maandag 27 oktober 2014

Song of Songs

Daniel C. Fredericks and Daniel J. Estes, Ecclesiastes and the Song of Songs, AOTC 16, Apollos/InterVarsity Press, Notting-ham, UK/Downers Grove, Illinois 2010; ISBN 978-0-8308-2515-8; hb. 472 pp.; price $32,--.
 
In 2010 in the Apollos Old Testament Commentary (red. David W. Baker and Gordon J. Wenham) a commentary on Ecclesiastes and the Song of Songs was published written by Daniel C. Fredericks on Ecclesiastes and Daniel J. Estes on the Song of Songs. Estes rightly says that the Song of Songs is the most poetic of all the books of the Bible. He shows that it is undeniable that both the Christian church and the Jewish synagogue nearly unanimously accepted the Song of Songs as belonging in the biblical canon.
Estes tends to the view that the allegorical interpretation of the Song of Songs is not the cause but the consequence of its canonicity. This is a view that I cannot accept. I am not only sure that the Song of Songs was accepted as canonical because of its allegorical interpretation but also that the literal inter­pretation is the allegorical interpretation. In this view I follow the view already propa­gated in the Early Church among other by Augustine.
According to Esters the Song of Songs focuses upon erotic love within the marriage relationship. His commentary is helpful to get a more clear view on the structure of the Old Testament book and also on its philology. He makes valuable comments about the marriage relationship, but as I stated already, I do not believe that this is the first intention of the Song of Songs.
We must start with the love between Christ and his church and we can only in the second place see this as the perfect although partial (because of the dissimilarities between the divine Bride-groom and human husband) model for the love between a faithful husband and wife in the marriage relationship.

zaterdag 18 oktober 2014

Inwendige roeping

In het hoofdstuk over de roeping geeft Abraham Hellenbroek (1658-1731) in zijn vra­gen­boekje Voorbeeld der goddelijke waar-heden een vol­gende omschrijving van de inwen­dige roeping of wedergeboorte. We leren dan God kennen in Zijn algenoegzaam-heid, Jezus in Zijn dierbaarheid en onszelf in onze vloekwaardig-heid. Het is één van de ant­woorden uit Hellen­broek waarvan ik hoop dat de catechisanten dat nooit zullen vergeten en vooral dat de Heere dit antwoord in hun hart schrijft.
Dit antwoord heeft ook alles te maken met het doel waartoe de Heere Jezus Christus op aarde verscheen. Hij is gekomen om zondaren zalig te maken. Wij hebben een Middelaar en Zalig-maker nodig omdat wij van God zijn afgevallen en tegen Hem gezondigd hebben. Wij liggen onder de vloek van God.
Het eerste wat nodig is, is dat wij onze vloek­waardigheid gaan erkennen. In het licht van Gods algenoegzaamheid komt onze vloekwaardigheid naar voren. Wie zijn wij tegenover Hem?! Als we enig besef hebben van Gods heiligheid en onze ver­lorenheid, maar onze ogen zijn nog gesloten voor de heerlijkheid en dier-baarheid van de Heere Jezus Christus, gaan we pogen door eigen werken zalig te worden. We gaan op zoek naar kwa­li­teiten in onszelf. Is dat het geval dan spreken we wel van algemene overtuigingen van zonde.
Theodorus van der Groe (1705-1874) schreef een boekje met de aangrijpende titel Het schadelijk misbruik van een algemene over-tuiging tot een valse grond van rust voor de ziel. Als de Heere ons inwendig roept, worden onze ogen geopend voor de dierbaarheid van de Heere Jezus als Middelaar. We worden in staat gesteld en gewillig gemaakt om tot Hem de toevlucht te nemen. Paulus schreef aan de Korinthiërs: ‘Want God, Die gezegd heeft, dat het licht uit de duisternis zou schij­nen,  is Degene, Die in onze harten geschenen heeft, om te geven verlichting der kennis der heer-lijkheid Gods in het aangezicht van Jezus Christus.’ (2 Korinthe 4:6).
Wellicht schreef Hellenbroek niet zonder reden over Jezus in Zijn dierbaarheid. Jezus is de persoonsnaam van de Middelaar. De kerk van het oude verbond keek uit naar de komst van de Christus of de Messias. Zij wist niet hoe Zijn eigennaam was. Dat mag de kerk van het nieuwe verbond wel weten. Zij heeft een innigheid in de toegang tot God die er onder het oude verbond niet was.
Dit is zeker dat iedereen die wedergeboren wordt tot een levende hoop de Heere Jezus Chris­tus liefheeft als Borg en Middelaar. In de wedergeboorte wordt er een weder­zijdse liefdes­band gelegd tussen Christus en de wedergeboren zondaar. In de omgang met Hem leren we Hem steeds meer kennen. Nooit komen we echter uit boven de bede van de Bruid uit het Hooglied: ‘Zet mij als een zegel op Uw hart, als een zegel op Uw arm.’ (Hooglied 8:6).
Een ware christen kent de Heere Jezus Christus en begeert Hem meer te kennen. De meest vergevorderde gelovige is tenslotte toch nog maar een beginneling. Dit is zeker dat een ware christen met de Anglicaanse prediker John Newton (dichter van het lied Amazing grace) be­tuigt: ‘O Jezus, hoe vertrouwd en zoet klinkt mij Uw naam in d’ oor, als ik van alles scheiden moet, gaat nog die naam mij voor.’

zaterdag 11 oktober 2014

Wat is waarheid?

Deze vraag stelde Pilatus aan de Heere Jezus Christus. Pilatus ging er vanuit dat de waarheid uiteindelijk voor een sterflijk mens onkenbaar is. Als we afzien van Gods openbaring is dat nog waar ook. Het grote wonder is dat God aan verloren mensenkinderen Zichzelf heeft ge­open­baard. Dat begon al direct na de zondeval met de moederbelofte. De komst van Jezus Christus naar deze wereld is de kroon van Gods openbaring. Pilatus stelde de vraag: ‘Wat is waarheid?’, terwijl Hij Die kon en mocht zeggen: ‘Ik ben de waarheid’ voor hem stond.
Gods openbaring waarvan de verzoening met God door het bloed van Christus en de vernieuwing door Diens Geest de kern is, is schriftelijk vastgelegd in de Bijbel. De Bijbel is als het door Gods Geest geïnspireerde verslag van de openbaring, ook zelf open­baring. De Bijbel is het levende en eeuwig blijvende Woord van God waardoor God niet al­leen gesproken heeft, naar nog altijd spreekt.
Kenmerkend voor onze postmoderne tijd is dat wordt ontkend dat er een universele waarheid is. Waarheid is waarheid voor mij. Iedereen heeft zijn eigen waarheid. De gedachte dat wij de Bijbel moeten zien als bron van objectie Godskennis wordt al helemaal van de hand gewezen. Met Immanuel Kant is men van mening dat wij alleen van datgene wat wij empirisch ervaren, kennis kunnen hebben.
Voor de theologie betekent dit dat niet God haar voorwerp is zoals Hij Zich in de Schrift heeft geopenbaard, maar het geloof in God. De Schrift is een getuigenis dat ons laat zien hoe mensen over God hebben gesproken. De een zal daar meer richtinggevende betekenis aan toekennen dan de ander. Echter de vele menselijke auteurs worden niet meer gezien als secretarissen van de Heilige Geest (een geliefd beeld van de kerkvaders en zo ook weer overgenomen door de Reformatoren).
Wie zich verder in deze problematiek wil verdiepen kan ik het boekje aanbevelen waarin de le­zingen zijn gebundeld die in 2004 op de jaarlijkse conferentie van de Evangelical Theolo­gical Society zijn gehouden. Ik zou wensen dat alom in de gerefor-meerde gezindte in Neder­land een even helder geluid klonk als daar werd gegeven.
De eerste bijdrage is van de hand van Andreas Kös­ten­berger, een voorstaande nieuwtestamenticus, en belicht de vraag van Pilatus ‘Wat is waar­heid?’ zowel in de context van het evangelie naar Johannes als in het licht van de gehele Schrift. ‘Waarheid’ betekent in het Grieks een accuraat perspectief op de wer­ke-lijkheid en in het Hebreeuws betrouwbaarheid. Centraal staat in het evangelie naar Johan­nes de vraag of Jezus de Christus is, de Zoon van God. Deze vraag wordt met zeer veel nadruk positief beant­woord.
Johannes maakt in zijn evangelie dat hij niet mogelijk is een compromis te bereiken met be­trekking tot de waarheid aan-gaande Jezus Christus. De poging van Pilatus in die richting faalt volledig. Volgens het post­modernisme is de waar­heids­claim altijd een machtsclaim. Jezus, Die staat voor Pilatus, is een machtige ontkenning van deze visie. De waarheid in Christus bezit in zich-zelf een macht die allen andere machten zal overwinnen.
R. Albert Mohler en J.P. Moreland gaan in hun bijdragen in op de postmoderne visie op waar­heid. Waarheid zou op afspraak ge­re­lateerd aan macht berusten en niet op overeen­stem­ming met de werkelijkheid. Terwijl het mo­­dernisme de openbaring als bron van waarheid verwierp, verwerpt het postmodernisme elke claim dat er een absolute waarheid is. Hier botst het postmodernisme op het christelijke geloof.
Mohler bestrijdt dat de overtuiging dat de Bijbel het onfeilbare Woord van God is waarin God zowel Zichzelf bekendmaakt als waar­heden over Zichzelf bekendmaakt, van een door de Verlich-ting gestempeld rationalisme zou getuigen. Het orthodoxe protes-tantisme van de negentiende en twintigste eeuw heeft met deze overtuiging alleen maar vastgehouden aan wat de kerk de eeuwen door heeft beleden.
Het christelijke geloof gaat uit van het ‘metanarrative’ of grote verhaal van schepping, zonde­val, verlossing en voleinding. Dat is niet slechts de visie van een gelovige gemeenschap op de werke-lijkheid en de inhoud van de openbaring, maar is echt werke-lijkheid ook los van het feit of zij wordt geloofd of niet. Moreland maakt duidelijk dat objectiviteit en neutraliteit niet hetzelfde zijn. De waarheid is objectief, ook al staan we er niet neutraal tegen-over.
Een ware christen is een pelgrim die met het boek in zijn hand op reis is gegaan naar de stad die fundamenten heeft. De Bijbel is de absoluut betrouwbare reisgids in het bewandelen van de weg naar de stad van God waarin God alles in allen is. Het geluid dat de Evangelical Theological Society op haar 56e jaarvergadering liet horen, is de moeite van het beluisteren waard.
 
N.a.v. Andreas Köstenberger (red.), Whatever happened to Truth?, Crossway Books, Wheaton, Illinois 2005; ISBN 1-58134-772-3; pb. 173 pag. $15,99.

donderdag 9 oktober 2014

De christen: pelgrim en rentmeester

Voor christenen begint de week met de dag des Heere. Dat is eigenlijk een nog veel betere naam voor de eerste dag van de week dan ‘zondag’. Op deze dag komen christenen samen om het Woord van God te horen. De centrale boodschap is dat Jezus Christus redt van de toekomende toorn. Door Hem is er toegang tot de Vader. Wie werkelijk in Christus mag geloven, ontvangt het geloof als een gave van de Heilige Geest. We mogen daarom zeggen dat in de samenkomsten van de christelijke gemeente waar het Woord van God wordt gepredikt, de Drie-enige God wordt verheerlijkt.
Een vorige generatie werd ook doordeweeks op allerlei manieren met het christelijke geloof geconfronteerd. Ten eerste behoorde een veel groter deel van de bevolking toen bij de kerk. Ten tweede werd de samenleving als geheel nog sterk door christe-lijke normen en waarden gestempeld. Een vraag die in onze tijd kan opkomen is: Hoe moeten wij een relatie leggen tussen wat wij op zondag in de kerk horen en het dagelijks leven? Bij het horen gaat het dan om het Evangelie van verzoening door Christus’ bloed en vernieuwing door Zijn Geest.
Het is heel verdrietig als wij van mening zijn dat het Evangelie eigenlijk alleen directe be­te­kenis heeft op zondag. Doordeweeks gaat het over andere, materiële zaken. Wie zo leeft, leeft in twee werelden die geen relatie tot elkaar hebben. Echter, een christen leeft in één wereld. Door Gods genade zijn zijn zonden vergeven en is hij een pelgrim geworden op reis naar het nieuwe Jeru-zalem.
Nu is een christen naast pelgrim ook een rentmeester. Hier op aarde hebben wij een taak. Betekent dit dan dat wij ons buiten de zondag alleen maar op het rentmeesterschap moeten richten? Hierin gaan de wegen van de klassieke theologie en de niet-klassieke theologie uiteen. In niet-klassieke vormen van theologie wordt het woord ‘rentmeesterschap’ veelal niet gebruikt.
Kenmerkend voor alle meer liberale vormen van theologie is dat het toekomende oordeel en de toekomende heerlijkheid onder-geschikt worden gemaakt aan de taak van een christen hier op aarde. Ook als het oordeel niet volstrekt wordt ontkend.
Volgens de klassieke theologie komt een mens tot zijn diepste bestemming als hij verzoening vindt met God. Zijn leven wordt vernieuwd door Gods Geest. De insteek van de liberale theologie is dat de diepste bestemming van mensen is dat zij verantwoor-delijkheid nemen en dragen voor zichzelf en anderen. Hierdoor kunnen zij een waardig leven leiden. Dit wordt dan aan het Bijbelse begrip ‘Koninkrijk van God’ gekoppeld. Hier op aarde moeten wij tekenen van Gods koninkrijk oprichten.
Wie het zo ziet, meent dat hij een relatie legt tussen de Bijbel en het leven van alledag. Echter, hij zal er niet van op moeten kijken als een niet-christen reageert: ‘Zo zie ik het ook, maar daarvoor heb ik de Bijbel en de kerk niet nodig.’ En dan heeft hij, eerlijk gezegd, nog gelijk ook. Het koninkrijk van God is niet van deze wereld. Door het oordeel heen, breekt het Koninkrijk van God in alle heer-lijkheid aan. Wij kunnen dit oordeel echter alleen zonder vrees passeren als wij in Christus geborgen zijn. Op aarde is het Koninkrijk dan ook daar te vinden waar mensen vernieuwd zijn door het Evangelie.
De apostolische vermaningen laten zien dat het evangelie alle levensrelaties door­trekt. Echter, wij mogen nooit van Gods Koninkrijk spreken los van een levende relatie met Christus. Tot Hem moeten we dagelijks vluchten. De bood­schap van het kruis en de afhankelijkheid van Gods Geest is er voor alle dagen van de week.
Waar de christelijke kerk tot bloei komt, zal dat ook in de samen-leving zichtbaar worden. Wat Augustinus ons leert in zijn werk ‘De stad van God’ is dat de gerech­tigheid in de samenleving niet aan de gerechtigheid van Gods koninkrijk gelijk gesteld mag worden. Ook de klassiek lutherse en klassiek gereformeerde theologie onderstrepen dit. Gerechtigheid op aarde is slechts een burger-lijke gerechtigheid. Daarmee werd de grote waarde hiervan niet ontkend. Wel wordt het afgeleide en betrekkelijke karakter ervan onderstreept.
Laten wij op aarde rentmeesterschap betrachten, zodat in allerlei verbanden iets van aardse en burgerlijke gerechtigheid zichtbaar wordt. Echter, allereerst moeten wij het Koninkrijk van God zoeken dat niet van deze wereld is. Het is ook onze taak om anderen ertoe aansporen hierin met ons te gaan.
Voor een ware christen staat het leven alle dagen in het teken van pelgrimschap. Hij is als een Daniël in Babel. Net als Daniel zet hij zich in voor het welzijn van de aardse samenleving, maar ziet hij uit naar het nieuwe Jeruzalem. Als wij geen pelgrim zijn, zullen wij het nieuwe Jeruzalem niet binnen gaan. Als we wel een pelgrim zijn en zo ook rentmeester, maakt dat aan de wereld duidelijk dat het wel degelijk verschil maakt om een christen te zijn of niet.