vrijdag 17 maart 2017

Jonathan Edwards over het christelijke leven

Jonathan Edwards wordt als de grootste Amerikaanse theo-loog gezien. Bij een breder publiek is hij vooral bekend om zijn preek ‘Zondaren in de hand van een toornend God’  over Deut. 32:35, Met grote ernst spreekt Edwards daar over de realiteit van de eeuwige rampzaligheid. Minder bekend is dat hij ook een preek heeft gehouden met de titel ‘De hemel: een wereld van liefde.’ Feitelijk is die tweede preek nog veel type-render voor Edwards dan de eerste.
Een christen is voor Edwards niet alleen iemand die verlost is van de toekomende toorn maar ook iemand die hier op aarde reeds de hemelse liefde en blijdschap in beginsel mag sma-ken. Een christen dient God met vreugde. Niet alleen als hij denkt aan het einddoel van zijn reis: het hemelse Jeruzalem, maar ook als het gaat om het dienen van God als zodanig. In de wedergeboorte wordt een mens op een allesomvattende wijze vernieuwd. Vanaf dat moment ligt zijn diepste vreugde en blijdschap in God.
Wie naar een verbindend thema zoekt in de boodschap en theologie van Edwards komt uit op het begrip schoonheid. Een zaak die hij allereerst verbindt met God en Zijn majesteit. Gods majesteit is vol van schoonheid. Gods schoonheid wordt zichtbaar in de schepping maar zien wij toch allereerst en allermeest in de persoon van de Middelaar de Heere Jezus Christus.
Gods schoonheid wordt ook weerspiegelt in het leven van Zijn kinderen. Voor een christen geldt van zijn kant dat dit zijn diepste begeerte is. Heel concreet noemt Edwards de vrucht van zachtmoedigheid als het gaat om het weerspiegelen van Gods schoonheid. Onze liefde tot God, onze ijver voor God, ons belijden van Zijn Naam dient met zachtmoedigheid te worden gestempeld.
Edwards is niet alleen een theoloog van de schoonheid van God, maar ook een theoloog van opwekking. Zijn boekje A Faithful Narrative of the Surprising Work of God in the Con-version of Many Hundred Souls in Northampton, Massachu-setts  is een verslag van een opwekking in zijn eerste ge-meente in 1737 plaatsvond. Een opwekking die nog vooraf-ging aan de zogenaamde ‘Great Awakening’. Edwards zag in deze opwekking en ook in opwekkingen verbonden met de ‘Great Awakening’ het werk van de Heilige Geest.
Meer dan aanvankelijk raakte hij er wel van doordrongen dat het niet alles goud was wat er blonk. Edwards benadrukt dat het waarachtige werk van de Heilige Geest nooit buiten het gevoel omgaat. Echter of gevoelens van de Heilige Geest zijn, blijkt niet in het sterk emotionele of buitengewone karak-ter ervan maar in de vrucht. 
In dat licht moeten de volgende werken die hij schreef worden gezien: Distinguishing Marks of a Work of the Spirit of God, Some Thoughts Concerning the Present Revival in New England and the Way it Ought to be Acknowledged and Promoted  en A Treatise Concerning Religious Affections. Het laatste werk is ongetwijfeld zijn meest gerijpte werk als het gaat de betekenis en het karakter van het werk van Gods Geest in het hart van een mens.
Van Edwards kunnen wij leren wat het betekent nabij God te zijn en omgang met God te hebben. Dat betekent niet dat er geen zwakheden in zijn benadering zijn aan te wijzen. Archi-bald Alexander schreef in zijn Thoughts on Religious Expe-rience: ‘En als er een tekort is in de ge­schriften van deze grote en goede man op het terrein van de bevindelijke gods­dienst, ligt het daarin dat zij de indruk wek­ken als­of ver-nieuwde per­sonen allereerst de deugden van God met ver­heuging overdenken, zon­der aan de Middelaar te denken.’
In samenhang daarmee kan worden opgemerkt dat Edwards zozeer de nadruk legt op nauwe omgang met God dat de blijvende betekenis voor het geloofsleven van de rechtvaar-diging door het geloof alleen wat in de schaduw komt te zijn. Hier vormen de geschriften van vooral Luther en Kohlbrugge een heilzame correctie. Wie dit bedenkt, kan echter zeer veel van Edwards leren. Waarachtig geloof zet het hart in brand en geeft ons vreugde in God.

Dane C. Ortlund, Edwards on the Christian Life. Alive tot the Beauty of God (Wheaton: Crossway, 2014), pb. 207 pp., $18,99 (ISBN 978-1-4335-3505-5)
In de serie ‘The Theologians on the Christian Life’ schreef Dane C. Ortlund een deeltje over Jonathan Edwards. Ortlund onderstreept het diepe inzicht van Edwards in de natuur van het christelijke leven. Vanuit dit gezichtspunt is zijn boekje een goede introductie tot de theologie van Jonathan Edwards. 
Edwards leerde heel nadrukkelijk de rechtvaardiging door het geloof alleen. Toch staat deze boodschap bij hem niet zo cen-traal als bij Luther. Alle nadruk valt bij hem op de gevoelvolle omgang met God. Daarbij heeft Edwards heel sterk onder-streept dat door Gods Geest gewerkte gevoelens ons gelijk-vormig maken aan Hem in Wie wij ons verheugen en Wie wij dienen.

donderdag 2 maart 2017

De gekruisigde Christus. De betekenis van de verzoening

Donald Macleod was van 1978 tot 2011 als hoogleraar systema-tische theologie aan het Free Church College te Edinburgh ver-bonden. Na zijn emeritaat schreef hij een uiterst belangrijke studie over de verzoening. Het is een voorbeeld van een geslaagde syn-these van een bijbels-theo­lo­gische en systematische benadering. Dat maakt dit werk bijzonder belangwekkend.
Macleod onderstreept dat de Kerk der eeuwen beginnend met de kerkvaders de verlossende betekenis van het kruis van Christus heeft beleden en geproclameerd. Als het gaat om het antwoord op de vraag wat het verlossend werk van Christus aan het kruis inhoudt, begint Macleod met de plaatsvervanging. Terecht bestrijdt MacLeod de opvatting dat de gedachte van plaats-vervanging pas bij Anselmus of Luther zou zijn te vinden. We vinden die immers al in de Vroege Kerk, onder andere bij de kerkvader Athanasius.
Macleod had hier ook nog naar de Brief aan Diognetes kunnen verwijzen. Een zeer belangrijke aan­wijzing in het Nieuwe Testa­ment zelf dat de kruisdood van Jezus plaatsvervangend is, is het feit dat deze als offer kan worden getypeerd. Niet alleen het voor-zetsel anti in Markus 10:45 maar ook het voorzetsel huper in 1 Timotheüs 2:6 wijzen erop dat de kruisdood van Jezus een plaats­ver­vangende losprijs was. Zonder de notie van plaatsvervanging blijft de betekenis van het kruis van Christus onbegrij­pe­lijk.
Tegelijkertijd stelt Macleod dat de plaatsvervanging niet de volle-dige verklaring van de betekenis van het kruis is. Het kruis bevrijdt ons ook van de macht van de zonde en van de satan. De hele lijdensgang van Christus en in het bijzonder Zijn dood aan het kruis is een daad van gehoorzaamheid. Het kruis als offer en daad van gehoorzaamheid is de grond van toegang tot God en van de rechtvaardiging. 
De vijandschap die door het kruis werd weg­ge­nomen, is niet alleen de vijandschap van de mens ten opzichte van God, maar ook de toorn van God ten opzichte van de mens. Door het kruis maakt Gods toorn plaats voor vrede. Daarbij dienen we altijd te bedenken dat Degene op Wie de verzoening is gericht, Zelf tot de weg van verzoe­ning heeft besloten, aldus Macleod.
De Engelse taal biedt de mogelijkheid om bij het woord hilastèrion in Romeinen 3:25 zowel expiation als propitiation als vertaling te kiezen. Omdat met het woord hilastèrion ook op het verzoen-deksel wordt gezinspeeld, geeft MacLeod de voorkeur aan expiation zonder dat hij wil af­doen aan de notie van het weg-nemen van Gods toorn. Zelf prefereer ik de omgekeerde keuze, omdat propitiation expiation insluit, terwijl het omgekeerde niet het geval is.
MacLeod meent dat de vraag voor wie Christus stierf teveel aan-dacht kan krijgen. Toch houdt hij vast aan de particuliere ver-zoening. Het Nieuwe Testament maakt namelijk duidelijk dat Jezus met Zijn kruisdood meer dan de mogelijkheid van zaligheid tot stand bracht. Het kruis van Christus is de daadwerkelijke grond van de zaligheid.
Wie dat vasthoudt, moet het particuliere karakter van de ver-zoening onderkennen. De algemene verzoening doet ook geen recht aan het coherente karakter van het verlossende handelen van de Drie-enige God. De verkiezing door de Vader, het kruis van Christus en het toe-eigenende werk van de Heilige Geest hebben dezelfde strekking.
MacLeod meent dat wij sprekend over het kruis van Christus ook over het lijden van de Vader kunnen spreken. Hij beroept zich op het feit dat een vader meelijdt als een zoon lijdt. Echter, in het Nieuwe Testament wordt deze gedachte nergens zo verwoord. Hier spreekt hij al te men­selijk over God. Wie het lijden ook op de Vader betrekt, doet af van de betekenis en het wonder van de incarnatie. Laten wij met de Vroege Kerk vasthouden aan de ver-woording dat Hij Die niet lijden kon toch geleden heeft.
Ik val Macleod bij in zijn kritiek op de negentiende-eeuwse Schotse theoloog John MacLeod Campbell. De laatste stelde dat niet alleen Gods liefde, maar ook Gods vergeving universeel is. Het kruis is voor hem niet de grond van de verzoening, maar de openbaring van Gods vaderlijke liefde. 
Wij kunnen slechts verloren gaan door de vergeving waarin wij reeds delen af te wijzen. Campbell wees de gedachte van ver-zoening door vol­doening af. Zonder de uit­drukking te gebruiken, is zijn zienswijze dat Christus plaatsvervangend berouw heeft ge­toond.
De gebroeders Torrance waren beiden vurige bewonderaars van Campbell. Christus is voor hen de representatieve Mens in Wie de gehele mensheid heeft geleden. Niet toevallig is dat de gebroeders Torrance de theologie van Barth in Schotland hebben gepropageerd. De waar­derende woorden die Macleod aan Barth wijdt, staan op gespannen voet met het feit dat Barth, hoewel hij gebruik maakt van orthodoxe formuleringen, met zijn conclusies heel dicht Campbell nadert.

Donald Macleod, Christ Crucified: Understanding Atonement (IVP, Nottingham 2014), 272 p, £16,99 (ISBN 9781783591015)