Inleiding
Wat
in Nederland afgescheidenen en hervormden met elkaar ver-bindt is de
gereformeerde of hervormde belijdenis. De belijdenis van de Hervormde Kerk die
overigens vóór 1816 algemeen werd aangeduid met de naam Gereformeerde Kerk.
Deze belijdenis bestaat concreet uit de Heidelbergse
Catechismus, de Neder-landse
Geloofsbelijdenis en de Dordtse Leerregels.
Samen noe-men wij ze de drie formulieren van enigheid.
In de Bijbel vinden we het woord ‘enigheid’ in dit verband in Efeze 4:13: ‘Totdat wij allen zullen komen tot de enigheid des geloofs en der kennis van den Zoon Gods, tot een volkomen man, tot de mate van de grootte der volheid van Christus.’ Het gaat om de eenheid van het geloof.
In de Bijbel vinden we het woord ‘enigheid’ in dit verband in Efeze 4:13: ‘Totdat wij allen zullen komen tot de enigheid des geloofs en der kennis van den Zoon Gods, tot een volkomen man, tot de mate van de grootte der volheid van Christus.’ Het gaat om de eenheid van het geloof.
Waarin
bestaat eigenlijk de eenheid van het geloof? Wel in de belijdenis dat de drie-enige
God de God is van volkomen zalig-heid. De gereformeerde belijdenis is ten
diepste niets anders dan een uitwerking van de vroegchristelijke belijdenis van
de Drie-eenheid en Jezus Christus als God en mens in één Persoon. We kunnen ook
zeggen dat de gereformeerde belijdenis de uitwerking is van de Apostolische Geloofsbelijdenis. Als we
het hebben over de eenheid van de kerk moeten we altijd beginnen en eindigen
met het geloofsartikel van de Apostolische
Geloofsbelijdenis: ‘Ik geloof een heilige, algemene/katholieke,
christelijke kerk.’
De eenheid van de kerk is allereerst en
principieel een eenheid van geloof
De
eenheid van de kerk is een eenheid in geloof. In eenheid van het ware geloof
vergadert Christus Zich de eeuwen door een kerk. Daarbij is het van belang te
beseffen dat de ware kerk niet altijd door de kerkelijke leiding wordt
vertegenwoordigd. Onder de oude bedeling was de ware kerk niet altijd bij de
tempelleiding, maar werd zij meer dan eens slechts vertegenwoordigd door de
pro-feten die zich juist tegen de tempelleiding keerden. In de dagen van de
apostelen was de kerk niet bij het sanhedrin, maar bij hen die Gode meer dan
het sanhedrin wensten te gehoorzamen.
In
de kerkleer zijn de reformatoren voor een deel andere wegen gegaan dan
Augustinus, met wie zij zich in de genadeleer zozeer verbonden wisten.
Augustinus maakt een onderscheid tussen de zichtbare en onzichtbare kerk, maar
voor hem bevindt de onzicht-bare zich enkel en alleen binnen de grenzen van de
ene, onge-deelde, zichtbare kerk. Voor Augustinus bevestigt de kerk welis-waar
slechts het gezag van de Schrift en niet van andere inzichten, maar
Schriftgezag en kerkgezag worden door hem niet echt van elkaar onderscheiden.
Met de kerkvader Cyprianus heeft hij beleden: ‘Waar de bisschop is daar is de
kerk’.
Waar Rome de apostolische successie als garantie aanvoert
voor de eenheid van de kerk, spreken de Reformatoren over de eenheid van
geloof. Ook betekent dit dat de gehoorzaamheid aan de kerkelijke leiding
vertegenwoordigt door de bisschoppen en de paus wordt opgezegd. Voor de
Reformatie geldt niet: ‘Waar de bisschop is daar is de kerk’, maar
‘Waar het Woord is, daar is de kerk.’ Dat
betekent ook dat waar het Woord niet is, al zijn er de bisschoppen, de paus en
de concilies daar is de kerk niet. De reformatoren hebben het verwijt van zich geworpen dat
zij met het verbreken van de structurele eenheid van de kerk ter wille van de
waarheid van het evangelie de eenheid van het geloof geweld aandeden.
In zijn
beroemde brief aan kardinaal De Sadolet schreef Calvijn: ‘Ik houd echter staande
dat dit verscheuren waarvan gij ons ten onrechte beschuldigt, niet
onduidelijk bij uzelf te constateren valt. En niet alleen ten aanzien van de
kerk, maar ook ten aanzien van Christus Zelf, want het staat immers vast dat
Hij jammerlijk in stukken is gehouwen. Hoe zal de kerk haar Bruidegom
aanhangen, wanneer zij Hem niet ongeschonden bezit? Hoe echter kan men spreken
van een ongeschonden Christus, wanneer én van Zijn gerechtigheid, én van Zijn
heiligheid, én van Zijn wijsheid de roem wordt overgedragen op een ander?
(...) Geve de Heere, Sadolet, dat u en al de uwen nog eens tot het inzicht
mogen komen dat de eenheid van de kerk door geen andere band tot stand wordt gebracht
dan wanneer Christus, de Heere Die ons met God de Vader verzoend heeft, ons uit
deze versplintering vergadert tot de gemeenschap van Zijn lichaam om ons zo
door Zijn Woord en Geest alleen tot één hart en één ziel te doen samengroeien.’