De
verhouding tussen Jacobus en Paulus
Een
van de vragen waarvoor de lezer van het Nieuwe Testament zich ziet gesteld, is
de verhouding tussen Paulus en Jacobus. Luther ging ervan uit dat Jacobus op
Paulus reageerde en hem tegensprak. Voor hem was de brief van Jacobus een
strooien brief. Hij ontzegde deze brief, zeker later in zijn leven, niet elke
betekenis, maar achtte hem toch duidelijk ondergeschikt aan het getuigenis
van Paulus.
Nog
altijd vindt de visie van Luther aanhang dat Jacobus op Paulus reageerde.
Anderen zijn van mening dat Jacobus niet op Paulus zelf reageerde maar op
misbruik van diens boodschap. Er spelen hier een drietal vragen door elkaar:
een historische (Wanneer is de brief van Jacobus geschreven?), een
theologische (Wat is de inhoud van het onderwijs van Jacobus?) en een canonieke
(Hoe verhoudt zich het getuigenis van Jacobus tot dat van Paulus?).
Wie
was Jacobus?
Meerderen
personen in het Nieuwe Testament dragen de naam Jacobus. De bekenste zijn Jacobus,
de broer van Johannes en zoon van Zebedeüs, en Jacobus, de broer van de Heere
Jezus. Jacobus, de zoon van Zebedeüs, is al in het midden van de jaren veertig
door Herodus Agrippa gedood. Dat Jacobus, de zoon van Alfeüs, deze brief heeft
geschreven, is minder waarschijnlijk. Van hem is buiten zijn naam eigenlijk
niets bekend.
Dat
ligt heel anders met Jacobus, de broer van Jezus. Uit 1 Korinthe 15 weten we
dat Jezus na Zijn opstanding aan hem is verschenen. Zowel het boek Handelingen
als de brief van Paulus aan de Galaten maken duidelijk dat deze Jacobus een
leiding-gevende positie had in de gemeente van Jeruzalem. Het getuigenis van de
Joodse historicus Josephus stemt daarmee overeen.
Alles
wijst dan ook in de richting van deze Jacobus als schrijver. De sterk Joodse
kleur van deze brief past bij wat wij van Jacobus, de broer van Jezus weten.
Het feit dat de brief van Jacobus bekendheid laat zien met het idioom en de
literaire conventies van het hellenistische Jodendom is geen reden het voor
onmogelijk te hou-den dat Jacobus, de broer van Jezus, deze brief heeft
geschreven.
Nog afgezien van het feit dat Jacobus van een secretaris gebruikt gemaakt kan hebben, moeten we ons realiseren dat het helle-nistische en Palestijnse Jodendom niet strikt van elkaar kunnen worden gescheiden. In het land Israël zelf was voor menigeen Grieks de tweede taal. Dat gold ook voor Galilea.
Nog afgezien van het feit dat Jacobus van een secretaris gebruikt gemaakt kan hebben, moeten we ons realiseren dat het helle-nistische en Palestijnse Jodendom niet strikt van elkaar kunnen worden gescheiden. In het land Israël zelf was voor menigeen Grieks de tweede taal. Dat gold ook voor Galilea.
Wanneer
is de brief van Jacobus geschreven?
Het
is niet onmogelijk dat de brief van Jacobus het oudste nieuw-testamentische
document is. Het is niet onmogelijk de sociale nood waarvan Jacobus 5 gewaagd,
te relateren aan de door Agabus voorzegde hongersnood ten tijde van de regering
van Claudius. Wie van een vroege datering uitgaat, kan bij de ouderlingen in
Jacobus 5 denken aan de ouderlingen van de moedergemeente van Jeruzalem. Dat
doet bijvoorbeeld prof. dr. J. van Bruggen.
Bij het gebed van het geloof gaat het dan om
een gebed in het geloof dat zondermeer genezing zal volgen. Geloof is dat niet
het zaligmakend geloof dat alle ware christenen beoefenen, maar het geloof als
een gave aan sommigen gegeven waardoor men mag weten dat op zijn gebed een
genezing of andere uitredding plaatsvindt (vgl. 1 Kor. 12:9). Dat maakt het
gemakkelijker te verklaren dat de ouderlingen over wie Jacobus sprak,
kennelijk allen deze gaven bezaten.
Als
we afgaan op de pastorale brieven van Paulus was dat vrij spoedig in de geschiedenis
van de christelijke kerk niet voor alle ouderlingen meer het geval. De gave om op het gebed te kunnen genezen wordt in de pastorale brieven niet als een
vereiste voor een ambtsdrager genoemd.
Bij
een vroege datering heeft Jacobus met zijn brief op geen enkele wijze op Paulus
gereageerd. Weliswaar is er in woord-gebruik (geloof, werken, rechtvaardigen)
overeenkomst tussen Paulus en Jacobus, maar de context is geheel
verschillend.
Als Jacobus in zijn brief op de een of andere wijze op Paulus reageert, zou je verwachten dat de spijswetten, de feestkalender en de besnijdenis ter sprake komen. Dat is echter niet het geval. De vraag op welke wijze heidenen een plaats mogen hebben, in de gemeente van Christus komt helemaal niet ter sprake. De gemeenten aan wie Jacobus schrijft, bestaan uitsluitend uit Joodse christenen.
Als Jacobus in zijn brief op de een of andere wijze op Paulus reageert, zou je verwachten dat de spijswetten, de feestkalender en de besnijdenis ter sprake komen. Dat is echter niet het geval. De vraag op welke wijze heidenen een plaats mogen hebben, in de gemeente van Christus komt helemaal niet ter sprake. De gemeenten aan wie Jacobus schrijft, bestaan uitsluitend uit Joodse christenen.
Waar
geloof brengt vruchten voort
Waar
het Jacobus om gaat, is dat het geloof een levend geloof is. Dat betekent een
geloof dat vruchten voortbrengt. Het is volstrekt niet nodig bekendheid met de
geschriften van Paulus te vooronderstellen, voor deze problematiek. Het
optreden van Johannes de Doper stond al tegen de achtergrond van een houding
waarin geroemd werd in het feit dat men was opgenomen in Gods verbond met
Abraham zonder dat men in de wegen van Abraham wan-delde.
Evenals
in de andere geschriften van het Nieuwe Testament komt in de brief van Jacobus het
unieke karakter van de persoon van Jezus naar voren. Jezus is de Heere der
heerlijkheid (Jac. 2:1). Dat wil zeggen dat Hij deelt in identiteit van de God
van Abraham, Izak en Jacob. De verbondsnaam van God mag ook voor Hem worden
gebruikt. Nu heeft Jezus Zelf in de Bergrede naar voren gebracht dat niet
iedereen die Heere, Heere tegen Hem zegt, het koninkrijk der hemelen zal
binnengaan.
Wanneer
Jacobus stelt dat geloof in de werken moet blijken, sluit dit nauw aan bij het
onderwijs van Jezus in de Bergrede. Naast de Bergrede vormen de oudtestamentische
wijsheidliteratuur en het getuigenis van de profeten de bronnen waarop Jacobus
terug-grijpt. Bij de profeten moeten wij niet in de laatste plaats aan Amos
mogen denken.
Geloof
en rechtvaardiging
Buiten
Jacobus 2:14-26 spreekt Jacobus uitsluitend in positieve zin over het geloof.
In de bewuste passage gaat Jacobus in gesprek een reële of imaginaire opponent
over de natuur van het geloof. Jacobus wijst af dat een levend geloof slechts
uit de intellectuele kennis over de eenheid van God zou bestaan. Een
dergelijk geloof is een dood geloof.
Alleen
het geloof rechtvaardigt. Dat heeft Jacobus niet betwist. Echter, het geloof
dat rechtvaardigt, is een levend geloof en een levend geloof brengt altijd
vruchten voort. Een puur intellectueel geloof zonder werken die bij het geloof
horen doet een mens niet delen in de zegen van de rechtvaardiging.
Het
is waar dat Jacobus het woord ‘rechtvaardigen’ op een andere wijze gebruikt dan
Paulus. Voor hem is de vraag wat het karakter van ons geloof moet zijn waarmee
wij God onbevreesd kunnen ontmoeten. Dat stemt overigens wel overeen met het
getuigenis van Paulus dat wij op de jongste dag naar onze werken geoordeeld
zullen worden.
Wanneer Paulus stelt dat wij zonder de werken worden gerecht-vaardigd, gaat het hem om de basis waarop de vrijspraak plaatsvindt en wij toegang tot God verkrijgen. Dan spelen onze werken geen rol, omdat ook die nog onvolkomen zijn.
Wanneer Paulus stelt dat wij zonder de werken worden gerecht-vaardigd, gaat het hem om de basis waarop de vrijspraak plaatsvindt en wij toegang tot God verkrijgen. Dan spelen onze werken geen rol, omdat ook die nog onvolkomen zijn.
Een
christen roemt alleen in wat Christus voor hem en in zijn plaats deed. Echter,
Paulus liet er geen misverstand over bestaan dat hij die zo in Christus mag roemen
Die voor hem stierf, ook met Christus is gestorven en met Hem opgewekt tot een
nieuw leven. Dat laatste benadrukt – zij het met andere woorden – Jacobus. Naar
mensen toe blijtk dat wij voor God rechtvaardig zijn uit onze werken.
Paulus
en Jacobus spreken elkaar niet tegen
Paulus
en Jacobus spreken elkaar niet tegen, maar schrijven voor een verschillend
publiek. De pastorale en theologische problemen en vragen waarop zij ingaan,
zijn niet gelijk. Jacobus keert zich tegen een dode orthodoxie. Paulus gaat het
erom dat wij ons aan eigen prestaties kunnen vastklemmen of er ons op kunnen
beroe-men, als het gaat om de vraag waarom God ons heeft vrijge-sproken en tot
Zijn kinderen aangenomen.
Beter
dan Luther begreep Calvijn de bedoeling van Jacobus, namelijk dat vergeving en
vernieuwing, rechtvaardiging (in de zin van vrijspraak) en heiliging bij
elkaar behoren. Gods genade heeft altijd een tweevoudig karakter. Deze zaak
blijft van het grootste belang. Een christen die wel roemt in het kruis, maar
niet de dingen die boven zijn, zoekt, doet met zijn levenswandel afbreuk aan
het getuigenis van het kruis.
Dat
wij Christus werkelijk toebehoren en Christus werkelijk in een gemeente werkt,
blijkt uit de vrucht. Dan wordt de wet van de vrijheid betracht. We kunnen
daarbij in de laatste plaats denken aan de tien geboden in samenhang met de
aanhef ervan, maar ook aan de Bergrede waarbij we dan niet over het hoofd zien
dat deze begint met de Zaligsprekingen. Wie echt het Evangelie verstaat,
ervaart Gods geboden niet als een last. Echte vrijheid is geen vrijheid van
maar een vrijheid in het doen van goede werken.
N.a.v. Christopher W. Morgan, A Theology of James:
Wisdom for God’s People, Explorations in Biblical Theology (Philipsburg,
New Jersey: Presbyterian & Reformed Publishing Co., 2010), pb. 218 pp.;
prijs $17,99 (ISBN 978-1-59638-084-4).
In
de serie Explorations in Biblical Theology onder redactie van Robert A.
Peterson schreef Christopher W. Morgan, die als hoogleraar theologie aan
California Baptist University is verbonden, een studie die niet academisch
verantwoord is zonder technisch te zijn en eenvoudig zonder oppervlakkig te
zijn.