In
het hoofdstuk over de roeping geeft Abraham Hellenbroek (1658-1731) in zijn vragenboekje
Voorbeeld der goddelijke waar-heden een volgende omschrijving van de
inwendige roeping of wedergeboorte. We leren dan God kennen in Zijn
algenoegzaam-heid, Jezus in Zijn dierbaarheid en onszelf in onze
vloekwaardig-heid. Het is één van de antwoorden uit Hellenbroek waarvan ik
hoop dat de catechisanten dat nooit zullen vergeten en vooral dat de Heere dit
antwoord in hun hart schrijft.
Dit
antwoord heeft ook alles te maken met het doel waartoe de Heere Jezus Christus
op aarde verscheen. Hij is gekomen om zondaren zalig te maken. Wij hebben een
Middelaar en Zalig-maker nodig omdat wij van God zijn afgevallen en tegen Hem
gezondigd hebben. Wij liggen onder de vloek van God.
Het
eerste wat nodig is, is dat wij onze vloekwaardigheid gaan erkennen. In het
licht van Gods algenoegzaamheid komt onze vloekwaardigheid naar voren. Wie zijn
wij tegenover Hem?! Als we enig besef hebben van Gods heiligheid en onze verlorenheid,
maar onze ogen zijn nog gesloten voor de heerlijkheid en dier-baarheid van de
Heere Jezus Christus, gaan we pogen door eigen werken zalig te worden. We gaan
op zoek naar kwaliteiten in onszelf. Is dat het geval dan spreken we wel van
algemene overtuigingen van zonde.
Theodorus
van der Groe (1705-1874) schreef een boekje met de aangrijpende titel Het
schadelijk misbruik van een algemene over-tuiging tot een valse grond van rust
voor de ziel. Als de Heere ons inwendig roept, worden onze ogen geopend
voor de dierbaarheid van de Heere Jezus als Middelaar. We worden in staat gesteld
en gewillig gemaakt om tot Hem de toevlucht te nemen. Paulus schreef aan de
Korinthiërs: ‘Want God, Die gezegd heeft, dat het licht uit de duisternis zou
schijnen, is Degene, Die in onze harten
geschenen heeft, om te geven verlichting der kennis der heer-lijkheid Gods in
het aangezicht van Jezus Christus.’ (2 Korinthe 4:6).
Wellicht
schreef Hellenbroek niet zonder reden over Jezus in Zijn dierbaarheid. Jezus is
de persoonsnaam van de Middelaar. De kerk van het oude verbond keek uit naar de
komst van de Christus of de Messias. Zij wist niet hoe Zijn eigennaam was. Dat
mag de kerk van het nieuwe verbond wel weten. Zij heeft een innigheid in de
toegang tot God die er onder het oude verbond niet was.
Dit
is zeker dat iedereen die wedergeboren wordt tot een levende hoop de Heere
Jezus Christus liefheeft als Borg en Middelaar. In de wedergeboorte wordt er
een wederzijdse liefdesband gelegd tussen Christus en de wedergeboren
zondaar. In de omgang met Hem leren we Hem steeds meer kennen. Nooit komen we
echter uit boven de bede van de Bruid uit het Hooglied: ‘Zet mij als een zegel
op Uw hart, als een zegel op Uw arm.’ (Hooglied 8:6).
Een
ware christen kent de Heere Jezus Christus en begeert Hem meer te kennen. De
meest vergevorderde gelovige is tenslotte toch nog maar een beginneling. Dit is
zeker dat een ware christen met de Anglicaanse prediker John Newton (dichter
van het lied Amazing grace) betuigt: ‘O Jezus, hoe vertrouwd en zoet
klinkt mij Uw naam in d’ oor, als ik van alles scheiden moet, gaat nog die naam
mij voor.’