Voor
christenen is de Bijbel de bron en de norm van het geloof. Hoe veel wij ook van
de kerkgeschiedenis kunnen leren, uitein-delijk moeten wij altijd weer terug
naar de Schrift zelf. Uitgaande van eenzelfde concept zijn bij uitgeverij Zondervan
vanaf 2007 een aantal handboeken verschenen die zowel predikanten als
geïnteresseerde kerkgangers die de Engelse taal beheersen, van groot nut
kunnen zijn.
Het
gaat om prachtig geïllustreerde en van foto’s voorziene uitgaven. Elk
hoofdstuk uit zo’n handboek wordt geopend met een overzicht en de doelstelling
ervan en wordt gesloten met een aan-tal vragen en een overzicht van de
belangrijkste uitdrukkingen die in het hoofdstuk voorkomen.
Het
eerste handboek, dat in 2007 uitkwam, was gewijd aan de persoon van Jezus. De
titel Four Portraits, One Jesus maakte al duidelijk op welke wijze Mark.
L Strauss de evangeliën las en hoe hij met verschillen daartussen omging.
Strauss benadrukt dat de stof van de evangeliën teruggaat op verslagen van
ooggetuigen. Wie de historiciteit van de opstanding ontkent of betwijfelt,
doet geen recht aan de claim van de evan-geliën en laat zich leiden door naturalistische
vooronderstellingen die allesbehalve neutraal zijn.
In
2011 verschenen er opnieuw een tweetal handboeken. Het ene is gewijd aan de
zogenaamde Johanneïsche geschriften en het andere aan de brief aan de
Hebreeën en de algemene zend-brieven. Dat betekent dat de brieven van Johannes
in beide handboeken aan de orde worden gesteld.
Het handboek over de
Johanneïsche geschriften is van de hand van C. Marvin Tate. Aansluitend bij de
kerkelijke traditie gaat Tate ervan uit dat zowel het evangelie en de brieven
van Johannes als het boek Openbaring door Johannes, de zoon van Zebedeüs, zijn
geschreven.
Weliswaar
schreef binnen de Vroege Kerk Eusebius het boek Openbaring toe aan Johannes, de
ouderling, die hij onderscheid-de van Johannes, de apostel, maar dat kwam omdat
hij moeite had met wat wij in Openbaring 20 lezen over het duizendjarige rijk.
Eusebius meende voor zijn opvatting steun te vinden bij Papias.
Evenals
de Nederlandse nieuwtestamenticus Van der Kamp gaat Tate ervan uit dat Papias
Johannes de zoon van Zebedeüs twee-maal vermeldt. De eerste maal onder de
apostelen en de tweede maal onder de nog in leven zijnde leerlingen van Jezus
die Papias had gekend.
Het
verschil in taal tussen het evangelie naar Johannes en de brieven enerzijds en
het boek Openbaring anderzijds verklaart hij door te wijzen op het verschil
in genre en het feit dat wellicht van een amanuensis gebruik is gemaakt. Zeker
is dat er qua woord-gebruik en gedachtegoed verbindingslijnen zijn te trekken
tussen de diverse Johanneïsche geschriften.
Het
evangelie naar Johannes wordt geplaatst tegen de achter-grond van onder ander de
Dode-Zeerollen en de rabbijnse lite-ratuur. Voor de proloog wordt naast de
wijsheidsliteratuur op Philo gewezen. Tate wijst in dit verband niet op de
targoemim, de vaak wat parafraserende Aramese vertalingen van het Oude
Testa-ment.
Weliswaar
zijn de targoemim in de vorm waarin wij ze kennen, van later datum dan het
evangelie van Johannes, maar zij be-vatten stof die duidelijk ouder is dan de
tijd waarin zij voor het eerst schriftelijk werden vastgelegd. Zelf meen ik dat
wij de pro-loog beter kunnen begrijpen, als we ervan uitgaan dat Johannes op de
hoogte is geweest met de traditie die later werd vastgelegd in de ons nu
bekende targoemim.
Met
betrekking tot het boek Openbaring geeft Tate een overzicht van de
verschillende manieren waarop het boek wordt verklaard. Zelf legt hij het
laatste bijbelboek vooral uit tegen de achtergrond van de historische
omstandigheden en gebeurtenissen van de ontstaanstijd ervan, al neemt hij
andere benaderingswijzen op. Naar mijn overtuiging had nog sterker naar voren
mogen komen dat het boek een gidsfunctie heeft voor de kerk van alle eeuwen.
Bij
de uitleg van het duizendjarige rijk gaat Tate ervan uit dat Jezus tussen Zijn
wederkomst en het laatste oordeel met opge-wekte martelaren duizend jaren zal
regeren. Gezien de architectonische opbouw van het boek Openbaring ben ik
ervan over-tuigd dat de regering van de heiligen vóór de val van Babel moet
worden geplaatst.
Het
gaat om een regering met Christus vanuit de hemel. Elders in het boek Openbaring
worden tronen ook altijd in de hemel gelokaliseerd. De zienswijze van
Augustinus is exegetisch veel sterker dan vaak wordt gedacht.
Bijzonder
informatie is het handboek van Karen Jobbes over de brief aan de Hebreeën en de
algemene zendbrieven. Jobbes bestrijdt dat pseudepigrafie en canoniciteit kunnen
samengaan. Daarin volgt zij de algemeen aanvaarde zienswijze van de Vroege
Kerk. Er is geen reden om boeken die in het Nieuwe Testament expliciet aan een
bepaalde auteur worden toegeschreven, niet met die auteur te verbinden.
Gaan
we er niet vanuit de brieven van Petrus, Judas en Jacobus door Petrus, de
apostel, en Jabobus en Judas, de broers van de Heere Jezus, zijn geschreven,
dan is ook de innerlijke samen-hang tussen deze boeken en tussen die van de
nieuwtestamentische boeken in het algemeen veel moeilijker te verklaren.
Dat
al heel vroeg de contouren van de nieuwtestamentische canon zichtbaar worden,
heeft te maken met het apostolische getuigenis als de gemeenschappelijk kern
van de boeken die ertoe behoren. De brieven van Jacobus en Judas worden veelal
betrekkelijk laat gedateerd. Jobbes wijst er echter op dat het niet onmogelijk
moet worden geacht dat zij tot de vroegste geschriften van het Nieuwe Testament
behoren. In de twintigste eeuw heeft de bekende Duitse nieuwtestamenticus A.
Schlatter daarop gewe-zen.
In
de brief aan de Hebreeën wordt geen auteur genoemd. De aanduiding Hebreeën
vinden we reeds bij Tertullianus. De inhoud van de brief maakt waarschijnlijk
dat de geadresseerden Joodse christenen waren, al kan niet worden kunnen
christenen van hei-dense afkomst die goed thuis waren in de Septuaginta niet
worden, uitgesloten.
Opvallend is in ieder geval dat het Oude Testament
uitsluitend in de vorm van de Septuaginta wordt geciteerd. Ik wijs er terloops
op dat Karen Jobbes zelf een internationaal gerespecteerd deskun-dige is op het
gebied van Septuaginta-studies.
Terugkomend
op de brief aan de Hebreeën noem ik dat Origenes meende dat de eerste lezers in
of rond Jeruzalem moesten wor-den gezocht. Tegenwoordig wordt vaak aan Rome
gedacht, al is het dan wel wat moeilijk te verklaren dat aanvankelijk juist
in het Westen vragen leefden bij de canoniciteit van deze brief.
In
onderscheid van de andere twee nieuwtestamentische hand-boeken noemt Karen
Jobbes aan het einde van elk hoofdstuk literatuur voor dieper gaande studie.
Dat verhoogt de waarde van dit handboek.
Evenals de andere handboeken zien we
ook hier trouw aan en liefde tot de Schrift en haar boodschap samengaan met
acade-mische bekwaamheid en bekendheid met de vragen en proble-men rond de uitleg
van de behandelde nieuwtestamentische boeken.
Mark. L Strauss, Four Portraits, One Jesus:
An Introduction to Jesus and the Gospels, Zondervan, Grand Rapids,
Michigan 2007; ISBN 978-0-310-2697-0; hb 560 pp.; prijs $44,99.
C. Marvin Tate, The Writings of John: A
Survey of the Gospel, Epistles, and Apocalypse, Zondervan, Grand
Rapids, Michigan 2011; ISBN 978-0-310-26737-9; hb. 558 pp.; prijs $44,99.
Karen H. Jobbes, Letters to the Church: A
Survey of Hebrews and the General Epistles, Zondervan, Grand Rapids,
Michigan 2011; ISBN 978-0-310-26738-9; hb. 478 pp.; prijs $44,99.