vrijdag 27 januari 2017

Gods Woord alleen. Het gezag van de Schrift

 ‘De Schrift alleen is de ware meester en heer van alle geschriften en leer op aarde. Als die niet wordt toegestemd, waar is de Schrift dan goed voor. Hoe meer we haar verwerpen, hoe meer we tevre-den raken over boeken van mensen en menselijke leer­meesters’, aldus de hervormer Maarten Luther. Sola Scriptura of het Woord alleen is een juiste typering van de zienswijze van de Reformatie op de reikwijdte van het gezag van de Schrift.
Uiteindelijk is alleen de Schrift de laatste toetssteen van ons geloof en van onze levenspraktijk. Weliswaar stamt het gebruik van sola scriptura als ada­gium pas uit de negentiende eeuw, maar daarmee mag het belang van deze typering niet worden ge-relativeerd. In de geschriften van de Reformatoren vinden we het woord ‘alleen’ tal van keren in combinatie met de Schrift.
In de 5 Solas Series van uitgeverij Zondervan schreef Matthew Barrett, docent syste­ma­tische theologie en kerkgeschiedenis aan Oak Hill Theological College te Londen, het deel over het gezag van de Schrift. Hij laat het blijvende belang van de bood­schap van de Refor­matie ten aan­zien van de Schrift zien.
Albert Mohler, president van Southern Baptist Theo­logical Semi-nary, schreef een heel mooi woord vooraf waarin de relevantie van deze studie krachtig wordt verwoord. We hebben alleen een weerwoord op het rationalisme van het modernisme en het her-meneutisch nihilisme van het post­modernisme, als wij terugkeren naar de leer van de Schrift alleen in de diepe overtuiging dat de Schrift een vaste en welomschreven inhoud heeft die wij in principe kunnen kennen.
Terwijl Rome stelt dat naast de Schrift in principe ook de kerk geleid door de paus, als de plaatsvervanger van Christus op aarde onfeilbaar is, heeft de Reformatie betuigd dat ook kerkelijke leiders en zelfs concilies zich kunnen vergissen. Alleen de Schrift is onfeil­baar.
Als de Reformatie stelt dat alleen de Schrift de laatste norm is voor geloof en levenspraktijk, wordt daarmee niet bedoeld dat het gezag van de Schrift slechts tot die twee terreinen is beperkt. Dat is een reductie die vanuit de Verlichting in deze woor­den van de Refor-matoren is ingelezen. Het gezag van de Schrift betreft alles waar­over de Schrift spreekt. De focus van de Schrift is echter wel dat wij God leren kennen en verheerlijken. Vandaar het spreken over geloof en levenspraktijk.
Dat de Schrift de laatste en uiteindelijke norm is, betekent niet dat zij de enige norm is. Het sola scriptura van de Reformatie mogen wij niet als nuda scriptura invullen. Wij lezen de Bijbel met de Kerk van alle eeuwen. Bij nuda scriptura neemt het in­dividu de plaats in van de Kerk der eeuwen met haar belijdenissen.
De Reformatie heeft de wijsheid en inzichten van de kerkgeschie-denis niet willen negeren en heeft heel nadrukkelijk haar instem-ming met het vroegchristelijke credo betuigd. Echter, in­zichten uit de kerkgeschiedenis hebben alleen waarde als zij de toets van de Schrift kunnen doorstaan.
Wie zo over de Schrift als toets spreekt, kan niet mee met de postmoderne be­na­dering die de Schrift een vaste inhoud ontzegd. Voor de Reformatoren was de Schrift bron en norm van Gods-kennis. Het is een anachronisme, maar dit betekent dat de Refor-matoren een vorm van funderingsdenken aanhingen. Het feit dat zij zozeer waarde hechten aan het lezen van de Schrift met de Kerk der eeuwen is een aan­wijzing dat het om een gematigde vorm van funderingsdenken gaat.
Evangelicals (en gereformeerde theologen; PdV) die alle funde-rings­denken van de hand wijzen, hebben gecapituleerd voor het postmodernisme. Uiteindelijk krijgt de lezer een zelfstandige plaats bij het bepalen van de betekenis van de Schrift. Deze plaats wordt dan gelegitimeerd met een beroep op de Heilige Geest.
Voorbeelden van deze benadering zijn Stanley J.Grenz en John R. Francke. Dan wijs ik op hun publicatie Beyond Foundatio-nalism: Shaping Theology in a Postmodern Context. Ik denk ook aan de bekende theoloog Stanley Hauerwas. Deze stelt dat de gedachte dat men de Schrift binnen haar eigen kaders (‘on its own terms) kan uitleggen pure nonsense is.
In de visie van deze theologen werkt en spreekt de Geest door de Schrift als middel, maar is er geen objectieve betekenis. Het bete-kent concreet dat men bijvoorbeeld als het gaat over zaken als de vrouw in het ambt, homoseksuele relaties of de realiteit van de eeuwige rampzaligheid, niet kan stellen dat men vanuit de Schrift een vast stand­punt kan in­nemen. Men zal eindigen met de con-statering dat men, hoewel samen in geloof de Schrif­ten leest, men tot verschillende zienswijzen komt.
Echter, wie de vrouw in het ambt en/of homo­seksuele relaties aanvaardt en de realiteit van de eeuwige rampzaligheid ter dis-cussie stelt, heeft buiten de Schrift nog andere normen. Men gaat er dan vanuit dat de Schrift altijd gelezen moet worden in relatie tot de eigen plaats die de lezer/gemeenschap heeft in de geschiedenis en de cultuur. Dat betekent dan wel dat feitelijk het sola scriptura wordt prijsgegeven en de Schrift niet in het geloof aan haar eigen zelfgetuigenis wordt gelezen. Op deze wijze wordt het gezag van de Schrift ingrijpend ondergraven.
De vraag is dan waar men stopt in het geven van ruimte als het gaat om het inne­men van tegenstrijdige standpunten die door allen met een beroep op de Schrift verdedigd mogen worden. Evangelicals zullen dan niet denken aan de Drie-eenheid of de nood­zaak van verzoening met God door Christus, maar wat is dan de reden om daar te stoppen en niet op een andere plaats?! Zeker is dat het niet altijd even gemakkelijk is om vast te stellen wat de Schrift betekent. Dan is het goed te beseffen dat er lagen zijn in het geloofsgoed.
Echter met Barrett moeten we eraan vasthouden dat een beroep op de Schrift als laatste toetssteen mogelijk en nodig is. Wanneer we opgeven dat we vanuit de Schrift als laatste toetssteen ant-woorden kunnen geven, wordt de (kerkelijke) cultuur een beslis-send criterium. Dat is echter geen vast en ook geen universeel criterium, terwijl toch kenmerkend voor het christelijke geloof is dat er de eeuwen door en wereldwijd een vaste kern is, waarin de kerk één is.

Matthew Barrett, God’s Word Alone: The Authority of Scripture. What the Reformers Taught...and Why It Still Matters, The 5 Solas Series, Zondervan, Grand Rapids 2016; ISBN 9780310515722; pb. 402 pp., prijs $ 24,99.

donderdag 26 januari 2017

Paulus. Een overzicht van zijn leven, brieven en theologie

Bruce W. Longenecker en Todd D. Still, die beiden verbonden zijn aan Baylor University, schreven een buitengewoon aantrekkelijke introductie op het leven, de brieven en theologie van Paulus. De uitgave is voorzien van kaarten, overzichten en foto’s. 
Elk hoofdstuk aandacht met een lijst van belang­rijke personen, plaatsen en uitdrukkingen, discussievragen, hedendaagse theolo-gische reflec­tie en een bibliografie voor verdere studie. Het is echt een boek bedoeld voor theolo­gie­studenten die een HBO-opleiding of bachelor theologie aan een universiteit volgen. Daaraan moet wel worden toegevoegd dat het een studieboek van formaat is.
Bij de weergave van Paulus’ brieven volgen zij veelal de breedst erkende chronologische volg­orde. Zij beginnen met de brieven aan de Thessalonicenzen. Een niet onbelangrijk deel van de Angelsaksische nieuwtestamentici meent overigens dat de brief aan de Galaten de oudste brief van Paulus is. De brief aan de gemeente van Efeze wordt voor de Pastorale brieven geplaatst. Waarschijnlijk omdat met de Pastorale brieven daarvan het meest om­streden is of Paulus welde auteur is.
De auteurs geven argumenten van beide zijden weer als het gaat om het antwoord op de vraag of het verschijnsel pseudepigrafie binnen het Nieuwe Testament past. Dat is meer dan eens het geval bij zaken waarover onder de nieuw­tes­tamentici verschillend wordt gedacht. Als het gaat of in de uitdrukking ‘geloof van Christus’ (pistis Chriostou) geven zij – en dat naar mening terecht –  er de voorkeur bij Christou te denken aan een genitivus objec­ti­vus, terwijl zij wel de waarde van de opvatting dat het een genitivus subjectivus is.
In het deel over de theologie van Paulus wordt naar voren ge-bracht hoe belangrijk zich op het apocalyptische denkklimaat rond het begin van de christelijke jaartelling is voor het verstaan van de apostel. Van belang is de opmerking dat hoewel de brieven van Paulus vrijwel allemaal het karakter van gelegenheidsgeschriften dragen zij wel vanuit bepaalde theologische gezichtspunten zijn geschreven.
Naar mijn overtuiging hadden de auteurs deze zaak nog meer kunnen onderstrepen. Ik denk aan de wijze waarop N.T Wright de theologie van Paulus aan zijn wereldbeschouwing relateert. Ook wie bij de wijze waarop Wright die wereldbeschouwing schetst, kanttekeningen plaatst, zal toch erkennen dat het inzicht als zodanig juist is.
In de lijn van Richard Bauckham spreken de auteurs van een zeer hoge christologie bij Paulus. Uit 1 Kor 8:6 blijkt dat Jezus een plaats krijgt binnen een hergeformuleerd Sjema. De auteurs be-strijden dat voor Paulus het leven van Jezus op aarde er niet toe deed. Direct zijn er nauwelijks verwijzingen. Indirect zijn er echter meerdere zinspelingen. 
De auteurs erkennen waardevolle elementen in het nieuwe per-spectief op Paulus, maar laten niet na onder woorden te brengen dat ook als je het Jodendom van de Tweede Tempel als ver-bondsnomisme typeert, het zwaartepunt binnen het verbond bij de inbreng van de mens valt en het is juist ook die zienswijze die door Paulus wordt bekritiseerd.
In de laatste twee hoofdstukken wordt Paulus in de context van zijn tijd en in die jonge, zich ontwikkelde christelijke kerk ge-plaatst.  Paulus wist dat met de komst van Christus de ver­vul­ling van Gods beloften was aangebroken. 
Nadrukkelijk had nog gesproken kunnen en moeten worden over de betekenis van de Heilige Geest bij Paulus. Zeker waar is waar-mee de auteurs besluiten dat Paulus van christenen verwachten dat hen leven in het teken staat van Jezus Christus de gekrui-sigde. Het leven van een gestempeld door het kruisvormige karakter van dat van hun Meester.
Er zijn zaken die ik toch nog graag wat nader had zien uitgewerkt. Wat mij betreft hadden de auteurs in een aantal gevallen ook meer duidelijk gemaakt welke keuze zij tenslotte maken als zij meerdere standpunten weergeven Dat neemt niet weg dat het een waardevol studieboek is niet alleen voor studenten maar ook voor predikanten.

Bruce W. Longenecker en Todd D. Still, Thinking Through Paul: A Survey of His Life, Letters and Theology (Grand Rapids: Zondervan<  2014), 408 pp., $44,99 (ISBN 9780310330869) 

zaterdag 21 januari 2017

Het jansenisme. Een rooms-katholieke ketterij?

De Reformatie is niet ten onrechte als een augustijns reveil getypeerd. In het nadrukkelijk onder­scheiden van rechtvaardiging en heiliging gaat de Reformatie boven Augustinus uit. Ook voor Rome is Augustinus een kerkvader, al heeft zij zijn erfenis niet geheel over­ge­no­men.
Op het concilie van Trente heeft Rome de Reformatie afgewezen. Dat geldt niet alleen de reformatorische visie op de recht-vaardiging maar ook op de gebondenheid van de wil. Nu waren er in Trente verschillende stromingen. De besluiten over de ver-houding tussen Gods genade en de menselijke wil konden ver-schillend worden geïnterpreteerd.
In de rooms-katholieke kerk van de Contra-Reformatie komt dan een stroming op die heel uit­druk­kelijk teruggrijpt op de genadeleer van Augustinus en die in het gedachtegoed van de Je­zuïe­ten een groot gevaar ziet. Zij zoekt de uiterste grenzen op in haar inter-pretatie van Trente. Deze stroming heeft de naam jansenisme gekregen.
De naamgever is Cornelius Jansen. Jansen of Jansenius was hoogleraar in Leuven en eindigde zijn loopbaan als bisschop van Ieperen. Na zijn dood verscheen het werk Augustinus. Nadruk-kelijk verdedigt Jansenius in dit werk dat God niets aan de mens verplicht is en het ontvangen van genade louter een zaak is van ge­na­de. Het jansenisme wenste ook terug te keren tot de boetepraktijk van de Vroege Kerk. Daar­naast stimuleerde deze stroming het lezen van de Bijbel – uiteraard in kerkelijk goedgekeurde vertaling  door leken.
In de noordelijke Nederlanden maar vooral in Frankrijk vond het jansenisme veel weerklank. De bekendste verdediger van het jansenisme is Blaise Pascal. In verscheidene pauselijke bullen is het jansenisme veroordeeld, namelijk In Eminenti (1643), Cum Occa­sione (1653), Vineam Domini (1705) en en tenslotte Unigenitus (1713). De Franse kerk raakte door de jansenistische strijd tot op het bot verdeeld. Naast theologische speelde ook politieke factoren een rol. In Nederland ontstond in de achttiende eeuw de oud-katholieke kerk.
Tegenstanders van het jansenisme beschuldigden hen van crypto-calvinisme. Echter, de jansenisten beleden con amore de transsubstantiatie en hadden geen moeite met het ambt van de paus als opvolger van Petrus. Wel mogen wij zeggen dat zij binnen de rooms-katholieke kerk voluit bij de genadeleer van Augustinus wilden leven en die wilde paren met een wat wij zouden kunnen noemen godzalige levenswandel. Zo wilden zij binnen de rooms-katholieke kerk een alternatief bieden voor de Reformatie.
Naast de sacramentsleer en kerkleer is het be­lang­rijkste verschil met de Reformatie dat men de zekerheid van het geloof ontkent. Alleen wie volhardt tot het einde, mag weten een uitverkorene te zijn. De volle zekerheid kan mens pas hebben als men in de staat van genade sterft.
In de bundel Der Jansenismus – Eine <Katholische Häresie>? komen tal van aspecten van het jansenisme en de strijd die deze stroming ontketende ter sprake. Wie meer van deze stroming wil weten – en breder van de doorwerking en verwerking van Augustinus in de zeventiende en achttiende eeuw binnen de rooms-katholieke kerk is deze bundel echt een aanrader.

Dominik Burkard en Tanja Thanner (red.), Der Jansenismus – Eine <Katholische Häresie>? Das Ringen um Gnade, Recht-fertigung und die Autorität Augustins in der frühen Neuzeit, Reformationsgeschichtliche Studien und Texte Band 159 (Münster: Aschendorff Verlag, 2014), hardback. 464 pp., €56,-- (ISBN 978-3-402-11583-1)

donderdag 19 januari 2017

Het boek Job. Conflict en overwinning

Het boek Job heeft in  de Bijbel een bijzondere plaats. Het geeft ons onderwijs als wij ons afvragen waar­om de HEERE meer dan eens zulke donkere wegen gaat met Zijn kinderen. De HEERE gaat ons begrip te boven en laat Zich niet narekenen. De satan wilde weten om Job God wel om niet diende of omdat hij dat slechts deed omdat God hem zo rijk zegende.
De uitkomst leert dat God toch echt God om niet diende. Dat betekent niet dat zijn geestelijk leven niet verdiept kon worden. In de weg van beproeving en kruis is dat juist ge-beurd. Job ziet het verschil tussen zijn geestelijke leven vóór en na zijn beproeving als een verschil tussen horen en zien. ’Met het gehoor des oors heb ik U gehoord; maar nu ziet U mijn oog.’ (Job 42:5).
In de negentiende eeuw schreef de Amerikaanse oudtesta-menticus  William Henry Green (1825-1900) een boekje waarin hij de hoofdlijnen van het boek Job schetst. Het boekje is zeer pastoraal getoonzet. De wens van Green was dat aangevochten kinderen van God water van troost uit zijn uitleg van het boek Job mochten putten
Green was van 1851 tot aan zijn dood aan Princeton Theo-logical Seminary verbonden. De professoren die in de negentiende eeuw aan Princeton werkten combineerden grote geleerdheid met de belijdenis van het Evangelie van Gods genade en praktische godzaligheid. Daarom zijn hun pennenvruchten nog altijd de moeite waard. Dat geldt ook van het boek van Green over Job.
Als de satan wil weten of Job God om niet vreest, laat God zonder dat Job dit weet hem toe Job te slaan. Jobs oprecht-heid en godsvrucht houdt stand. Job was, zo zegt Green, terecht een gerecht­vaardigd en geheiligd man.
Va zeven dagen gezwegen te hebben menen zijn vrienden Eliphaz, Bildad en Zophar dat Job moeten troosten door hem erop te wijzen dat de slagen die hem hebben getroffen niet los kunnen staan van zijn zonden en tekortko­mingen.  Job erkent dat voor God niemand rein, maar hij ontkent dat de oor­zaak van zijn leed in concrete zonden ligt. Hij houdt vast aan zijn oprechtheid. In Job 31 vinden we een uit-voerige onschuld­verklaring van Job.
In zijn leed klacht Job wel God aan en vraagt Hij hem hoe God hem met deze slagen kan treffen? Het antwoord van zijn vrienden wijst Job radicaal van de hand. Terecht ziet Green Job 19 als het hoogte­punt in het boek Job vooraf-gaande aan Jobs herstel en schuldbelijdenis. Met argumen-ten omkleed geeft hij aan dat Job met zijn belijdenis ‘Ik weet mijn Verlosser leeft’ (Job 19:25) getuigt van de wederop-standing van het vlees. Dat zal hem recht worden gedaan.
Green wijst erop dat bij de Verlosser over Wie Job spreekt, aan dezelfde persoon moet worden gedacht als de Getuige in de hemel van Wie wij lezen in Job 16:19. Green stelt deze gelijk aan God. Er is ook een mogelijkheid hier een verwij-zing te zien naar de Engel des HEEREN Die wel aan God gelijk is maar toch van Hem onderscheiden. Deze lijn vinden we in het boekje van de gereformeerde oudtesta­men­ticus C. van Gelderen De zielsgeschiedenis van het boek Job.
Onder exegeten bestaat geen eenstemmigheid over de bete-kenis van de redevoeringen van Elihu. Moeten zij positief of negatief worden gezien? Theologen van naam, onder wie Kohlbrugge, hebben het laatste gesteld. Terecht stellen zowel Green als Van Gelderen dat de redevoeringen van Elihu de verschijning van God aan Job voorbereiden. Zijn redevoeringen moeten dan ook in positief licht worden gezien.
Elihu geeft een ander geluid dan Eliphaz, Bildad en Zophar. Hij wijst erop dat lijden een louterende betekenis kan hebben en zo aan God verbindt. God gebruikt verdrukking om Zijn kind te verlossen van hoogmoed en hem op het rechte pad te houden. Green gaat niet in op Job 33:23-24. 
In deze verzen komt naar voren dat ieder mens verzoening met God nodig heeft. Van Gelderen stelt dat wij bij de gezant over wie hier wordt gesproken, niet alleen zoals de Statenvertalers dat doen aan een profeet of prediker moeten denken, maar ook aan de Engel des Heeren. Zo kan hij deze persoon gelijk stellen aan de Getuige in de  hemel uit Job 16 en de Verlosser uit Job 19.
In Zijn verschijning aan Job maakt God duidelijk dat Hij zich niet laat narekenen. De vrienden meenden dat dit wel kon. Job kon het niet maar riep God ter verantwoording. Daar-over leert Job zich verootmoedigen.  
Green wijst erop dat gelovigen onder de nieuwe bedeling nog meer de betekenis van zorg en lijden in hun leven kunnen verstaan dan de gelovigen onder de oude bedeling. De Leidsman van zaligheid is door lijden geheiligd. Lijden verbindt de gelovigen aan Christus. Zijn lijden overtreft al hun lijden verre. Zijn lijden is plaatsvervangend en ver-zoenend. Het zicht daarop leert belijden dat niets ons van Gods liefde kan scheiden.

William Henry Green, Conflict and Triumph: The Argument of the Book of Job Unfolded (Edinburgh: Banner of Truth, 1999), paperback 177 p, £6,-- (ISBN 9780851517612)

dinsdag 3 januari 2017

De betekenis van de brief van Jacobus

De verhouding tussen Jacobus en Paulus
Een van de vragen waarvoor de lezer van het Nieuwe Testament zich ziet gesteld, is de ver­hou­ding tussen Paulus en Jacobus. Luther ging ervan uit dat Jacobus op Paulus reageerde en hem tegensprak. Voor hem was de brief van Jacobus een strooien brief. Hij ontzegde deze brief, zeker later in zijn leven, niet elke betekenis, maar achtte hem toch duidelijk onder­ge­schikt aan het getuigenis van Paulus.
Nog altijd vindt de visie van Luther aanhang dat Jaco­bus op Paulus reageerde. Anderen zijn van mening dat Jacobus niet op Paulus zelf reageerde maar op misbruik van diens boodschap. Er spelen hier een drietal vragen door elkaar: een his­to­rische (Wanneer is de brief van Jacobus geschreven?), een theologische (Wat is de inhoud van het onderwijs van Jacobus?) en een canonieke (Hoe verhoudt zich het getui­genis van Jaco­­bus tot dat van Paulus?).

Wie was Jacobus?
Meerderen personen in het Nieuwe Testament dragen de naam Jacobus. De bekenste zijn Jaco­bus, de broer van Johannes en zoon van Zebedeüs, en Jacobus, de broer van de Heere Jezus. Jacobus, de zoon van Zebedeüs, is al in het midden van de jaren veertig door Herodus Agrippa gedood. Dat Jacobus, de zoon van Alfeüs, deze brief heeft geschreven, is minder waar­­schijnlijk. Van hem is buiten zijn naam eigenlijk niets bekend.
Dat ligt heel anders met Jacobus, de broer van Jezus. Uit 1 Korinthe 15 weten we dat Jezus na Zijn opstanding aan hem is verschenen. Zowel het boek Handelingen als de brief van Paulus aan de Galaten ma­ken duidelijk dat deze Jacobus een leiding-gevende positie had in de gemeente van Jeruzalem. Het getuigenis van de Joodse historicus Josephus stemt daarmee overeen.
Alles wijst dan ook in de richting van deze Jacobus als schrijver. De sterk Joodse kleur van deze brief past bij wat wij van Jacobus, de broer van Jezus weten. Het feit dat de brief van Jaco­bus bekendheid laat zien met het idioom en de literaire conventies van het helle­nis­tische Jodendom is geen reden het voor onmogelijk te hou-den dat Jacobus, de broer van Jezus, deze brief heeft geschreven. 
Nog afgezien van het feit dat Jacobus van een secretaris gebruikt ge­maakt kan hebben, moeten we ons realiseren dat het helle-nistische en Palestijnse Jodendom niet strikt van elkaar kunnen worden gescheiden. In het land Israël zelf was voor menigeen Grieks de tweede taal. Dat gold ook voor Galilea.

Wanneer is de brief van Jacobus geschreven?
Het is niet onmogelijk dat de brief van Jacobus het oudste nieuw-testamentische document is. Het is niet onmogelijk de sociale nood waarvan Jacobus 5 gewaagd, te relateren aan de door Agabus voorzegde hongersnood ten tijde van de regering van Claudius. Wie van een vroege datering uitgaat, kan bij de ouder­lingen in Jaco­bus 5 denken aan de ouderlingen van de moeder­gemeente van Jeruzalem. Dat doet bijvoorbeeld prof. dr. J. van Bruggen.
Bij het gebed van het geloof gaat het dan om een gebed in het geloof dat zondermeer gene­zing zal volgen. Geloof is dat niet het zaligmakend geloof dat alle ware christenen beoefenen, maar het geloof als een gave aan sommigen gegeven waardoor men mag weten dat op zijn ge­bed een genezing of ande­re uitredding plaatsvindt (vgl. 1 Kor. 12:9). Dat maakt het gemak­kelijker te verklaren dat de ouderlingen over wie Jacobus sprak, kennelijk allen deze gaven bezaten.
Als we afgaan op de pastorale brieven van Paulus was dat vrij spoedig in de geschiedenis van de christelijke kerk niet voor alle ouderlingen meer het geval. De gave om op het gebed te kun­nen genezen wordt in de pastorale brieven niet als een vereiste voor een ambtsdrager ge­noemd.
Bij een vroege datering heeft Jacobus met zijn brief op geen enkele wijze op Paulus gerea­geerd. Weliswaar is er in woord-gebruik (geloof, werken, rechtvaardigen) overeenkomst tus­sen Pau­lus en Jacobus, maar de context is geheel verschillend. 
Als Jacobus in zijn brief op de een of andere wijze op Paulus reageert, zou je verwachten dat de spijswetten, de feestkalender en de be­snijdenis ter sprake komen. Dat is echter niet het geval. De vraag op welke wijze hei­de­nen een plaats mogen hebben, in de gemeente van Christus komt helemaal niet ter sprake. De gemeenten aan wie Jacobus schrijft, bestaan uitsluitend uit Joodse christenen.

Waar geloof brengt vruchten voort
Waar het Ja­co­bus om gaat, is dat het geloof een levend geloof is. Dat betekent een geloof dat vruchten voortbrengt. Het is volstrekt niet nodig bekendheid met de geschriften van Paulus te voor­onder­stellen, voor deze problematiek. Het optreden van Johannes de Doper stond al tegen de achtergrond van een houding waarin geroemd werd in het feit dat men was opgenomen in Gods verbond met Abraham zonder dat men in de wegen van Abraham wan-delde.
Evenals in de andere geschriften van het Nieuwe Testament komt in de brief van Jacobus het unieke karak­ter van de persoon van Jezus naar voren. Jezus is de Heere der heerlijkheid (Jac. 2:1). Dat wil zeggen dat Hij deelt in identiteit van de God van Abraham, Izak en Jacob. De ver­bondsnaam van God mag ook voor Hem worden gebruikt. Nu heeft Jezus Zelf in de Berg­rede naar voren gebracht dat niet iedereen die Heere, Heere tegen Hem zegt, het koninkrijk der hemelen zal binnengaan.
Wanneer Jacobus stelt dat geloof in de werken moet blijken, sluit dit nauw aan bij het onder­wijs van Jezus in de Bergrede. Naast de Bergrede vormen de oud­testamentische wijsheid­literatuur en het getuigenis van de profeten de bronnen waarop Jacobus terug-grijpt. Bij de profeten moeten wij niet in de laatste plaats aan Amos mogen denken.

Geloof en rechtvaardiging
Buiten Jacobus 2:14-26 spreekt Jacobus uitsluitend in posi­tie­ve zin over het geloof. In de bewuste passage gaat Jacobus in gesprek een reële of imaginaire oppo­nent over de natuur van het ge­loof. Jacobus wijst af dat een levend geloof slechts uit de intel­lec­tuele kennis over de eenheid van God zou bestaan. Een dergelijk geloof is een dood geloof.
Alleen het geloof recht­vaar­digt. Dat heeft Jacobus niet betwist. Echter, het ge­loof dat rechtvaardigt, is een levend geloof en een levend geloof brengt altijd vruchten voort. Een puur intellectueel geloof zonder werken die bij het geloof horen doet een mens niet delen in de zegen van de rechtvaardiging.
Het is waar dat Jacobus het woord ‘rechtvaardigen’ op een andere wijze gebruikt dan Paulus. Voor hem is de vraag wat het karakter van ons geloof moet zijn waarmee wij God on­be­vreesd kunnen ontmoeten. Dat stemt overigens wel overeen met het getuigenis van Paulus dat wij op de jongste dag naar onze werken geoordeeld zullen worden. 
Wanneer Paulus stelt dat wij zond­er de werken worden gerecht-vaardigd, gaat het hem om de basis waarop de vrijspraak plaatsvindt en wij toegang tot God verkrijgen. Dan spelen onze werken geen rol, omdat ook die nog onvolkomen zijn.
Een christen roemt alleen in wat Christus voor hem en in zijn plaats deed. Echter, Paulus liet er geen misverstand over bestaan dat hij die zo in Christus mag roe­men Die voor hem stierf, ook met Christus is ge­storven en met Hem opgewekt tot een nieuw leven. Dat laatste benadrukt – zij het met andere woorden – Jacobus. Naar mensen toe blijtk dat wij voor God rechtvaardig zijn uit onze werken.

Paulus en Jacobus spreken elkaar niet tegen
Paulus en Jacobus spreken elkaar niet tegen, maar schrijven voor een verschillend publiek. De pastorale en theologische problemen en vragen waarop zij ingaan, zijn niet gelijk. Jacobus keert zich tegen een dode orthodoxie. Paulus gaat het erom dat wij ons aan eigen prestaties kun­­nen vastklemmen of er ons op kunnen beroe-men, als het gaat om de vraag waarom God ons heeft vrijge-sproken en tot Zijn kinderen aangenomen.
Beter dan Luther begreep Calvijn de bedoeling van Jacobus, namelijk dat vergeving en ver­nieuwing, rechtvaardiging (in de zin van vrijspraak) en heiliging bij elkaar behoren. Gods genade heeft altijd een tweevoudig karakter. Deze zaak blijft van het grootste belang. Een christen die wel roemt in het kruis, maar niet de dingen die boven zijn, zoekt, doet met zijn levenswandel afbreuk aan het getui­genis van het kruis.
Dat wij Christus werkelijk toebehoren en Christus werkelijk in een gemeente werkt, blijkt uit de vrucht. Dan wordt de wet van de vrijheid betracht. We kunnen daarbij in de laatste plaats den­ken aan de tien geboden in samenhang met de aanhef ervan, maar ook aan de Bergrede waarbij we dan niet over het hoofd zien dat deze begint met de Zaligsprekingen. Wie echt het Evan­gelie verstaat, ervaart Gods geboden niet als een last. Echte vrijheid is geen vrijheid van maar een vrijheid in het doen van goede werken.

N.a.v. Christopher W. Morgan, A Theology of James: Wisdom for God’s People, Explorations in Biblical Theology (Philipsburg, New Jersey: Presbyterian & Reformed Publishing Co., 2010), pb. 218 pp.; prijs $17,99 (ISBN 978-1-59638-084-4).
In de serie Explorations in Biblical Theology onder redactie van Robert A. Peterson schreef Christopher W. Morgan, die als hoogleraar theologie aan California Baptist University is ver­bon­den, een studie die niet academisch verantwoord is zonder technisch te zijn en een­vou­dig zonder oppervlakkig te zijn.