donderdag 26 juli 2018

God has spoken in his Son. A biblical theology of Hebrews

The series New Studies in Biblical Theology is a series I can heartily recommend. Key issues in the discipline of biblical theology are addressed to learn Christians to understand the Bible better. In this series Peter T. O’Brien, formerly Vice-Prin-cipal of and Senior Research Fello0w in New Testament at Moore College, Sydney has written a monograph on the epistle to the Hebrews.
O’Brien characterizes this New Testament epistle as a sermon sent as a letter. It is a hortatory letter which urges its readers to endure in their pursuit of the promised reward. They are written that they can find the power of this endurance in their new covenant relationship with the Son.
In this context the superiority of Christ above angels and above the high priests of the old covenant is addressed. Texts and themes of the Old testament and especially the Aaronic priesthood and the ritual of the Day of Atonement are shown to be fulfilled and surpassed in Jesus Christ and his work.
Important is the remark that only after his sufferings were completed at the cross that Jesus was perfected and fit to serve as an eternal high priest in heaven before God. So it is completely wrong to suggest that in the epistle to the Hebrews Jesus’ death is only a preparatory to the atonement. Jesus’ work as high priest in heaven cannot be separated from his once for all sacrifice on the cross.

Peter T. O’Brien, God has spoken in his Son. A biblical theology of Hebrews, NSBT 39 (Downers Grove: InterVarsity Press, 2016) paperback 256 pp., $24,99 (ISBN 978-0-8308-2640-7)

Reading Romans in Context. Paul and Second Temple Judaism


Through a nontechnical collection of short essays in Reading Romans in Context. Paul and Second Temple Judaism the message of Paul in his epistle to the Romans is set against the background to texts of the Second Temple period. Each of the authors is an expert in the field he or she treats.
Each chapter pairs a major unit of Paul’s letter with one or more sections of a thematically related Jewish text. It intro-duces and explores the theological message of the com-parative text and shows how the ideas unfolded in these texts illuminate our understanding of Paul’s major letter.
Again and again the difference between Paul and the com-parative texts appears to be Paul’s insight that the law as such can not produce obedient people. The only source of real obedience is the gospel of Christ applied by the Holy Spirit. Actually the articles in this bundle refute the new perspective on Paul.

Ben C. Blackwell, John K. Goodrich and Jason Maston (ed.) Reading Romans in Context. Paul and Second Temple Judaism (Grand Rapids: Zondervan, 2015), paperback 192 pp., $19,99 (ISBN 9780310517955)

woensdag 25 juli 2018

Johannes. Een exegetische gids bij het vierde evangelie

In de serie Exegetical Guide to the Greek New Testament wordt gebruikt gemaakt van de beschikbare lexicale en gram-maticale gereedschappen om de Griekse tekst van het Nieuwe Testament beter te verstaan. Deze serie staat onder redactie van Andreas J. Kösten­berger en Robert W. Yarbrough.
Het gaat in deze serie om commentaren van een niet al te grote omvang. Juist daarom zijn ze zo goed bruikbaar voor de preekvoorbereiding. Om deze serie met vrucht te kunnen ge-bruiken is basiskennis van het Grieks wel een minimale ver-eiste. Wie deze kennis heeft zal door deze serie verrijkt worden.
Het ­deel over het evangelie naar Johannes is verzorgd door Murray J. Harris, emeritus-hoogleraar exegese en theologie van het Nieuwe Testament van de Trinity Evangelical Divinity School in Deerfield, Illinois. De auteur is een vooraanstaand nieuwtestamenticus die vooral bekend staat door zijn grote kennis van en aandacht voor de Griekse grammatica en syn-taxis.
Harris begint zijn commentaar met een veertien pagina’s tellende inleiding. Harris houdt vast aan het klassieke stand-punt dat Johannes, de zoon van Zebedeüs, de auteur is van het vierde evangelie, die het schreef na de verwoesting van de Tweede Tempel in 70 na Christus. Harris wijst erop dat het vierde evangelie meerdere spitsen heeft: een pastorale, een missionaire een apologetische en een liturgische.
Harris wil vooral hen die Jezus als Heere en Zoon van God belijden in het geloof versterken en nader onderwijzen. Het wil ook hen die daarvan nog niet overtuigd zijn tot dit geloof  bewegen. Hij wil dus beiden dus laten zien wat de gronden van het geloof in Jezus als Heere en God zijn. Maar het boek wil ook dienen om een christen te helpen bij de lofprijzing van de Heere.
Juist de val van de Tweede Tempel bood Johannes de moge-lijkheid te laten zien hoe de tempel en de feesten verbonden waren met de tempeldienst. Maar ook hoe ze vervuld zijn en ook overtroffen in de Heere Jezus Christus .
De structuur van het evangelie naar Johannes is eenvoudig:
1:1-18             proloog
1:19-12:50      boek van de tekenen 
13:1:20:31      boek van de verhoging
21:1-25           epiloog.
In het tweede deel vinden we een zevental tekenen. In totaal komen we in het vierde evangelie twaalf ‘Ik ben’-uitspraken met een predicaat tegen. Daarnaast zijn er absolute ‘Ik ben’-uitspraken. Deze zinspelen op de ‘Ik ben’-uitspraken uit de twee helft van Jesaja. Zij onder­strepen de gelijkheid van de Vader en de Zoon.
Op de inleiding volgt de aanbeveling van een aantal com-mentaren. Van elk van de aan­bevolen commentaren wordt een korte typering gegeven.
Het hoofddeel van het commentaar bevat een tekst voor tekst geboden exegese. Elke literaire eenheid eindigt met een aantal homiletische suggesties. Soms gaan daar nog aanbevelingen voor verdere studie aan vooraf.

Murray J. Harris, John, Exegetical Guide to the Greek New Testament (Nashville: Broadman & Holman, 2015), paperback 366 pp., $34,99 (ISBN 9781433676871)

dinsdag 24 juli 2018

The Message of the Twelve


Already before the Christian era the twelve Minor Prophets (minor because of the size of their books) were considered as unity. Old Testament scholars Richard Alan Fuhr, jr. and Gary E. Yates, both connected with Liberty University School of Divinity, wrote an excellent commentary on this part of the Old Testament.
It is useful both for pastors and laymen. It is substantial in character but not technical of too elaborate for private and devotional study of the Bible; a study that can be useful for pastors in preparing their sermons. Certainly, it can also be used as an introductory textbook for courses on the Minor Prophets.
The Minor Prophets ministered for over three centuries in the most tumultuous times in Israel’s history, yet their message remains relevant for the chaotic times in which we live. The Old Testament prophets courageously confronted the sinfulness and idolatry of God’s people and called for repentance.
They offered reminders of Yahweh’s sovereignty over the nations in times of international crisis, painting unforgettable images of God in the process. They warned of catastrophic judgment but also pointed to the future hope of Messiah’s kingdom of peace when all would be made right in the world. In a single volume, The Message of the Twelve explores the background and theological message of the Minor Prophets while providing specific exposition of each book.
I can heartily recommend The Message of the Twelve; first of all because of its content, but also for its users friendly format.

Richard Alan Fuhr, jr. and Gary E. Yates, The Message of the Twelve (Nashville: Broadman & Holman Academic, 2016), paperback 360 pp., $34,99 (ISBN 978-1-4336-8376-3).

zaterdag 21 juli 2018

Geloof en wetenschap. Schepping en/of evolutie


Het boek En de aarde bracht voort van prof. dr. G. van den Brink dat in 2017 uitkwam, heeft de discussie aangezwen­geld over geloof en wetenschap en heel in het bijzonder over de vraag of het geloof in God als Schepper te verenigen is met het aanvaarden van de evolutieleer. In de Christelijke dogmatiek die Van den Brink samen met dr. C. van der Kooi schreef, werd duidelijk dat dit voor Van den Brink zonder meer het geval is.
In En de aarde bracht voort geeft hij nog meer argumenten voor zijn visie. Ik wil de integriteit van Van den Brink niet betwijfelen. Hij wil een brug slaan tussen geloof en wetenschap en meent dat eerlijk bedrijven van wetenschap onvermijdelijk het aanvaarden van de evolutieleer betekent. Integriteit is ech-ter niet hetzelfde als gelijk hebben.
Geloof en wetenschap zijn twee eigen terreinen, maar die terreinen bestaan niet geheel onafhan­kelijk van elkaar. Het christelijke geloof geeft het kader waarbinnen wetenschap bedreven moet en mag worden. Dat is het kader van schep-ping, zondeval, verlossing en voleinding. Op de meeste ter-reinen levert de verhouding van geloof en wetenschap niet veel vragen op. Dat laatste wordt nog al eens vergeten. Een wetenschappelijke verklaring is een deelverklaring en nooit de gehele verklaring.
Het feit dat een bekering altijd ook psychologisch kan worden verklaard, betekent niet dat bekering louter een psychologisch verschijnsel is. Godsdienst heeft een sociologische kant, maar wie meent in de diepste kern van godsdienst - en dan vooral van het christelijk geloof als de enige ware godsdienst – te kunnen doordringen, heeft er, ondanks alle wetenschappelijke kennis die men kan hebben, weinig van begrepen.
Bij geologie en biologie komen ook de vragen naar de oor-sprong van het leven aan de orde. Een van de vragen betreft de ouderdom van de aarde en daarmee samenhangend de uitleg van het fossielenbestand.
Op een belangrijk punt raken het Bijbelse getuigenis en huidige weten­schappelijke inzicht (afgezien van de datering) elkaar en dat is de oerknal. Dit betekent namelijk dat onze werkelijkheid een absoluut begin heeft. De bekende atheïst Herman Philipse beweert om daaraan te ontkomen dan ook dat er een oneindig aantal oerknallen is geweest, maar daar­voor ontbreekt elk bewijs.
De wetenschap kan de vraag waarom er überhaupt iets is, waarom het leven ontstond en waarom er een menselijk be-wustzijn is dat gericht is op het zoeken naar waarheid en een menselijke moraal die uitgaat van absoluut goede en kwade zaken, niet beantwoorden. Het Bijbelse getuigenis geeft die ant-woorden wel.
Als het gaat om de werkelijkheid om ons heen, moet het Bijbelse getuigenis voorrang hebben boven elk ander getui-genis. Dan lezen we in de Bijbel dat deze werkelijkheid ont-staan is door Gods scheppend handelen. Er is sprake van een aantal afzonderlijke scheppingsdaden van God. Onze week en Gods scheppingsweek corresponderen met elkaar.
Heel in het bijzonder maakt de Bijbel duidelijk dat de mens een uniek wezen is dat wezenlijk onderscheiden is van de dieren. In Genesis 1 lezen we dat God de mens schiep naar Zijn beeld en gelijkenis en in Genesis 2 dat God Eva, Adams vrouw, maakte uit zijn rib. Hij plaatste het eerste mensenpaar in het paradijs. Door hun ongehoorzaamheid zijn Adam en Eva uit het paradijs verdreven en kwam de dood in de wereld.
In de voorstellingswijze van Van den Brink stamt niet de gehele mensheid van Adam en Eva af en is de dood van de mens geen straf op de zonde, maar een natuurverschijnsel. Dat wijkt funda­menteel af van het Bijbelse getuigenis en heeft gevolgen voor het gehele verstaan van de Schrift.
Wie de Christelijke dogmatiek van Van den Brink en Van der Kooi las, weet dat zij de Bijbel niet als het Woord van God, maar als het boek van God en mensen zien. Als zij daarmee zouden willen aangeven dat God Zijn Woord door middel van menselijke Bijbelschrijvers heeft gegeven, zou er niets mis zijn, maar het woord en laat al zien dat zij aan de menselijke bijbelschrijvers een zelfstandige betekenis geven.
De Bijbel is het collectieve geheugen van Gods kerk dat ons herinnert aan Gods omgang met Israël en de vroegste Kerk. De Bijbel is volgens de Christelijke dogmatiek het middel dat God gebruikt om Zijn Kerk te bewaren, maar niet meer. De Schrift is geen rechtstreekse openbaring waarin God Zichzelf aan ons bekendmaakt. De betekenis van de Schrift is een wis­sel­werking tussen de Schrift zelf en de lezer.
Niet alleen als het gaat om de oorsprong van de dood van de mens en de aanvang van de mensheid, maar ook op andere punten wijkt de Christelijke dogmatiek af van het Bijbelse getuigenis. Zo wordt zonde louter in het kader van Gods (genade)­verbond geplaatst. Dan is het niet vreemd meer dat een duidelijk getuigenis over de realiteit van eeuwige straf ontbreekt. Daarmee wordt het kruis van Christus van haar betekenis beroofd. Als het onduidelijk is of er wel een eeuwige straf is, wordt ook onduidelijk of het kruis van Christus wel verlossing is van de eeuwige straf.
In een commentaar van de hoofdredactie van het RD stond dat men zelf wil vasthouden aan het Bijbelse getuigenis van de schepping, maar vond dat wij elkaar op dit punt niet moeten verket­teren. Zo denken meerderen. Ik vond dat erg ongelukkig uitgedrukt. Wij moeten altijd een onderscheid maken tussen personen en hun overtuigingen. Voor personen moeten wij altijd respect tonen, maar het kan zijn dat wij overtuigingen radicaal moeten afwijzen.
Er zijn ver­schillen die de kern van het geloof niet raken en ook heeft men een voorkeur. Ik denk bi­j­voorbeeld aan de vraag aan welke Bijbelvertaling je de voorkeur geeft of aan de vraag of je uitsluitend Psalmen in de dienst moet laten zingen. Een vraag die ikzelf heel nadrukkelijk bevestigend beantwoord.
Echter, als het gaat of heel de mensheid van één mensenpaar afstamt, dan zijn we op een heel ander terrein aangekomen. Dat geldt ook voor de vraag of de dood van de mens een gevolg is van de zonde. Wie deze vragen niet bevestigend be-antwoordt, wijkt de kern van de Bijbelse getuigenis af.
Dan mag een dringende waarschuwing niet ontbreken. In deze zaken moe­ten predikers een helder geluid laten horen. Laten wij ook vurig bidden voor hen die hierin van Gods Woord afwijken, opdat zij terugkeren op hun schreden.
Verblijdend was de bijdrage van prof. dr. C. K. van der Ent in het RD. Hij schreef: ‘Besef van eigen beperktheid en Gods grootheid betekent voor de christelijke wetenschapper een enorme bevrijding. (..) Ik wil christelijke jongeren graag sti-muleren om de wetenschap in te gaan. Want alles wat je observeert, kan leiden tot verwondering en blijdschap. God zet de mens op het brandpunt van de weidse grootheid van de aarde en het heelal enerzijds en de eindeloze diepte van de moleculaire (bio)chemie anderzijds. Daar heb je een geweldig uitzicht en wil je steeds meer zien en weten. Daar verlang je er ook naar om Hem niet meer ten dele te kennen, maar van aangezicht tot aangezicht, in de nieuwe hemel en op de nieuwe aarde (1 Kor. 13:12).’