere­for­meerde belijdenis als de van de Schrift afgeleide norm voor het kerkelijk leven en ook voor de beoefening van theologie.
Daarbij komt dat met een puur naar binnen gerichte houding een kerk niet alleen voor anderen weinig kan betekenen, maar ook zichzelf schade berokkend. Wie ook anderen tot zegen wenst te zijn, wordt ook zelf gezegend. Een dergelijke instelling zou ook meer dan nu gebeurd met regelmaat gereformeerde theologen en bijbelwetenschappers uit het buiten-land kunnen uitnodigen. Immers: kruisbestuiving is altijd nuttig.
Erkenning van de gereformeerde belijdenis betekent dat aan het gezag van de Schrift in alles waarover zij spreekt geen vragen worden gesteld. Dan wordt datgene wat de Schrift als geschiedenis vermeldt, ook als zodanig aanvaard. Bij de beant­woording van ethische vragen, zoals de plaats van de vrouw en huwelijk en seksualiteit wordt naast de Schrift niet de eigen­lij­ke culturele situatie als uitgangspunt meege-nomen. Principieel wordt de cultuur onder de Schrift gezet vanuit de overtuiging dat het Schriftgetuigenis ons leven en de cultuur dient te vor­men en niet omgekeerd ons verstaan van de Schrift mede bepaald wordt door van de Schrift afwijkende autonome normen en waarden.
Kern van de Schrift is het Evangelie van Gods genade in Christus. Wie de gereformeerde be­lijdenis aanvaardt, zal als het gaat om de betekenis van het kruis beginnen met het feit dat de Heere Jezus Christus aan het recht van God genoeg heeft gedaan. Plaatsvervangend heeft Hij de straf gedragen en de schuld betaald. Wanneer daarmee is begonnen, kan vervolgens over het kruis van de Heere Jezus Christus worden gesproken als bron van levensvernieuwing en over-winning op de mach­­ten van het kwaad..
De mens is alleen rechtvaardig voor God op grond van aan hem toegerekende en in het geloof omhelsde gerechtigheid van de Heere Jezus Christus. Rechtvaardiging en heiliging zijn on­los­makelijk met elkaar verbonden. De heiliging blijft echter ten dele. Een christen voelt zich ech­ter, ook al is hij wedergeboren door Gods Geest, een zondaar. De bede-laarsgestalte is we­zen­lijk voor het christelijke geloof. 
De vernieuwing van de mens, waarbij hij in de Heere Jezus Christus leert geloven en zich tot God gaat bekeren, is toe te schrijven aan het on­weder­standelijke werk van Gods Geest. Die alleen kan het verzet en de onwil breken en aan de mens macht schenken te doen wat God van hem vraagt. Daar achter ligt de wetenschap dat Gods liefde tot al de Zijnen, voor wie de Heere Jezus Christus metterdaad stierf, een liefde zon­­der begin is en daarom zonder einde.
Binnen de eenheid van de gereformeerde belijdenis is er ruimte voor variëteit. De gerefor­meerde belijdenis is een overeenstemming in de grondwaarheden van het geloof. Voor ver­schil­lende accenten en theologische zienswijzen is binnen dat kader ruimte. Binnen de gere­for­­meerde gezindte zijn vooral verschillen over verbond en doop. Dat geldt in ieder geval voor de verwoording van de zaken. 
Gemeenschappelijk is toch dat wij erkennen dat ook de kin­­deren van christenouders bij Gods gemeente behoren en daarom gedoopt behoren te wor­den. Daarnaast dat binnen de gemeente levende en dode leden zijn en dat men enkel een le­vend lid kan zijn door geloof en bekering als vrucht van de wederbarende werking van Gods Geest.
In prediking en pastoraat dient niet alleen het appèl van geloof en bekering te klinken, maar dienen ook de ken-merken van de kinderen van God te worden verwoordt of anders ge­zegd dient duidelijk te worden gemaakt wat het betekent God te kennen door Christus in de kracht van de Heilige Geest. Binnen deze grenzen kan iedereen eigen accenten leggen. Daar­bij moe­ten we beseffen dat het beleven van de kracht van het Evangelie een geschenk blijft. Onder­linge herkenning op basis daarvan is een zeer groot goed maar nooit in formuleringen vast te leggen.
Wie dit pand wil bewaren, zal  het niet alleen verdedigen maar ook wensen te verbreiden en dat niet in de laatste plaats naar hen die volledig onbekend zijn met het Woord van God en de inhoud ervan. Een gemeenschappelijke klassiek gereformeerde theologische opleiding die daaraan dienstbaar is, zou een zegen zijn voor kerkelijk Nederland.



vrijdag 8 november 2013

Een brede orthodoxe universiteit

Een verkorte versie van deze bijdrage verscheen op de opiniepagina van het Reformatorisch Dagblad
 
Er zijn al verschillende reacties geweest op het besluit van de synode van de CGK aan te sturen op de vorming van een brede orthodoxe uni-versiteit. Een besluit dat verband houdt met het feit dat de Theologische Universiteit te Apeldoorn te klein van omvang is om op langere ter­­mijn aan de eisen van de overheid voor academische erkenning te voldoen. Dit is een ge­geven dat inderdaad niet kan worden ontkend. Bij de vor-ming van een brede orthodoxe uni­ver­siteit wordt gekeken in de richting van de GKV en NGK. De NGK werken al jaren lang samen met de TUA. In een nieuwe constellatie zullen zij wellicht naar buiten toe meer het beeld gaan bepalen dan nu het geval is. Uiteraard zal de nieuw uni-versiteit mede de kleur van de GKV hebben.
Een theologische universiteit uitgaande van de GKV, NGK en CGK zal inderdaad een brede orthodoxe universiteit zijn. Men zal de Drie-eenheid, de menswording van Jezus Christus be­lijden en de realiteit van Zijn opstanding uit de doden belijden. Echter, gezien de ontwikke­lin­gen in de GKV, NGK en een niet onbelangrijk deel van de CGK moeten we er niet vanuit gaan dat de te vormen opleiding een klassiek gereformeerd karakter zal hebben. Ik begin met de Bijbel als de enige bron en norm van ons geloof en handelen. De NGK hebben al enige jaren geleden alle ambten voor de vrouw opengesteld, terwijl alles er op wijst dat de GKV daarin zullen volgen. Steeds breder klinken stemmen dat homoseksuele relaties op zijn minst als noodoplossing aanvaardbaar zijn. De stemmen klinken ook in een deel van de CGK.
Gerichtheid op de wereld in plaats van vreemdelingschap en pelgrim-schap zijn helaas type­rend voor inmiddels het overgrote deel van de kerken voortgekomen uit Afscheiding en Dolean­­tie. Rechtvaardiging door geloof en verzoening met God als persoonlijke doorleefde werke­lijkheden ontbreken veelal. Dat men in de kerk en toch niet van de kerk kan zijn en dat zelfonderzoek nodig is of men wel in het geloof zijn in menige gemeente nooit gehoorde klan­ken. Voor alle duidelijkheid geef ik maar eerlijk aan dat ik aanzetten tot deze ontwikke­lingen ook in de Hersteld Hervormde Kerk en Gereformeerde Gemeenten. Er is geen reden tot kerkelijke zelfgenoegzaamheid.
De vraag is welke ruimte er voor een klassiek gereformeerd geluid zal zijn. Dan moet niet alleen aan de geloofsleer maar ook aan de herme-neutiek en de homiletiek worden gedacht. Dr. Wilschut heeft in zijn ver-antwoording om de GKV te verlaten gesproken over de leegheid en banaliteit van kerkdiensten in eigen kring. Daar komt bij dat neo-calvinisten die op drift raken, veelal heel weinig tolerantie hebben ten opzichte van hen de vernieuwingsdrift niet meemaken. Dat placht in hervormde kring anders te zijn. als voorbeeld noem ik dat de ethische kerkenraad van Beesd na het overlijden van Pietje Baltus die slechts zo nu en dan de kerkdiensten bezocht, een rouwadvertentie plaatste waarin het overlijden van Pietje Baltus in haar Heere (ge­schre­ven zoals Pietje dat wenste) en Heiland werd vermeld.
De HHK heeft in 2005 gekozen voor de VU. Ik weet dat deze oplossing ook haar pijnpunten kent. Voor mij is één van de zwaarste dat ter wille van de aanwezigheid van opleidingen van andere religies  bij meerdere publieke momenten de naam van de Heere Jezus Christus niet wordt ge­noemd. Toch kan ook ik van en constructieve samenwerking spreken. Dat geldt op acade­misch niveau maar ook omdat principiële verschillen in zicht op de bood­schap van het chris­telijke geloof niet versluierend benoemd behoeven te worden.
Zal een brede orthodoxe univer­siteit ruimte bieden aan docenten voor wie aanvaarding van de vrouw in het ambt, het niet erkennen van de zondeval als historisch feit, het niet functioneren van aandacht voor weder­geboorte als vrijmachtig werk van Gods Geest en voor de kenmerken van het gees­telijke leven, bij alles wat er verder gemeen-schappelijk is, toch een principiële kloof inhoudt?! Dr. Wilschut heeft in zijn verantwoording over zijn verlaten van de GKV aangegeven dat binnen de GKV geen wijkplaats voor klassiek gereformeerd kerkelijk leven en prediking. Zal die wijkplaats er wel zijn voor de gereformeerde theologie binnen een nieuwe te vormen breed orthodoxe universiteit?
De uiteindelijke betekenis van een theologische opleiding ligt daarin dat aan de kerk bekwa­me en getrouwe dienaren van het Woord worden geschonken. Eisen van de overheid moeten daaraan onderschikt zijn. Blijkt het niet mogelijk die twee te combineren, dan zal de kerk los van de overheid en het door haar erkende onderwijs haar eigen weg moeten gaan en dat omdat de kerk aan Christus toebehoort en Hij alleen haar Koning is. Gezien de ontwikkelingen in de Nederlandse samenleving moeten wij onze ogen niet voor die mogelijkheid sluiten. Laten wij in de kerken en op de scholen het ons toevertrouwde pand van het evangelie van Gods genade vurig liefhebben en standvastig verdedigen. Laat wetenschap met godvrucht zijn vermengen en laten wij persoonlijk en kerkelijk beseffen dat wij alleen machtig zijn als wij zwak zijn.
 

woensdag 30 oktober 2013

De belangrijkste levensvraag 6 (slot)

De overdenking van het toekomende leven
Een ware christen kan zonder bevreesd te zijn en zonder mismoedig te worden aan de dag van zijn dood denken. Hij mag genieten van aardse zegeningen, maar moet dat altijd met mate doen. Zoals hij ook met mate verdrietig mag zijn als hem aardse zegeningen ontvallen of onthouden worden. Volkomen genieten doet een christen van God en van de zaligheid. Dat volkomen genieten is hier maar in beginsel. De volle blijdschap vangt aan bij de wederkomst van Christus. Om die komst behoren wij vurig te bidden. Wanneer ik het zo ver­woord, ge­bruik ik gedachten en uit-drukkingen van Calvijn.
Het negende hoofdstuk van boek III van de Institutie van Calvijn is gewijd aan de over­denking van het toekomende leven. Ik geef een paar citaten uit dit hoofdstuk door. ‘Immers tus­sen deze twee is geen middenweg: of de aarde moet ons waardeloos worden, of zij moet ons in ongebreidelde liefde tot zich vasthouden: Daarom, indien wij enige zorg voor de eeu­wig­heid hebben, moeten wij ons naarstig hierop toeleggen, dat wij ons uit die slechte boeien losmaken.’
‘Want de Heere heeft het zo beschikt, dat zij, die eens gekroond moeten worden in de hemel, eerst op aarde de strijd moeten aangaan, opdat zij niet triomferen, dan nadat ze de moei­lijk­heden van de oorlog te boven gekomen zijn en de overwinning behaald hebben. Ver­vol­gens is er nog een andere reden, namelijk deze, dat wij in dit leven door verschillende weldaden de liefelijkheid van Gods goedertierenheid beginnen te smaken, opdat daardoor onze hoop en ons verlangen gescherpt worden om de volkomen openbaring daarvan te be­ge­ren. Wanneer dit vastgesteld is, dat het een geschenk is van Gods goedertierenheid, dat we op aarde leven, en dat wij daardoor niet alleen verplichtingen aan Hem hebben, maar Hem ook erkentelijk en dankbaar dienen te zijn, dan zal het moment aangebroken zijn dat wij gaan nadenken over de hoogst ellendige staat van dit leven. Dan pas realiseren wij ons namelijk de al te sterke begeerte naar het leven, waartoe wij, zoals gezegd is, van onszelf van nature geneigd zijn.’
Als wij onze Doop leren verstaan, gaan wij deze dingen be-trachten. Ik citeer uit het gebed vóór de bediening van de Heilige Doop uit het klassieke doopsformulier: ‘Wij bidden U, bij Uw grondeloze barmhartigheid, dat Gij dit kind genadiglijk wilt aanzien, en door Uw Heili­ge Geest Uw Zoon Jezus Christus inlijven; opdat het met Hem in Zijn dood begraven worde, en met Hem moge opstaan in een nieuw leven; opdat het zijn kruis, Hem dagelijks navolgende, vrolijk dragen moge, Hem aanhangende met waarachtig geloof, vaste hoop en vurige liefde; opdat het dit leven (hetwelk toch niet anders is dan een gestadige dood) om Uwentwil getroost verlate, en ten laatsten dage voor den rechterstoel van Christus, Uw Zoon, zonder ver­schrik­ken moge verschijnen, door Hem, onzen Heere Jezus Christus, Uw Zoon, Die met U en den Heiligen Geest, één enig God, leeft en regeert in eeuwigheid.’
 
Advies
Ik ga afronden. Lees elke dag je Bijbel en dan in de wetenschap dat de Bijbel de stem is van de levende God. Om de Bijbel beter te verstaan mag je allerlei hulpmiddelen gebruiken. Ech­ter, als theoloog weet ik dat er het gevaar kan zijn, dat wij de Bijbel alleen lezen tot intel­lec­tuele bevrediging. De Bijbel moet gelezen worden als reisgids voor de reis door de tijd naar de eeuwigheid. In de Bijbel maakt God ons bekend opdat wij Hem leren kennen in Zijn vol­maakte heiligheid, onszelf in onze verlorenheid en Jezus Christus in Zijn dierbaarheid. Nu zinspeel ik op het antwoord dat Abraham Hellenbroek in zijn vragenboekje geeft op de vraag wat de inwendige roeping inhoudt.
Als het gaat om hulpmiddelen om de Schrift beter te verstaan, denk ik niet alleen aan Bijbel­commentaren, maar ook aan de werken van de reformatoren, de puriteinen, de mannen van de Nadere Reformatie en hun geestelijke nazaten en niet te vergeten aan de werken van Augustinus. Wie werken van christenen van een vorige generatie leest, zal eerder oog krijgen voor het betrekkelijke van tal van eigentijdse vragen. Hij komt ook via deze werken in contact met de triomferende kerk. Zo krijgen ook de geloofsartikelen van de gemeenschap der heiligen een bijzondere dimensie.
Zoek ook contact met kinderen van God. Dan denk ik niet alleen aan leeftijdgenoten, maar ook aan kinderen van God die meer levenservaring hebben dan jullie. De eeuwen door heeft de Heere contacten met Zijn kinderen willen gebruiken om mensen tot Hem en Zijn dienst te leiden en daarbij te bewaren. De grote gere-formeerde theoloog Herman Bavinck heeft het b­elang en de waarde van contacten met eenvoudige kinderen van God mogen zien als één van de middelen die God zegende om hem bij het klassieke christelijke geloof te bewaren. Het was hem een wonder dat hij het geloof – ook in de zin van de geloofsinhoud – had mogen behouden. Dat had de Heere gedaan, maar Zijn kinderen had Hij daar mede voor gebruikt.
Terugkomend op het lezen van de Bijbel: Lees de Bijbel biddend. Het gebed is het machtigste wapen van een christen. Besef ook dat de echte bezwaren tegen het christelijke geloof en zeker tegen het klassieke christelijke geloof geen intellectuele, maar religieuze en morele be­zwaren zijn. Dat heeft Pascal feilloos aan­ge­voeld. Daarvan geeft hij blijk in het na zijn dood door zijn familie gepubliceerde werk Pensées de M. Pascal sur la religion et sur quel­ques autres sujets of wel kortweg Pensées (Gedach­ten). Het werk is een bundeling van frag­menten. Pascal wilde een apologie van het chris­telijke geloof schrijven, waarbij hij in het bij­zonder mensen die dachten als zijn liber­tijnse vrienden, voor ogen had. Mensen die zich af­vroe­gen of het christelijk geloof wel redelijk houdbaar was, zonder dat het voor hen een existentiële vraag was en dat juist omdat hun levens­wandel bepaald niet spoorde met het chris­telijke geloof.
Ik geef een citaat: ‘Ze halen zich in het hoofd dat die (namelijk de christelijke gods­dienst; P.d.V.) eenvoudigweg bestaat in het aan-bidden van een God, Die gezien wordt als groot, machtig en eeuwig; en dat is nu juist het deïsme, dat bijna even ver van de christelijke religie afstaat als het atheïsme, haar absolute tegendeel. En daaruit concluderen zij dat deze religie niet op waarheid berust, omdat ze niet zien dat alle dingen ertoe bijdragen dit punt te bevestigen: dat God Zich niet zo duidelijk aan de mensen openbaart als Hij zou kun­nen. Maar ze mogen daaruit concluderen wat ze willen ten nadele van het deïsme, ze zullen tot geen enkele conclusie komen ten nadele van de christelijke religie, die strikt genomen bestaat in het mysterie van de Verlosser Die de beide naturen in Zich verenigt, de menselijke en de goddelijke en daardoor mensen uit de verdorvenheid van hun zonden heeft gehaald om ze in Zijn goddelijke persoon met God te verzoenen.’
Pascal gaat hier in op het verwijt dat als God bestaat, Hij Zich niet erg duidelijk openbaart. Er is te weinig bewijs voor Zijn bestaan, zo wordt gezegd. Het antwoord van Pascal is dat men op de foute wijze God zoekt. Men moet beginnen bij eigen verlorenheid en zich dan afvragen hoe verlossing mogelijk is.
Verlossing is er door verzoening op grond van het offer van Christus. Wie daarin mag delen, gaat zichzelf verloochenen en zo wordt God ervaren. ‘Maar deze godsdienst (namelijk de ware christelijke godsdienst, P.d.V.) heeft zich altijd zonder zich te plooien gehandhaafd. Dat is goddelijk. Deze godsdienst, die bestaat in het geloof dat de mens van een toestand van zaligheid en gemeenschap met God vervallen is tot een toestand van ellende, boetedoening en vervreemding van God, maar dat wij na dit leven door een Messias Die zou komen, hersteld zullen worden: deze heeft altijd op aarde bestaan. (…) Talloze keren stond hij op het punt volledig vernietigd te worden en telkens als hij in die toestand verkeerde, heeft God hem door bovennormale blijken van Zijn almacht weer op de been geholpen. (…) De enige godsdienst die tegen de natuur, tegen het gezond verstand en tegen onze lusten ingaat, is de enige die altijd heeft bestaan.’ Mogen wij zo door genade het christelijk geloof zo belijden en prakti­seren.

zondag 27 oktober 2013

De belangrijkste levensvraag 5


Het koninkrijk Gods nu en in de toekomst
Wij mogen en moeten zeggen dat de boodschap van de Schrift breder is dan de persoonlijke zaligheid. De Schrift spreekt over de komst van Gods koninkrijk. Echter, dat koninkrijk van God is hier op aarde een verborgen werkelijkheid, zoals de heerlijkheid van Christus hier op aarde een verborgen heerlijkheid is. Pas bij de wederkomst van Christus zal deze werke­lijk­heid verlost en vernieuwd worden. Tot dan geldt: ‘Want het schepsel, als met op­­gestoken hoofde, verwacht de openbaring der kinderen Gods. Want het schepsel is der ijdel­heid onder­wor­pen, niet gewillig, maar om diens wil, die het der ijdelheid onderworpen heeft; Op hoop, dat ook het schepsel zelf zal vrijgemaakt worden van de dienstbaarheid der verderfenis, tot de vrijheid der heerlijkheid der kinderen Gods.’ (Rom. 8:19-21).
Ik wijs op het magistrale werk van Augustinus De Civi­tate Dei (De stad van God). Sinds de zondeval, zo maakt Augustinus in dit werk duidelijk, zijn er twee steden: de stad van God en de aardse stad. Het leven in de aardse stad heeft betekenis, maar in principe blijft een burger van de stad van God in de aardse stad altijd een vreemdeling. Het maximum wat in de aardse stad bereikt kan worden, is een uiterlijke en burgerlijke gerechtigheid en vrede. Echter de geeste­lijke gerechtigheid en de vrede van God worden hier in geloof ontvangen en eenmaal in volle omvang geschonken. In het laatste hoofdstuk van boek IV van de Institutie van Calvijn horen we soortgelijke geluiden.
In onze tijd valt alle nadruk op het hier en het nu. Dat beïnvloedt ook de kerk. Meer dan eens wordt de indruk gewekt, of wordt zelfs uitdrukkelijk gesteld, dat de betekenis van het Chris­telijke geloof vooral gelegen is in het leveren van een bijdrage aan een betere samenleving.
Terwijl volgens de klassieke theologie een mens tot zijn diepste bestemming komt als hij verzoening vindt met God door het bloed van Christus en vernieuwd wordt door Gods Geest, is de insteek van de moderne vormen van theologie dat de diepste bestem-ming van mensen is dat zij verantwoordelijkheid nemen en dragen voor zichzelf en voor anderen, waardoor zij een waardig leven kunnen leiden. Dit wordt dan aan het bijbelse begrip koninkrijk van God ge­koppeld. Wij zouden hier op aarde tekenen van Gods koninkrijk moeten oprichten.
Het zal duidelijk zijn, dat op deze manier de grote opdracht van de kerk, het Evangelie te ver­kon­digen en door te geven opdat mensen om ons heen en verder van ons vandaan met God worden ver­zoend en gered worden van de toekomende toorn, onder druk komt te staan. Wie zelf ver­zoening heeft mogen vinden, wenst dat ook anderen daarin mogen delen. Dan is de boodschap van verzoening met God niet alleen een boodschap van de zondag, die voor het leven van de andere dagen van de week geen betekenis heeft. Die boodschap heeft op allerlei wijze betekenis. Direct voor onszelf, maar ook voor de wijze hoe wij met anderen omgaan en waarover wij met anderen spreken of op zijn minst proberen te spreken.
Ongetwijfeld heeft het koninkrijk van God ook kosmische betekenis. Echter om eenmaal in de volkomen vernieuwde werkelijkheid te mogen binnengaan, dienen we hier op aarde gewas­sen te zijn door Christus’ bloed en vernieuwd te zijn door Zijn Geest. Dan hoeven we geen ver­drukkingen te zoeken, maar komen zij er wel, zo wordt waar ‘dat wij door vele ver­­drukkingen moeten ingaan in het Koninkrijk Gods.’ (Hand. 14:22).

Pelgrim en rentmeester

Wanneer verzoening met God en redding van de toekomende toorn in het centrum staan en wij beseffen dat het koninkrijk van God in heerlijkheid pas na afloop van deze bedeling ge­stalte krijgt, is daarmee altijd verbonden het besef dat een christen hier op aarde allereerst een pelgrim en een vreemdeling is. Het boek van Bunyan De christenreis is hopelijk allen wel­bekend. De originele titel is, zoals u wellicht ook weet, The Pilgrim’s Progress. Het woord pelgrim spreekt voor zich. Met ‘progress’ bedoelt Bunyan niet alleen dat een christen, een kind van God, steeds dichter de stad van God, het Vaderhuis nadert, maar ook dat hij in het geestelijke geoefend wordt.
Het christen-zijn wordt beleefd in het leven van alledag. Terwijl de kerk van de Middel­eeuwen meende dat God in het gewone leven wel kon worden gediend, maar slechts door de geestelijken en kloosterlingen kon wor­den behaagd, heeft de Reformatie over alle vormen van arbeid als goddelijke roeping gesproken. Zeer zeker is dat een christen op aarde rentmeester is. Echter, dat rentmeesterschap staat onder de koepel van het vreemdeling-schap.
Laten wij op aarde ons rentmeesterschap betrachten, opdat in allerlei verbanden iets van aardse en burgerlijke gerechtigheid te zien valt. Laten we echter allereerst Gods koninkrijk, dat niet van deze wereld is, zoeken en anderen daartoe aansporen. Voor een ware christen staat het leven alle dagen van de week in het teken van het pelgrimschap. Hij is als een Daniël in Babel. Hij zet zich in voor het welzijn van de aardse samenleving, maar ziet uit naar het nieuwe Jeruzalem. Wie geen pelgrim is, gaat in ieder geval het nieuwe Jeruzalem niet binnen. Wie het wel is en zo rentmeester wenst te zijn, maakt aan de wereld duidelijk dat het echt uit­maakt of wij een christen zijn of niet.


 

zaterdag 26 oktober 2013

De belangrijkste levensvraag 4

Rechtvaardiging en heiliging
Prediking moet ook praktisch zijn en niet alleen ingaan op de verzoening met God en de recht­­­vaardiging. Die woorden worden vaak gehoord. Nu is het zo, dat wij, als het goed is, ver­zoe­ning met God en rechtvaardiging door geloof als uitermate praktische zaken ervaren die ons dagelijks leven stempelen. Dan behoef ik alleen maar te denken aan het besef dat wij dagelijks falen. Wat is het dan telkens weer een troost te mogen weten:
Vaste Rots van mijn behoud,
als de zonde mij benauwt,
laat mij steunen op Uw trouw,
laat mij rusten in Uw schaûw,
daar het bloed door U gestort,
mij de bron des levens wordt.
Dat is en blijft de bede en belijdenis van de verst gevorderde christen, zowel in zijn leven als in zijn stervensuur.
Dat neemt niet weg dat bij echte vertolking van het bijbelse leven de dagelijkse levenspraktijk heel duidelijk onder de koepel en norm van Gods Woord wordt gesteld. Echte bijbelse pre­di­king heeft niet alleen een bevindelijke, maar ook een praktische of zoals men in de zeven­tiende eeuw zei een practicale spits. Dat laatste woord is feitelijk nog dieper. Bij praktisch gaat het om de praktijk van de godzaligheid.
Wie echt een christen is, belijdt Jezus niet alleen met de lippen als Heere, als God Die mens werd, maar doet ook de wil van de Vader Die in de hemelen is. Calvijn heeft telkens weer be­na­drukt dat rechtvaardiging en heiliging, vergeving en vernieuwing onlos-makelijk met el­kaar zijn verbonden. Hij sprak van een tweevou-dige genade (gratia duplex). God roept een zondaar uit genade tot gemeenschap met Christus en vanuit die gemeen-schap wordt zowel recht­vaar­diging, dat wil zeggen vrijspraak van schuld en straf, als heiliging, vernieuwing van het leven geschon-ken en bewerkt.
Een echte christen begeert het beeld van God te dragen. Wat houdt dat in? Dan kunnen we zo­wel naar de Tien Geboden, de Bergrede en de apostolische vermaningen kijken. Je begeert je geest, je lichaam, je verstand, je tijd, je geld en wat er verder ook maar te noemen valt, aan God te wijden. Dat beheerst alle levensrelaties. De relatie tot je (toekomstige) man of vrouw, tot je ouders, je vrienden, degenen bij wie je werkt, onder wiens leiding je studeert. Je begeert een goede reuk van Christus te ver-spreiden. Je wenst een kind van het licht te zijn te midden van een krom en verdraaid geslacht (Filip. 2:15).
Omdat de heiliging altijd ten dele blijft, zullen we ons laatste hou-vast nooit kunnen vinden in onze liefde tot God, maar in Zijn liefde tot ons geopenbaard in Christus en uitgestort in het hart door de Heilige Geest. Denk aan de woorden van Paulus in Galaten 2:20: ‘Ik ben met Christus gekruist; en ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij; en hetgeen ik nu in het vlees leef, dat leef ik door het geloof des Zoons van God, Die mij liefgehad heeft, en Zichzelven voor mij overgegeven heeft.’
De grote puriteinse theoloog John Owen zinspeelde op deze woorden toen hij vanuit zijn landgoed te Ealing twee dagen vóór zijn dood in een brief aan Charles Fleetwood (een schoonzoon van Oliver Cromwell) schreef: ‘Ik ga naar Hem, Die ik van harte heb liefgehad, of nog beter, naar Hem, Die mij heeft liefge­had met een eeuwige liefde; dat is de volkomen grond van al mijn troost. (...) Ik verlaat het schip van de kerk in een storm, maar wan­neer de grote Loods aan boord is, zal het verlies van een arme onder­roeier van weinig betekenis zijn.’
In dit verband wijs ik ook op het slot van artikel 24 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis: ‘Laat ons dan letten op hetgeen dat er geschreven staat, Lukas 18:10: Wanneer gij zult gedaan hebben al hetgeen u bevolen is, zo zegt: Wij zijn onnutte dienstknechten, want wij hebben maar gedaan hetgeen wij schuldig waren te doen.Intussen willen wij niet loochenen, dat God de goede werken beloont; maar het is door Zijn genade dat Hij Zijn gaven kroont. Voorts, al is het dat wij goede werken doen, zo gronden wij toch onze zaligheid niet daarop; want wij kunnen geen werk doen, of het is besmet door ons vlees en ook straf-waardig; en al konden wij er één voortbrengen, zo is toch de gedachtenis van één zonde genoeg, dat het van God zou ver-worpen worden. Alzo dan zouden wij altijd in twijfel staan, herwaarts en derwaarts drij­vende, zonder enige zekerheid, en onze arme gewetens zouden altijd gekweld worden, indien zij niet steunden op de verdiensten van het lijden en sterven van onze Zaligmaker.

vrijdag 25 oktober 2013

De belangrijkste levensvraag 3

Woorden van Luther
We gaan nog weer even terug naar de kerkgeschiedenis. Wij lezen de Bijbel samen met de kerk der eeuwen. Bij gemeenschap der heiligen behoort niet alleen gemeenschap met de strijdende kerk op aarde, maar ook met de triomferende kerk in de hemel. Heiligen van de triomferende kerk in de hemel, zeker als het gaat om heiligen van een aantal generaties voor ons, plegen we te leren kennen via hun geschriften. Dat is trouwens één van de redenen waar­om het lezen van geschriften van theologen - en van christenen in het algemeen - van voor­gaande generaties een meerwaarde heeft boven het lezen van eigentijdse geschriften. Het eerste brengt ons in contact met de kerk der eeuwen, met de heiligen van de triomferende kerk.
Dan nu iets uit een preek die Luther in 1531 hield over de woorden: ‘Wat dunkt u van de Christus? Wiens Zoon is Hij?’ (Mattheüs 22:42). ‘Als ik nu in mijn geweten de zonde voel, de duivel en de hel, dan word ik beangst en ver­schrikt. Als ik de wereld bekijk zoals deze nu is, dan vrees ik ook – waardoor ik helemaal in verlegenheid raak. Hier moet ik leren, zodat ik kan zeggen: ‘Ik weet Eén Die van mijn vlees en bloed is, mijn beste Vriend, Hij heet Christus en is waarachtig God.’ Is dat waar? Welaan, dan zijn mijn vijanden Zijn vijanden. Waarom laat Hij hen dan toch de wereld regeren? Namelijk daarom, omdat Hij u wil leren en u weer naar school wil brengen, zodat u Hem goed leert kennen. Dit is de les: Hij heeft Zijn vijanden al overwonnen!
Ik echter voel wel hoe sterk ze zijn en hoe ze op me aandringen. Dat komt, omdat ik de Christus nog niet goed begrepen heb. Mijn leven lang, zolang ik vlees en bloed aan mijn hals draag, zal ik op de Christus niet helemaal uitgeleerd raken of Hem volkomen verstaan. Anders zou ik immers geen zonde meer voelen en zou ik ook niet vrezen voor de dood.
De wereld zal dan in uw ogen maar een dor blad zijn! Wanneer u echter nog ziet hoe de we­reld in opstand is, vorsten en koningen zich tegen het Woord zetten, als dollen en dwazen ertegen tekeergaan – en u daarover tóch bevreesd bent: dan heeft de duivel u nog aardig te pakken. Men kan dan aan u ook wel vragen: wat ú van de Christus denkt, Wiens Zoon Hij is, en waar Hij zit.’
Deze woorden van Luther laten ons zien dat het de eeuwen door gegaan is om het leren kennen van Christus. Een kennis die mede ontstaat en gevormd wordt in de strijd tegen de wereld, de duivel en het eigen ik. De wereld neemt tot op zekere hoogte steeds andere vormen aan en de duivel past zijn tactiek daarop aan. In nieuwe en zeker door alle technische ont­wikkelingen sterk verhevigde vormen, komen oude verleidingen op ons af. Het eigen ik heeft al helemaal de eeuwen door hetzelfde karakter gehad. Het bedenken van ons vlees is vijand­schap tegen God. Het wil zich niet aan de wet van God onderwerpen en kan dat ook niet (vgl. Rom. 8:7). Wat is het ook belangrijk te beseffen dat wij altijd een leerling op de leerschool van Christus moeten blijven. Een ware christen is wel een gered mens. Zijn diepste levens­vragen zijn beantwoord. Hij is echter geen gearriveerd mens.
 

Woorden uit de Institutie van Calvijn

De wetenschap dat een christen wel een gered, maar geen gear-riveerd mens is, heeft Calvijn aan Luther verbonden. Calvijn zei: ‘Wij die anderen onderwijzen, moeten zelf nog dagelijks onder-wezen worden.’ Evenals dat voor Luther gold, was voor Calvijn de rechtvaardiging door het geloof en de verzoening met God door Christus’ bloed de kern van het Evangelie. Deze kern kan alleen voor ons van betekenis zijn als wij ons schuldig weten voor God. Is dat niet het geval, dan is het mogelijk dat wij tal van aspecten van de bijbelse boodschap ter harte ne­men, maar de kern ervan is dan voor ons nog onbekend.
Ik geef Calvijn zelf het woord: ‘Kortom, deze gehele uiteenzetting zal onbetekenend en zwak zijn, indien niet ieder zich stelt als schuldig voor de hemelse Rechter, en, voor zijn vrijspraak bekommerd, zich uit eigener beweging voor Hem terneer werpt en vernietigt.’ Verder zegt hij: ‘En de gestrengheid van dat onderzoek moet zo ver gaan, totdat het ons tot een volkomen verslagenheid gebracht heeft, en ons op deze wijze toebereid heeft tot het ontvangen van Christus’ genade. Want hij vergist zich, die meent dat hij in staat is om die te genieten, indien hij niet eerst de hoogheid van zijn hart heeft neergeworpen.’
‘Want nooit zullen wij vol­doende op Hem vertrouwen, tenzij wij geheel en al onszelf wantrouwen; nooit zullen wij in Hem vol-doende onze harten opheffen, tenzij wij eerst neergeworpen zijn in onszelf; nooit zullen wij in Hem ons voldoende troosten, tenzij wij in onszelf mistroostig zijn. Wij zijn dus geschikt om de genade Gods aan te grijpen en te behouden, wanneer wij het vertrouwen op onszelf geheel en al weggeworpen hebben, en alleen ver-trouwen op de gewisheid Zijner goed­heid, wanneer wij (zoals Augustinus zegt), onze eigen verdiensten vergeten en Christus’ ga­ven omhelzen, want wanneer Hij in ons verdiensten zocht, zouden wij nooit tot Zijn gaven komen. (...) Om hier ons niet langer mee bezig te houden: laat ons als een korte, maar alge­mene en zekere regel dit hebben, dat hij toebereid is om deel te hebben aan de vruchten van Gods barmhartigheid, die zichzelf, ik zeg niet van de rechtvaardigheid (die er niet is), maar van de ijdele en opgeblazen inbeelding van de rechtvaardigheid, geheel ontledigd heeft; want zover iemand berust in zichzelf, in diezelfde mate staat hij Gods weldadigheid in de weg.’