zaterdag 1 juni 2013

Kerk en belijdenis (1) - Introductie


De belijdenis van de Drie-enige God
Christus vergadert Zijn kerk in eenheid van het ware geloof. De Heere Jezus Christus Zelf is het fundament van de kerk. Het middel waardoor Christus Zijn kerk vergadert, bewaart en uitbreidt is de prediking van het Woord. Het Woord wordt door de Heilige Geest in het bin­nenste van de mens geschreven. Waar dat gebeurt, worden we een levend lid van het li­chaam van Christus.
Direct na de zondeval ontstond de kerk in haar oudtesta-mentische gestalte toen de Heere Adam riep. De oorsprong van de kerk in haar nieuwtestamentische gestalte ligt in de uitstorting van de Heilige Geest op het pinksterfeest van het jaar dat Jezus als de Zoon van God stierf en opstond uit de doden en zitting nam aan de rechterhand van de Vader. Met Zijn kerkvergaderend werk gaat de Heere door tot de jongste dag.
Wat is de inhoud van het Woord van God? Reeds in het Nieuwe Testament wordt tegen dwaal­­­leer gewaarschuwd. In de eerste eeuwen van haar bestaan is er binnen de kerk strijd gevoerd over het rechte verstaan van het Woord van God met betrekking tot de persoon van de Heere Jezus Christus en in verband daarmee met betrekking tot het wezen van God Zelf. In een viertal oecu-menische concilies heeft de kerk geleerd dat de ware God de Drie-enige God is en dat Jezus Christus God en mens is in één persoon.
De Geloofsbelijdenis van Nicea die wereldwijd door de kerk in haar orthodoxe vorm wordt aanvaard, geeft de grenzen van het kerk-zijn. Buiten de belijdenis van de Drie-enige God is er geen zaligheid. Hierover is de kerk van Christus gelijkgezind en dienen haar leden gelijkgezind te zijn. De uiterste grens van Gods kerk en van Gods verbond valt samen met de belijdenis van en de doop in de naam van de Drie-enige God.


De Reformatie
In de zestiende eeuw kwam het tot een reformatie van de kerk van Europa. Deze reformatie leidde tot een breuk in de kerk. Aanvankelijk was niet te voorzien dat deze breuk zou ont­staan, laat staan dat zij definitief zou zijn. Aan de Reformatie van de zestiende eeuw zijn onder andere de namen van Luther en Calvijn verbonden.
Luther botste met de kerkelijke hiërarchie als het ging om de beantwoording van de vraag hoe een mens rechtvaardig voor God kan verschijnen. Meer en meer ging Luther verstaan dat rechtvaardiging vrijspraak is in Gods gericht en dat de grond van die vrijspraak nooit in ons kan liggen. Naar de maatstaf van Gods wet is een christen een goddeloze, omdat zelfs zijn beste werken onvolkomen en met zonde bevlekt zijn.
De enige grond van vrijspraak is de gerechtigheid van Christus buiten ons die ons persoonlijk deel wordt door het geloof in Hem. Een christen is tegelijkertijd een rechtvaardige en een zondaar. Een christen is rechtvaardig voor God door het geloof in Christus. Dat geloof is altijd een geloof dat goede werken voortbrengt. Het is onbestaanbaar rechtvaardig te zijn door het geloof in Christus en geen goede werken voort te brengen. Luther beriep zich voor dit verstaan van de rechtvaardiging tegen besluiten van concilies en kerkelijke vergadering op de Schrift alleen.
Calvijn heeft meer dan Luther het gezag van de Schrift over alle terreinen van het leven uit­gebreid. Het ging hem niet alleen om een vernieuwing van de prediking maar ook van de orde­ning en de inrichting van het kerkelijke leven. De reformatoren begeerden heel nadruk­ke­lijk katholieke christenen te zijn. Het getuigenis van de Vroege Kerk inzake de Drie-een­heid hebben zij zonder reserve aanvaard. De doop bediend in de naam van de Drie-enige God was voor hen een voluit christelijke doop, ook al was die doop geschied onder de rooms-katholieke hiërarchie.
De Reformatie heeft gesteld dat de kerk niet samenvalt met de kerkelijke hiërarchie, maar dat de kerk daar te vinden is waar het Woord naar de mening van Gods Geest wordt verkondigd en de sacramenten recht worden bediend. Hierin brengt de Reformatie ten opzichte van Au­gustinus een nieuw element in de leer van de kerk binnen. Augustinus kon zich geen breuk in de bisschop-pelijke hiërarchie voorstellen. Hij kon niet zien dat er buiten deze hiërarchie ware gelovigen kunnen zijn. De reformatoren maakten een onderscheid tussen de ware en de valse kerk zoals we dat bij Augustinus niet vinden.
De Reformatie heeft een breuk in de zichtbare kerk aanvaard ter wille van de vrijheid van het Woord. Dat betekent niet dat de reformatoren van mening waren dat onder de pauselijke hiërarchie, die in de loop der jaren steeds meer het gezicht van de katholieke kerk was gaan bepalen, zich geen ware christenen meer bevonden. In artikel 28 van de Nederlandse Geloofs­belijdenis worden de gelovigen die zich nog onder de pauselijke hiërarchie bevinden, opgeroepen zich van de valse kerk af te scheiden. Daaruit vallen twee zaken af te leiden. In de eerste plaats dat de Reformatie Rome als een valse kerk ziet en in de tweede plaats dat zij zich bewust is dat er onder Rome nog ware christenen zijn.