woensdag 9 juli 2014

Nieuwtestamentische handboeken met een boodschap

Voor christenen is de Bijbel de bron en de norm van het geloof. Hoe veel wij ook van de kerk­geschiedenis kunnen leren, uitein-delijk moeten wij altijd weer terug naar de Schrift zelf. Uitgaande van eenzelfde concept zijn bij uitgeverij Zondervan vanaf 2007 een aantal handboeken ver­schenen die zowel predikanten als geïnteresseerde kerkgangers die de Engelse taal beheer­sen, van groot nut kunnen zijn.
Het gaat om prachtig geïllustreerde en van foto’s voor­ziene uit­gaven. Elk hoofdstuk uit zo’n handboek wordt geopend met een overzicht en de doel­stel­ling ervan en wordt gesloten met een aan-tal vragen en een overzicht van de belangrijkste uit­druk­­kingen die in het hoofdstuk voorkomen.
Het eerste handboek, dat in 2007 uitkwam, was gewijd aan de persoon van Jezus. De titel Four Portraits, One Jesus maakte al duidelijk op welke wijze Mark. L Strauss de evangeliën las en hoe hij met verschillen daartussen omging.
Strauss benadrukt dat de stof van de evan­ge­liën terug­gaat op verslagen van ooggetuigen. Wie de historiciteit van de opstanding ont­kent of be­twij­felt, doet geen recht aan de claim van de evan-geliën en laat zich leiden door natu­­ra­lis­tische vooronderstellingen die allesbehalve neutraal zijn.
In 2011 verschenen er opnieuw een tweetal handboeken. Het ene is gewijd aan de zoge­naam­de Johanneïsche geschriften en het andere aan de brief aan de Hebreeën en de algemene zend-brieven. Dat betekent dat de brieven van Johannes in beide handboeken aan de orde wor­den gesteld.
Het handboek over de Johanneïsche geschriften is van de hand van C. Marvin Tate. Aansluitend bij de kerkelijke traditie gaat Tate ervan uit dat zowel het evangelie en de brie­­ven van Johannes als het boek Openbaring door Johannes, de zoon van Zebedeüs, zijn ge­schre­ven.
Weliswaar schreef binnen de Vroege Kerk Eusebius het boek Openbaring toe aan Johannes, de ouderling, die hij onderscheid-de van Johannes, de apostel, maar dat kwam omdat hij moei­te had met wat wij in Openbaring 20 lezen over het duizendjarige rijk. Eusebius meende voor zijn opvatting steun te vinden bij Papias.
Evenals de Nederlandse nieuw­testa­menticus Van der Kamp gaat Tate ervan uit dat Papias Johannes de zoon van Zebedeüs twee-maal ver­meldt. De eerste maal onder de apostelen en de tweede maal onder de nog in leven zijnde leer­lingen van Jezus die Papias had gekend.
Het verschil in taal tussen het evangelie naar Johannes en de brieven enerzijds en het boek Openbaring anderzijds verklaart hij door te wij­zen op het ver­schil in genre en het feit dat wellicht van een amanuensis gebruik is gemaakt. Ze­ker is dat er qua woord-gebruik en ge­dachte­goed verbindingslijnen zijn te trekken tussen de diverse Johan­neïsche geschriften.
Het evangelie naar Johannes wordt geplaatst tegen de achter-grond van onder ander de Dode-Zeerollen en de rabbijnse lite-ratuur. Voor de proloog wordt naast de wijsheidsliteratuur op Philo gewezen. Tate wijst in dit verband niet op de targoemim, de vaak wat para­fraserende Aramese vertalingen van het Oude Testa-ment.
Weliswaar zijn de targoemim in de vorm waarin wij ze ken­nen, van later datum dan het evan­gelie van Johannes, maar zij be-vatten stof die duidelijk ouder is dan de tijd waarin zij voor het eerst schriftelijk werden vastgelegd. Zelf meen ik dat wij de pro-loog beter kunnen be­grijpen, als we ervan uitgaan dat Johannes op de hoogte is ge­weest met de traditie die later werd vastgelegd in de ons nu bekende targoemim.
Met betrekking tot het boek Openbaring geeft Tate een overzicht van de verschillende ma­nieren waarop het boek wordt verklaard. Zelf legt hij het laatste bijbelboek vooral uit tegen de achtergrond van de historische omstandigheden en gebeurtenissen van de ontstaanstijd ervan, al neemt hij andere benaderingswijzen op. Naar mijn overtuiging had nog sterker naar voren mogen komen dat het boek een gidsfunctie heeft voor de kerk van alle eeuwen.
Bij de uitleg van het duizendjarige rijk gaat Tate ervan uit dat Jezus tussen Zijn wederkomst en het laatste oordeel met opge-wekte martelaren duizend jaren zal regeren. Gezien de ar­chi­tectonische opbouw van het boek Openbaring ben ik ervan over-tuigd dat de regering van de hei­ligen vóór de val van Babel moet worden geplaatst.
Het gaat om een regering met Christus vanuit de hemel. Elders in het boek Openbaring worden tronen ook altijd in de hemel ge­lo­ka­li­seerd. De zienswijze van Augustinus is exegetisch veel sterker dan vaak wordt gedacht.
Bijzonder informatie is het handboek van Karen Jobbes over de brief aan de Hebreeën en de algemene zendbrieven. Jobbes bestrijdt dat pseudepigrafie en canoniciteit kunnen samen­gaan. Daarin volgt zij de algemeen aanvaarde zienswijze van de Vroege Kerk. Er is geen reden om boeken die in het Nieuwe Testament expliciet aan een bepaalde auteur worden toegeschreven, niet met die auteur te verbinden.
Gaan we er niet vanuit de brieven van Petrus, Judas en Jaco­bus door Petrus, de apostel, en Jabobus en Judas, de broers van de Heere Jezus, zijn geschre­ven, dan is ook de innerlijke samen-hang tussen deze boeken en tussen die van de nieuw­testa­men­­ti­sche boeken in het algemeen veel moeilijker te verklaren.
Dat al heel vroeg de con­tou­ren van de nieuwtestamentische canon zichtbaar worden, heeft te maken met het apostolische getuigenis als de gemeen­schappelijk kern van de boeken die ertoe behoren. De brieven van Jacobus en Judas wor­den veelal be­trekkelijk laat gedateerd. Jobbes wijst er echter op dat het niet onmo­ge­lijk moet worden ge­acht dat zij tot de vroegste geschriften van het Nieuwe Testa­ment beho­ren. In de twintigste eeuw heeft de bekende Duitse nieuwtestamenticus A. Schlatter daarop gewe-zen.
In de brief aan de Hebreeën wordt geen auteur genoemd. De aanduiding Hebreeën vinden we reeds bij Tertullianus. De inhoud van de brief maakt waarschijnlijk dat de geadresseerden Joodse christenen waren, al kan niet worden kunnen christenen van hei-dense afkomst die goed thuis waren in de Septuaginta niet worden, uitgesloten.
Opvallend is in ieder geval dat het Oude Testament uitsluitend in de vorm van de Septuaginta wordt geciteerd. Ik wijs er ter­loops op dat Karen Jobbes zelf een internationaal gerespecteerd deskun-dige is op het ge­bied van Septuaginta-studies.
Terugkomend op de brief aan de Hebreeën noem ik dat Origenes meende dat de eerste lezers in of rond Jeruzalem moesten wor-den gezocht. Tegen­woordig wordt vaak aan Rome gedacht, al is het dan wel wat moeilijk te verklaren dat aan­van­kelijk juist in het Westen vragen leefden bij de canoniciteit van deze brief.
In onderscheid van de andere twee nieuwtestamentische hand-boeken noemt Karen Jobbes aan het einde van elk hoofdstuk literatuur voor dieper gaande studie. Dat verhoogt de waarde van dit handboek.
Evenals de andere handboeken zien we ook hier trouw aan en liefde tot de Schrift en haar boodschap samengaan met acade-mische bekwaamheid en bekendheid met de vragen en proble-men rond de uitleg van de behandelde nieuw­testa­mentische boeken.
 
Mark. L Strauss, Four Portraits, One Jesus: An Introduction to Jesus and the Gospels, Zondervan, Grand Rapids, Michigan 2007; ISBN 978-0-310-2697-0; hb 560 pp.; prijs $44,99.
 
 
C. Marvin Tate, The Writings of John: A Survey of the Gospel, Epistles, and Apo­calypse, Zondervan, Grand Rapids, Michigan 2011; ISBN 978-0-310-26737-9; hb. 558 pp.; prijs $44,99.
 
 
Karen H. Jobbes, Letters to the Church: A Survey of Hebrews and the General Epistles, Zondervan, Grand Rapids, Michigan 2011; ISBN 978-0-310-26738-9; hb. 478 pp.; prijs $44,99.