donderdag 26 mei 2016

Het gezag van de Schrift als Woord van God

Steven B. Cowan en Terry L. Wilder (red.), In Defense of the Bible: A Comprehensive Apologetic for the Authority of Scripture, Broadman & Holman Publishing Group, Nashville, Tennessee 2013; ISBN 978-1-4336-7678-9; pb. 490 pp., prijs $34,99.

Bij Broadman & Holman Publishing Group, de huisuitgeverij van de Southern Baptist Con­vention, verscheen een breed opgezette ver-dediging van het gezag en inspiratie van de Bijbel. De meeste bijdragen zijn van de hand van Southern Baptists. De Southern Baptist Convention heeft tal van bekwame bijbelwetenschappers binnen haar gelederen die zonder enige reserve de onfeilbaarheid van de Bijbel als het Woord van God belijden.
We komen ook de naam van de in de Angelsaksische wereld bekende nieuwtestamenticus Paul W. Barnett tegen. Jarenlang was deze uit Australië afkomstige Anglicaan verbonden aan het Moore College is Sydney. Daar­na werd hij bisschop van Noord Sydney en nu is hij verbonden aan Regent College in Van­­couver, Canada. Naast bijbelwetenschappers hebben ook (wetenschaps)-filosofen en ethici aan de bundel meegewerkt.
In Defense of the Bible is gericht op de geïnteresseerde leek. Argumenten tegen het gezag en de betrouwbaarheid van de Bijbel worden aan de orde gesteld en op bekwame wijze weer-legd. Vanuit meerdere gezichtspunten wordt het gezag en de inspiratie van de Bijbel aan de orde gesteld: methodologisch, filosofisch, tekstueel, historisch, ethisch, wetenschappelijk en theo­logisch. Uiteindelijk is de aanvaarding van het gezag, de inspiratie en eenheid van de Schrift een zaak van geloof. Dat wil echter niet zeggen dat er geen argumenten voor kunnen worden aangevoerd. Het geloof sluit de rede niet uit, maar geeft de rede een plaats in dienst van het geloof.
Tegenover de postmoderne zienswijze dat de uitleg en het ver-staan van de Bijbel uiteindelijk subjectief is, benadrukt Richard B. Melick jr. dat het mogelijk is de betekenis die de auteur of redac-teur van een Bijbelboek bedoelde op het spoor te komen. We moeten de Bijbelboeken uiteindelijk lezen in de wetenschap dat achter de menselijke auteurs de ene goddelijke Auteur staat. Dat rechtvaardigt de zienswijze dat wij vanuit de voltooide nieuwtesta-mentische open­ba­ring dui­delijker zicht hebben op de bedoeling en scopus van de oudtestamentische open­ba­ring dan de oud-testa-mentische schrijvers. Wij zien wel beter dan zij, maar wij zien geen an­dere dingen. De Schrift vraagt aan de lezer om een antwoord.
Echte Schriftuitleg kan dan ook nooit zonder toepassing. Juist dat laatste maakt duidelijk dat intellectuele kennis nooit af­doende is om de diepste zin van de Schrift te verstaan. Wij hebben de ver-nieuwende en ver­lichtende werking van Gods Geest nodig.
Van geen enkel geschrift zijn zoveel handschriften bewaard als van de Bijbel. Dat geldt zowel voor het Oude als Nieuwe Testa-ment. Dat mag onderstreept worden in de richting van hen die zich afvragen in hoeverre de Bijbel qua tekst op een betrouwbare wijze tot ons is gekomen. De talrijke verschillen binnen de handschriften (dat speelt veel meer voor het Nieuwe dan voor het Oude Testa-ment) hebben voor het overgrote deel met spelling te maken of zijn zeer gemakkelijk te begrijpen overschrijffouten. Ook de gevallen die dan nog overblijven, leiden er niet toe om ook maar één aspect van de bijbelse boodschap bij te stellen. Met name het Oude Testament is zeer nauwkeurig overgeleverd.
Door de vondsten uit Qumran en ook andere vondsten in de woestijn van Juda is toegang gekregen tot oudtestamentische hand­schrif­­ten die ruim 1000 jaar ouder waren dan de tot dan toe bekende. Uit de vondsten in de woestijn van Juda bleek dat de zogenaamde Masoretische tekst die uit de middeleeuwse hand­schriften bekend was, reeds vóór het begin van de christelijke jaartelling dominant was. Ver­schillen tussen de Masoretische tekst en andere teksttypen zijn voor wetenschappers zeer inte­ressant, maar slechts een enkel geval is er reden van de Masoretische tekst af te wijken. Het belang ligt veel meer op het terrein van het verstaan van de Bijbeltekst.
Ten onrechte wordt nog al eens de indruk gewekt dat de Bijbel en wetenschap op gespannen voet met elkaar staan. Historisch is aantoonbaar, zo laat William Dembski zien, dat juist de Bijbelse zienswijze dat de wereld door God geschapen en aan God onderworpen is, een krach­ti­ge stimulans is geweest voor de ont-wikkeling van de natuurwetenschap.
Er zijn een aantal ter­reinen waar het niet zo eenvoudig is de overstemming tussen de Bijbel en weten­schap te laten zien. Dat aantal is echter beperkter dan menigeen denkt. Daarbij komt dat weten­schap­pe­lijke modellen een voorlopig karakter dragen en het christen niet ontsiert op bepaalde ge­bie­den een heilige onwetend-heid te belijden.
In Defense of the Bible biedt meer dan ik tot nu toe in deze bespreking aangaf. Wie dat wil weten, moet het boek aan-schaffen. Temeer omdat ik in de Nederlandse taal niet een gelijk­waardig boek zou kunnen aanwijzen.

Vern Sheridan Poythress, Inerrancy and Worldview: Answering Modern Challenges to the Bible, Crossway Books, Wheaton, Illinois 2012; ISBN 978-1-4335-2387-8; pb. 271 pp., prijs $13,99.
In deze studie laat Poythress zien dat de Schriftvisie die iemand huldigt, altijd in een levens­be­­schouwelijk kader staat. Dat geldt niet alleen als met het zelfgetuigenis van de Schrift aanvaardt maar ook als men dat niet relevant acht voor de verwerking van de bijbelse bood­schap.
De zienswijze dat wij de boodschap van de Bijbel recht kunnen doen zonder het be­staan van God te verdisconteren (methodisch naturalisme) berust op de vooronderstelling dat het bestaan van God geen betekenis heeft voor het denken. Dat is juist wat bewe-zen moet wor­den. Alleen wie van de realiteit van het bestaan van God en van het feit dat Hij Zich werkelijk in de Bijbel heeft geopenbaard, is in staat om het diepste en uiteindelijk karakter van de werkelijkheid en alle vragen daarmee verbonden te verstaan. De Bijbel is ons gegeven als een lamp voor onze voeten en een licht op ons pad.

Paul Wells, Taking the Bible at its Word, uitgave Christian Focus Publications, Fearn, Ross-shire 2013; ISBN 978-1-84550-969-9; pb. 272 pp., prijs £8,99.
Vele jaren was Paul Wells als dogmaticus verbonden aan Faculté Jean Calvin in Aix-en-Provence. Wells brengt in zijn jongste publi-catie naar voren dat God Zichzelf aan ons als Schep­per en Verlosser heeft geopenbaard. Wie dat serieus neemt, ziet uit naar de wederkomst van de Heere Jezus Christus. Wie de Bijbel niet als Gods Woord aanvaardt, zal God nooit wer­­kelijk kunnen leren kennen en echt in gebed tot Hem kunnen naderen. Centrum van het bijbelse getuigenis is Jezus Christus als de Middelaar Die de kloof tussen God en mens heeft overbrugd.
De Heilige Geest Die de Schrift heeft geïnspireerd, leert ons ook de Schrift ver­staan en overtuigt ons van de waarachtigheid van de Schrift. De Heilige Geest leert ons bui­gen voor de Schrift. Een beroep op leiding of onderwijs van Gods Geest dat ingaat tegen wat ons in de Schrift is geopenbaard, is een ongeldig beroep. Wells schreef een belangrijk boek. Wel constateer ik dat het bevindelijke element van het christelijke geloof, onderbelicht blijft, terwijl het bijbelse getuigenis zelf rijke aanleiding geeft dat aan de orde te stellen.

maandag 16 mei 2016

Lessen naar aanleiding van het honderdjarig bestaan van een prekenserie

Het verschijnsel preeklezen
De prediking is het centrum van de eredienst. Dat geldt zeker voor de protestantse eredienst. Al vanaf het begin van de geschiedenis van de Kerk onder de nieuwe bedeling heeft Christus haar herders en leraars gegeven. Dat zijn de Bijbelse benamingen voor predikanten. Zij zijn dienaren van het Woord en herders van de zielen. In elke gemeente behoort er daarom naast ouderlingen en diakenen tenminste één predikant te zijn. Is dat niet het geval, dan be­hoort een gemeente dat als abnormaal te ervaren en moet zij bidden of de Heere Jezus als Koning van Zijn Kerk haar een herder en leraar geeft.
Als een gemeente vacant is, kunnen er gastpredikanten voor-gaan. Dat geldt ook voor een ge­meente met een eigen predikant, wanneer deze niet zelf de dienst leidt. Wat te doen als dit niet mogelijk is? In het gereformeerd protestantisme hier in Nederland is dan de oplossing dat een ouderling een preek leest. Elders in de wereld zijn er wel kerken van gereformeerde rich­ting waar een ouderling dan ook de vrijheid heeft, een stichtelijk woord te spreken. Dat geldt bijvoorbeeld voor de Free Church en Free Presbyterian Church of Scotland.
In het Neder­landse protestantisme is men ten aanzien van deze oplossing terughoudend. Dat geldt niet voor niet-ambtelijke samenkomsten, maar wel voor de zondagse erediensten. Niet elke ouder­ling zal ook de vrijmoedigheid hebben om een stichtelijk woord te spreken. Zeker is dat men beter een goede preek van een ander kan lezen, dan een stichtelijk woord spreken dat wel erg ongeordend en verward is.
Het lezen van preken in zondagse erediensten nam in Nederland vanaf de negentiende eeuw vooral in afgescheiden kerken een hoge vlucht. Dat had te maken met het gebrek aan pre­di­kan­ten. Ook in Hervormde gemeenten werd wel preek gelezen, maar in de Hervormde Kerk was het tekort aan voorgangers een belang-rijke reden om het verschijnsel van de zogenaamde godsdienst-onderwijzer te introduceren. 
Bij predikanten van de classis konden mannen een aan­tal jaren onderwijs ontvangen en na het behalen van een diploma kreeg men dan het recht in diensten voor te gaan. In de afgescheiden kerken kende men trouwens ook iets dergelijks. Daar had men de zogenaamde oefenaren. Meerdere oefenaren werden met een beroep op arti­kel 8 van de Dordtse Kerkorde tenslotte tot predikant bevestigd.
Werden preken gelezen, dan hing het uiteraard af van de ligging van de gemeente en de ou­der­ling die las, welke preken er werden gelezen. In de kerken van de Afscheiding en trou­wens ook wel in behoudende Hervormde gemeenten waar een preek werd gelezen, las men vaak een preek van een Nederlandse, Engelse of Schotse oudvader of mannen in hun lijn voor. 
Als het gaat om het laatste kunnen we denken aan preken van Spurgeon, Philpot en Ryle. Ook preken van tijdgenoten of voor-gangers die nog niet zo lang geleden waren overleden werden gelezen. Ik noem in het bijzonder de preken van de oefenaar Wulfert Floor. Preken van de negen­tiende-eeuwse hervormde predikant ds. A.P.A. du Cloux worden tot op vandaag vooral in af­ge­­scheiden kring in erediensten voorgelezen.

Prekenseries
In de negentiende eeuw ontstaat ook het verschijnsel van prekenseries. Een verschijnsel dat tot op de dag van vandaag bestaat. Vanaf 1935 is er de serie Overjarig Koren met preken van oudvaders. Ik noem ook de Reveilserie die in de jaren zestig van de vorige eeuw begon. Van recenter datum zijn de uitgaven van De Tabernakel. In deze series worden preken opgenomen van predikers van gerefor­meerde belijdenis uit het verleden. 
Vanaf de negen­tiende eeuw zien we ook dat kerken - en wat de Hervormde Kerk betreft richtingen binnen de kerk – prekenseries uitgegeven. Een voor­­beeld van een prekenserie met een inter­kerkelijk karakter was de uit­gave Recht en Gena­de van uitgeverij De Banier. Daaraan werkten naast predikanten van de Gereformeerde Ge­meen­ten behoudend hervormde en christelijk gerefor­meerde predi­kanten mee.
De Christelijke Gereformeerde Kerken hebben tot op de dag van vandaag de serie Uit de Levens­bron en de Gereformeerde Bond Genade voor Genade. De Confessionele Vereniging had vanaf 1902 Stem­men uit Jeruzalem. In 2011 ging deze serie samen met Preekschrift uit de kring van het Confessioneel Gereformeerd Beraad onder de naam Stemmen uit de Schrift. In het verleden was er ook uit confessionele kring de serie Van Goedertierenheid en Recht. Na de Doleantie van 1886 verscheen vanuit de kring van de dolerende kerken een aantal jaren de serie Uit de Diepte.
In 1913 werd in de Gereformeerde Kerken de prekenserie Menigerlei Genade gestart. Hon­derd jaar heeft deze serie bestaan. Ten slotte werd het aantal abonnees zo gering dat door­gaan geen reële mogelijkheid meer was. Afgelopen jaar verscheen bij uitgeverij Kok een jubi­leum­boek waarin wordt teruggekeken op deze serie. De auteurs ds. P. Schepping uit Monster en ds. A. Jobse uit Goes vormden samen bijna vijfentwintig jaar de eindredactie van Meni­ger­lei Genade.

Welke preken lezen we voor in de eredienst?
Voordat ik nader inga op de prekenserie Menigerlei genade wil ik nog een paar opmerkingen ma­ken over de vraag welke preken men moet lezen in een eredienst. Het starten van pre­ken­­series heeft naast het verschijnen van prekenbundels van predikanten uit eigen kerkelijke kring als katalysator gewerkt om in zondagse erediensten uitsluitend of bijna uitsluitend pre­ken te lezen van nog levende predikanten uit eigen kring. 
Ik ben daar niet zonder meer posi­tief over. Natuurlijk begrijp ik en val ik bij dat een preek die men leest qua woordgebruik en voor-beelden voor de hoorders goed moet zijn te bevatten. Dat is voor een gelezen preek haast nog belangrijker dan voor een preek die een voorganger houdt, omdat het lezen tot een aantal beperkingen in de overdracht leidt.
Echter, juist als een preek moet worden gelezen, biedt dat een mogelijkheid de gemeente te laten horen dat de Kerk niet in onze tijd is ontstaan en breder is dan eigen kerkelijke kring. De be­ken­de literatuurgeleerde en apologeet C.S. Lewis heeft in een inleiding die hij schreef op de Engelse vertaling van het werk van de kerkvader Athanasius Over de vleeswording van het Woord opge-merkt dat aan het lezen van boeken uit voorbijgegane eeuwen de voorkeur moet worden gegeven boven eigentijdse boeken. Daarbij dacht hij ook aan de door hemzelf ge­schre­ven boeken. Boeken uit het verleden hebben dit voordeel, zo stelde Lewis, boven eigen­tijdse boe­ken dat je ze in perspectief kunt plaatsen. Mede aan de hand van hun wer­king kun je hun waarde bepalen. Iets wat voor eigentijdse werken nog niet op die wijze moge­lijk is.
Dat geldt naar mijn diepe overtuiging ook voor preken. Wie alleen preken uit eigen tijd en uit eigen kring leest, loopt dubbel het gevaar zichzelf op ongezonde wijze te bevestigen. Ik  moet eerlijk zeggen dat ik om die reden pas na enige aarzeling een preek toezond voor een bun­del Volgens Eed en Plicht. Natuurlijk moeten wij ook bij preken uit het verleden op inhou­delijke gronden selecteren. 
Echter het kan bepaald geen kwaad in een leesdienst een preek van Luther, Lodenstein of van Kohlbrugge te lezen, al geldt voor de laatste dat maar een klein aantal van zijn preken qua taal en ordening van gedachten daarvoor in aanmerking komt. Dat kan je van de preken van Luther echter bepaald niet zeggen. Niet alleen qua inhoud, maar ook qua woordgebruik zijn die zeer sprankelend.
Preken van J.C. Ryle, Charles Haddon Spurgeon, Wulfert Floor en Robert Murray Mac­Cheyne vielen in de tijd dat zij werden gehou­den al op. Niet alleen door hun hoge Schrif­tuur­lijke gehalte, maar ook door de eenvoud en begrijpe­lijkheid ervan. Het kan voor een Her­vorm­de Gemeente bepaald geen kwaad eens een preek van de christelijke gereformeerde pre­dikant F. Bakker te lezen, zoals het voor een Afge­scheiden Gemeente geen kwaad kan in een lees­dienst een preek van iemand als G. Boer, L. Vroegindeweij of C.B. Holland te horen.

Het ontstaan van Menigerlei Genade
Dan kom ik nu bij de prekenserie Menigerlei Genade en het jubileumboek daarover met de titel Altijd een preek op zak. Ruim 3500 preken zijn in het honderdjarig bestaan van deze serie daarin opgenomen. Zij bieden een bijzondere kijk op de theologische en geestelijke opvattin­gen en ontwikkelingen binnen de Gerefor-meerde Kerken. De naam van de serie is ontleend aan 1 Petrus 4:10. 
In de Statenvertaling luidt deze tekst: ‘Een iegelijk, gelijk hij gave ont­vangen heeft, alzo bediene hij dezelve aan de anderen, als goede uitdelers der menigerlei ge­nade Gods.’ Ongeveer een kwarteeuw geleden vroeg de redactie zich af of de naam Meniger­lei Genade te handhaven was. Was deze aanduiding nog wel begrijpelijk? Toch werd de naam gehandhaafd, omdat die in de Gereformeerde Kerken een begrip was.
De prekenserie Menigerlei Genade ontstond in een klimaat waar men binnen de Gerefor­meer­de Kerken het voorgaan van oefe­naars en het lezen van preken van oudvaders wilde tegen­gaan. Er moesten preken van nog levende voorgangers uit eigen kring worden gele­zen. Dat neemt niet weg dat ook in haar beginjaren de preken uit deze serie niet allen het­zelfde accen­t hadden. 
De ene preek was sterk verbondsmatig en weinig onder­scheidenlijk, terwijl in de andere veel nadrukkelijker de oproep tot bekering en het werk van de Heilige Geest ter sprake kwam. In de begin­jaren vormden de gepromoveerde predikanten P.A.E. Sillevis Smitt en B. Wielenga de redactie.

De Gereformeerde Kerken in 1913
De auteurs van Altijd een preek op zak geven aan dat er echt een wereld van verschil is tussen de Gereformeerde Kerken in 1913 en die van de Gereformeerde Kerken nu. Als kerk­verband bestaan zij niet meer, maar gingen in 2004 op in de PKN. De gemeenten binnen de PKN af­komstig uit de Gereformeerde Kerken behoren tot de linkerstroom of brede midden­stroom. 
Theo­logisch was het klimaat van Menigerlei Genade dat van de moderne gere­for­meerden. Gemeenten en lezers met affiniteit voor deze prekenserie moeten nu in de linkerkant van de PKN worden gezocht. Uit onvrede over het gehalte van Menigerlei Genade was in de kring van het Confessioneel Gereformeerd Beraad de serie Preekschrift gestart.
In 1913 duurde een preek in de Gereformeerde Kerken ongeveer een uur. Dat betekent dat de lengte van de dienst zo’n één uur en drie kwartier was. Na zo’n anderhalf uur werd de preek door de tussenzang doorbroken. Terwijl het deel vóór de tussenzang meestal meer exegetisch en thematisch was, kwam na de tussenzang de toepassing aan bod. De liturgie was gelijk aan die van de Hersteld Hervormde Gemeente van nu. Veelal volgde het gebed op de Schriftlezing en ging er niet aan vooraf. Op de synode van 1933 werd deze volgorde aanbevolen.
Ik gaf al aan dat in de Gereformeerde Kerken van 1913 een diversiteit was. Over de linie van het gehele kerkelijke leven wist men zich gebonden aan de gereformeerde belijdenis. Een toe­nemend aantal predikanten zag echter elk gemeentelid als wedergeboren, totdat het tegendeel bleek. Had Kuyper nog een bevindelijke kant, dat gold niet voor het overgrote deel van zijn geestelijke navolgelingen. In deze jaren werd het gevoelen van de vooronderstelde weder­geboorte nog niet algemeen gedeeld in de Gereformeerde Kerken.
De auteurs van Altijd een preek op zak geven een typering van het geestelijke klimaat in de eerste decennia van de twintigste eeuw. In hun formuleringen zijn, zij eerlijk gezegd, niet altijd echt nauwkeurig. Dan heeft Agnes Amelink het in haar boek De gereformeerden beter ge­daan. Deze dochter van een Nederlands Gereformeerde predikant beschreef de ontwikke­lingen in de Gereformeerde Kerken aan de hand van een aantal families van het begin van de twintigste tot aan het begin van de eenentwintigste eeuw. 
Zeker is dat in 1913 door menig gereformeerde het niet als van-zelfsprekend werd gezien dat hij of zij een kind van God was. Daarvoor was immers bekering nodig. Het echte geestelijke leven werd gekenmerkt door god­zalig­heid en echte geloofszekerheid ging altijd met verwondering gepaard. Meer dan eens kwam men pas tot volle geloofszekerheid bij het naderen van de dood.

Een bevindelijke stroming in de Gereformeerde Kerken
Meer dan eens heb ik zowel bij hervorm­den als bij mensen behorend bij de kleinere afge­scheiden kerken gemerkt dat het bestaan van een bevin­delijke stroming in de Gerefor­meerde Kerken tot ver in de twintigste eeuw hen onbekend is. En toch was die er echt. 
Niet alleen als het ging om gemeenteleden, maar ook op het niveau van gehele plaatselijke ge­meen­ten was er nog altijd verbondenheid met het geloofsgoed van de Nadere Reformatie. Dat blijkt alleen al uit het feit dat dr. A.A. van Schelven in 1914 een brochure schreef met de titel De bewerking van eene piëtistisch-getinte gemeente. Zulke gemeenten waren er nog altijd meerdere in die tijd. Alleen het feit dat er een dergelijke brochure verscheen is daarvan al een bewijs.
Bij Van Schelven overheerst heel duidelijk de reserve tot het piëtisme. Iemand die deze re­ser­ve duidelijk niet had, was ds. G. Wisse. Zijn overgaan naar de Chris­telijke Gerefor­meer­de Ker­ken in 1920 werd door velen in de Gereformeerde Kerken betreurd en ver­oor­zaakte lan­de­lijk beroering. In de jaren twintig werd de stroom die zich expliciet op de Nadere Refor­ma­tie richtte snel kleiner. 
Er viel niet alleen een geslacht weg, maar meerdere gemeente­leden gingen over naar een plaatselijke Hervormde Gemeente met een bevindelijke ligging of naar de Christelijke Gereformeerde Kerken dan wel Gereformeerde Gemeenten. Dat betrof soms ge­hele gemeenten. Zo zijn de Christelijke Gereformeerde Kerken van Nunspeet en Poede­roijen als Gerefor­meerde Kerk begonnen. Dat geldt ook voor de Gereformeerde Gemeenten van Werken-dam en Veen.
Toch waren er nog altijd leden van de Gereformeerde Kerken die zich bij de oudvaders thuis voelden, al kwamen de elementen van de Nadere Reformatie in de boodschap van de eigen pre­di­kant wat minder naar voren. Tot in de jaren zestig van de vorige eeuw kon men op gezel­schappen ook mensen uit de Gereformeerde Kerken ontmoeten, al was dat toen echt al een grote uitzondering. Hiermee is nog niet alles gezegd. Ook al oriënteerden zij zich niet tot nauwelijks op de Nadere Reformatie, toch waren er nog lange tijd predikanten van de Gere­for­­­meerde Kerken die in hun preken naar voren brachten dat persoonlijke bekering nodig was.
In Altijd een preek op zak valt een aantal malen de naam van ds. H. Veldkamp. Deze pre­dikant die meerdere preken voor Menigerlei Genade verzorgde, is vooral bekend door zijn nog altijd zeer lezenswaardige catechismusverklaring Zondags-kinderen en zijn boeken over de profeten. De auteurs van Altijd een preek op zak zeggen terecht dat bij Veldkamp de be­vin­ding zich op meer objectieve wijze uitte. Dat is waar, maar hij uitte zich wel. 
Ik kan mij voorstellen dat men wat mist in de preken van Veldkamp (dat geldt in ieder geval voor mij), maar onbijbels en ongereformeerd zijn ze bepaald niet. Er valt in zijn werken ook veel goeds te vinden. Ook dat zeg ik uit eigen ervaring. De lijn van Veldkamp was tot in de jaren tachtig van de vorige eeuw nog in de Gereformeerde Kerken aanwezig.

Persoonlijke herinneringen
De bevindelijke stroom binnen de Gereformeerde Kerken kwam grotendeels, maar zeker niet uitsluitend, uit de Afscheiding. Zelf begon ik als predikant in Zwartebroek-Terschuur en mijn vorige gemeente was Waarder. In beide gemeenten was een Gerefor-meerde Kerk voort­ko­mend uit de Dolean­tie. 
Mij verdiepend in de dorpsgeschiedenis kwam ik er al gauw achter hoe zeer deze gemeen­ten een bevindelijk gereformeerde kleur hadden gehad. Dat gold wel in het bij­zonder voor Waarder. Zelf heb ik zeker als jong predikant nog meer dan eens leden van de Gereformeerde Kerken ontmoet met een voluit bevindelijke ligging. Mensen die god­zalig leefden en konden getuigen wie de HEERE voor hen was. Hoe Hij hen had getrokken uit de duisternis tot Zijn licht.
In Zwartebroek-Terschuur denk ik aan Geertje van der Kamp. Zij was ongetrouwd en leefde onder één dak met een broer die eveneens ongetrouwd was. Toen ik in Zwartebroek-Ter­schuur begon, kerkte zij ’s morgens nog altijd in de Gereformeerde Kerk, maar ’s avonds zag ik haar steeds meer onder mijn gehoor. Zij was in de plaatselijke Gereformeerde Kerk de enige vrouw die nog een hoofddeksel droeg. 
Op een gegeven moment gaf zij aan over te wi­l­len komen naar de Hervormde Gemeente. Zo ontmoette ik haar voor het eerst. Zij bleek geabon­neerd te zijn op De Vriend van Oud en Jong. Met graagte las zij de preken van Wulfert Floor en F. Bakker. Ook stonden de twee banden van De Redelijke Godsdienst van Brakel in haar boekenkast. Een aantal jaren geleden is deze vrouw in volle zekerheid van het geloof naar haar Heere en Zaligmaker gegaan.
In Zwartebroek-Terschuur was ik als hervormd predikant ook voorzitter van het school­bestuur van de school in Terschuur. In mijn tijd werd deze hervormde school door een aantal omstan­digheden een interkerkelijke school. Zeer aangename herinneringen bewaar ik aan een gere­for­meerd lid van het schoolbestuur. Hij was een man in de lijn van Veldkamp. Graag beluis­terde hij op de EO de toespraken van prof. dr. W.H. Velema. Aan hem had ik meer steun en bij hem vond ik meer herkenning dan bij een aantal hervormde bestuursleden. Een aan­­tal jaren na mijn vertrek is trouwens ook deze vriend overgegaan naar de Hervormde Kerk.Na 2004 kwam in hem in Terschuur tegen in de ruimte die als consistorie dienst deed.
Voor wat betreft Waarder geef ik iets door van het verleden van de Gereformeerde Kerk aldaar wat ik in de tijd dat ik zelf de Hervormde Gemeente van Waarder diende onder ogen kreeg. De Gereformeerde Kerk van Waarder werd van 1901-1906 door ds. A. Voogel (1857-1934) gediend. Hij was zijn ambtelijke bediening in 1883 in Emmen begonnen. Van 1906 tot 1919 stond hij in Puttershoek. In het bijzonder in deze gemeente is hij velen tot zegen geweest. Daar mocht hij ook zijn 25-jarig ambtsjubileum vieren. 
In een preek die hij hield bij dat jubi­leum zei ds. Voogel: ‘Op de oudejaarsavond van het jaar 1847 werd God mij te sterk en werd in de farizeeër een tollenaar geboren. Toen werd de kracht der zonde in mij gebro­ken en de onberouwelijke keu­ze in de ziel geplant om voor God te leven. Na veel strijd en worsteling bij dagen en nach­ten, waarin al mijn eigen­ge­rech­tig­heid te gronde ging, leerde ik, mijzelf ver­oordelend onder het recht des Heeren, als een gans goddeloze roepen om genade. En zie toen zelfs mijn gebed mij ontviel als staf om op te leu­nen, toen ik meende te komen onder Sinaï’s vloek, toen be­haagde het de Heere Zijn Zoon in mij te openbaren, zodat ik weldra kon en mocht geloven, dat Hij niet alleen voor anderen aan Gods wet en recht had genoeg gedaan, maar plaats­bekledend ook voor mij.’
Het onderscheidend element onbrak niet bij ds. Voogel. ‘Laat niemand’, zo lezen we in een door hem gehouden preek, ‘zich gerust stellen met een blote toestemming van de waarheid u heden voorgesteld. Geen belijden der waarheid, hoe zuiver ook, zal u in het Godsgericht vrij doen uitgaan. Geen vrome oefeningen zullen uw arme ziel behouden. Uit onszelf kunnen we bijna-christen worden, niet ver meer zijn van het koninkrijk Gods. Maar bijna is niet genoeg voor de eeuwigheid (..) Wie niets leert kennen van dat worstelen als een arme en ellendige van geest met God, van dat toevlucht nemen tot Jezus, van dat de Heere niet kunnen loslaten – hij trooste zich niet met Jezus’ zielenlijden, want de vrucht daarvan is bij dezulken nog niet openbaar.’ Als hersteld hervormden is dit een geluid dat ons vertrouwd moet zijn en als het ons niet vertrouwd is, vertrouwd moet worden.

Zo maar wat zaken
Ik noem nog een aantal zaken die in Altijd een preek op zak te vinden zijn. Er wordt een over­zicht gegeven van de tekstkeuze. Begrijpelijk is dat be­paalde Bijbelboeken eruit sprin­gen. Dan moeten we denken aan de evangeliën, de Psalmen, Handelingen, Jesaja en Gene­sis. De eeuwen door is dat zo geweest trouwens. Dat is niet erg als in de prediking ook min­der be­kende Bijbelboeken en Bijbelgedeelten aan de orde komen.
Bij de voorbereiding mag een predikant niet alleen Bijbel­com-mentaren, maar ook preken van anderen gebruiken. Immers ook preken zijn een vorm van Bijbelcommentaar. Het is wel sterk aan te bevelen om pas een preek van een ander te lezen als de preek al vaste vormen heeft aan­­genomen. Anders is het gevaar wel erg groot dat men simpelweg herhaalt wat men bij anderen heeft gelezen. Dat is de eeuwen door voor­gekomen tot op de dag van vandaag. In Altijd een preek op zak valt te lezen hoe voor­gangers soms onder tijdsdruk een preek voordroegen uit Menigerlei Genade. Niet altijd was tijdsdruk de reden, en te laken valt als men een preek van een ander voordraagt zonder dat te vermelden.
Dat komt nog altijd voor. Zelf hoorde ik ooit hoe in een bepaalde gemeente een gemeentelid over profetische gaven leek te be-schikken. Hij kon telkens weer precies zeggen welke Psal­men de predikant bij de catechismuspreek liet zingen. Het antwoord was echter dat hij er ach­ter was gekomen dat een predikant letterlijk een bepaalde catechismusverklaring voor­droeg en daarbij ook de aangegeven Psalmen volgde. Een predikant mag en moet van anderen leren, maar dat dit niet de bedoeling is, zal duidelijk zijn.
Tussen voorlezers was ook een groot verschil in voordracht. Sommigen deden het wat stun­telig. Anderen waren echte mees-ters. Soms was het zelfs wat te veel van het goede en kreeg de gemeente de indruk dat men zichzelf wat erg graag hoorde lezen. Dat neemt niet weg dat een goede voordracht van groot belang is. Dat geldt voor het houden van preken niet minder dan voor het lezen. Ik geef een aardige anekdote door die ik uit de mond van ds. J.P. Verkade hoorde.
In de tijd dat hij in Nieuwe Tonge stond, was hij enige tijd consult van Ouddorp geweest. Daar las in de jaren zestig van de vorige eeuw, als er geen voorganger beschik­baar was, meer dan eens ouderling Pieter Kurvink een preek. Het commentaar van vakan­tie­gangers luidde dat de voorganger wat veel gelezen had (hij was nog iets te veel aan zijn papier gebonden), maar een goede en bijbelse boodschap had. Er is een slechter com­men­taar mogelijk zowel voor een voorlezer als een voorganger.

De verdere geschiedenis van Menigerlei Genade
In Altijd een preek op zak worden de theologische verschuivingen in Gereformeerde Kerken dui­delijk. Toen eenmaal de ambten aan het begin van de jaren zestig voor de vrouw waren open­gesteld, werden vrouwelijke predikanten nadrukkelijk uitgenodigd. Ook hervormde schrij­­­vers krijgen een plaats. Dan gaat het echter be-paald niet om hervormde predikanten van gere­for­meerde richting. In de loop van de jaren zijn de hervormd-gereformeerde richting en de Gereformeerde Kerken juist steeds verder uit elkaar gegroeid.
In Menigerlei Genade werden op een gegeven moment ook diensten opgenomen speciaal be­doeld voor ziekenhuizen en verpleeginstellingen. In 1991 is de eerste dienst van medi­ta­tie en gebed van die jaargang geschreven door een rooms-katholiek geestelijk verzorger. Niet alleen de inhoud van de preken ver-anderde in de loop van de jaren, maar ook de liturgische setting. Die werd steeds hoogliturgischer. De diensten werden korter ondanks het feit dat de litur­gie uitgebreider werd. De lengte van een preek liep terug van een uur naar een kwartier.
Niet alle abonnees waardeerden de vernieuwingen, die vooral vanaf de jaren tachtig plaats­vonden. In 1994 bedankte een abonnee, omdat de preken op een enkele uitzondering na geen getuigend christelijk karakter hadden. Dat was helaas waar. De preken waren niet alleen niet meer gereformeerd, maar zelfs niet klassiek christelijk.
Altijd een preek op zak begint en eindigt met een aantal preken van predikanten uit de PKN. In het eerste hoofdstuk vinden we drie preken over 1 Petrus 4:10 en in het laatste een twee­tal preken over geliefde teksten van de auteurs zelf. Wat opvalt, is allereerst het ont­breken van het toekomende oordeel en van de persoonlijke verzoening met God. Zonder meer wordt voor­on­dersteld dat God met ons/ieder mens is. Alle nadruk valt op de inzet van Chris­tenen. Zij moeten aan de slag als het gaat om naastenliefde en oog hebben voor elkaar en voor de ander.
Ik dacht aan Luther met het verschil dat hij maakte tussen het burgerlijke gebruik van de wet en de uiterlijke gerechtigheid en het theologisch gebruik van de wet waarop het Evangelie het antwoord is.
Wat in de preken in het eerste en laatste hoofdstuk van Altijd een preek op zak naar voren komt, zou Luther op zijn best onder het eerste gebruik van de wet hebben geschaard. Het is nuttig voor de tijd, maar niet voor de eeuwigheid. Het heeft betekenis voor deze samenleving maar niet in het koninkrijk van God. 
Tot dat koninkrijk behoren alleen mensen die zichzelf schuldig weten. Zij leerden de wet theologisch en geestelijk verstaan. Dan blijft er niets van onze gerechtigheid over. Het Evangelie is de boodschap van troost voor hen die zichzelf veroordelen. Zo bezien was er in de Gereformeerde Kerken in 1913 nog Evangelie-prediking, maar was het tegen het einde van de twintigste eeuw zo goed als louter prediking van de wet.

Lessen voor ons
Ik besluit met een aantal lessen voor ons. Tussen predikers mag variëteit zijn. Niet allen hebben dezelfde gaven. Niet elke prediker heeft ook een zelfde diepgang. Daarin kan trou­wens in de loop van de jaren zowel van afname als van toename sprake zijn. Er mag ook een verschil in accent zijn. Wezenlijk is wel dat in een preek de heiligheid van God, de lieflijkheid van Christus en de vreugden en noden van de kinderen van God in hun dagelijkse wandel met God worden verwoord. En dat met de bedoeling dat zondaren tot bekering ko­men en zij die de HEERE reeds kennen nog meer aan Hem worden verbonden. Een der­ge­lijke prediking werd zeker in de eerste decennia van de twintigste eeuw ook in de Gerefor­meerde Kerken gevon­den. Ze is er niet gebleven.
Wij moeten niet denken dat dit ons niet kan overkomen. Zowel persoonlijk als kerkelijk geldt dat hoogmoed vóór de val komt. ‘Wie meent te staan, zie toe dat hij niet valle.’ Wij kunnen de Kerk niet in stand houden. Dat is het werk van de HEERE alleen. Die kan het licht van het Evangelie wegnemen waar het scheen en het weer laten schijnen waar het verdween. Van ons wordt wel getrouwheid gevraagd. 
Dan gaat het allereerst om persoonlijke bekering en een godzalige wandel. Ik denk ook aan het machtige wapen van het gebed voor de Kerk in haar zichtbare vorm, voor de dienaren van het Woord. Of de HEERE hen met Zijn Geest wil zalven, hen meer van Hem wil leren, hen wil bekeren als wij moeten vrezen dat het daaraan schort. Laten wij zo de zaak van Gods Kerk niet alleen in Nederland, maar wereldwijd aan de Heere Jezus Christus als de Koning van de Kerk toevertrouwen.