Michael Graves, The Inspiration and Interpretation
of Scrip-ture: What the Early Church Can Teach Us, Eerdmans Publishing Co.,
Grand Rapids, Michigan/Cambridge, U.K. 2014; ISBN 978-0-8028-6963-0; pb. 201
pp., prijs €24,--.
De
Schrift dient zichzelf aan als het door Gods Geest geïnspi-reerde Woord van God.
Zij ontleent haar gezag aan zichzelf en ontvangt dat niet van andere
gezagsinstanties. Tegelijkertijd geldt dat wij als het goed is de Schrift lezen
in gemeenschap met de Kerk der eeuwen. Wij kunnen leren van de Schriftomgang
van vorige generaties christenen, al moet ook die Schriftomgang ten-slotte aan
de Schrift zelf worden getoetst. Michael Graves, uni-versitair hoofddocent
Bijbelse studies aan het Wheaton College te Illinois schreef een belangrijkwekkende
studie over de zienswijze op de inspiratie en uitleg van de Schrift in de
Vroege Kerk.
In
meer dan één handboek valt te lezen dat bezinning op de Schriftleer pas plaats
kon vinden en plaats vond nadat er in de vierde eeuw na Chr. een kerkbrede consensus
ontstond over de omvang van de canon van het Nieuwe Testament. De studie van
Graves kan ons leren dat deze zienswijze geen recht doet aan de feiten.
Als
de christelijke Kerk in de tweede eeuw na Chr. de regel van haar geloof
formuleert – een regel die zakelijk overeenkomt met de Apostolische
Geloofsbelijdenis – doet zij dat in de wetenschap dat zij hiermee recht doet
niet alleen aan het profetische Woord (het Oude Testament) maar ook aan het
apostolisch getuigenis zoals dat in geïnspireerde geschriften in haar midden
was. Het feit dat nog niet volstrekt duidelijk was voor welke geschriften dit
gold, betekent niet dat er enige twijfel was aan het feit dat een apos-tolisch
geschrift per definitie een geïnspireerd geschrift was.
Graves
laat zien dat de Vroege Kerk de gedachte van door god-delijke inspiratie gegeven
geschriften overnam van het Jodendom van de Tweede Tempel. Zij weet dat in de
apostolische geschrif-ten God door Zijn Geest tot ons spreekt. Of men vroeg
louter aandacht voor de goddelijke Auteur of men sprak over de men-selijke
auteurs als secretarissen van de Heilige Geest.
Explicieter dan Graves dat
verwoordt, zou ik willen aangeven dat
het daarbij dan niet om de modus maar om het resultaat van de inspiratie gaat.
De woorden van de Bijbelschrijvers zijn de woor-den van de Heilige Geest
afgezien van de wijze waarop de Hei-lige Geest de Bijbelschrijvers in dienst
nam.
Meer
nog dan het woord ‘geïnspireerd’ of ‘van God ingegeven’ uit 2 Tim. 3:16 vinden
we bij de kerkvaders het woord ‘nuttig’ uit 2 Tim. 3:17. De Schrift is gegeven
opdat wij God leren kennen en een godzalig leven leiden. Ik wijs erop dat de
aandacht voor het ‘nuttige’ karakter van de Schrift één van de kenmerken’ is
van het puritanisme. Of wij de Schrift verstaan, blijkt niet alleen
uit de (theoretische) kennis die wij van haar inhoud hebben maar of wij het
beeld dragen van Hem Die de hoofdinhoud van de Schrift is, namelijk Jezus
Christus.
Vooral
na de Verlichting zijn het goddelijke karakter van de Schrift en het feit dat
de Schrift middel is om God te leren kennen vaak uit elkaar getrokken. Zij die
afstand namen van de klassieke inspi-ratieleer zeiden dat het alleen ging om het
tweede. De Schrift zou geen bron va een kennis zijn. Zij die na de Verlichting
de inspi-ratie hebben verdedigd hebben soms het tweede verwaarloosd. Hier zou
Graves explicieter hebben kunnen aangeven dat wij beide zijden van het
getuigenis van de Vroege Kerk moeten vasthouden. Ook hij heeft de neiging
alleen bij het tweede te blijven staan.
Hoe
moet de Schrift worden uitgelegd? Voor heel de Vroege Kerk stond het buiten
discussie dat Schriftuitleg een geestelijke zaak was. Naast het woord
‘geestelijk’, kon ook het woord ‘allegorisch’ worden gebruikt. Daarbij is het
gevaar groot dat wij latere con-notaties in die woorden teruglezen.
Vanaf het begin van de twintigste eeuw pleegt men onderscheid te maken tussen typologie en allegorie. In het eerste geval wordt bij het zoeken naar een geestelijke les wel recht gedaan aan de oorspronkelijke context en aan de heilshistorische verbanden en in het tweede geval niet. In de Vroege Kerk wordt echter in beide gevallen het woord allegorie gebruikt.
Vanaf het begin van de twintigste eeuw pleegt men onderscheid te maken tussen typologie en allegorie. In het eerste geval wordt bij het zoeken naar een geestelijke les wel recht gedaan aan de oorspronkelijke context en aan de heilshistorische verbanden en in het tweede geval niet. In de Vroege Kerk wordt echter in beide gevallen het woord allegorie gebruikt.
Het
ging de kerkvaders erom dat wij in de Schrift Christus ont-dekken. In hun
overtuiging dat Hij werkelijk in het Oude Testa-ment aanwezig is en niet erin
teruggeprojecteerd wordt, volgen zij de Schriftomgang van het Nieuwe Testament
met het Oude Testament. Zo is de strijd van David met Goliath een strijd tussen
Christus en de duivel en daarnaast kunnen we van deze geschie-denis leren dat
wij David in geloofstrouw moeten volgen.
Voor een dergelijke Schriftverstaan is meer nodige dan filolo-gische begaafdheid. Wij moeten vragen om de verlichting door de Heilige Geest. Met Graves zou ik hierbij de vinger willen leggen. Veel orthodoxe christenen zijn veel rationalistischer in hun om-gang met en verstaan van de Schrift dan zij zelf door hebben. De Reformatie maakte wel een einde aan de uitwassen van allegorese maar heeft nooit gebroken met de zienswijze dat uitleg van de Schrift een geestelijke zaak is die geestelijk inzicht vraagt.
Voor een dergelijke Schriftverstaan is meer nodige dan filolo-gische begaafdheid. Wij moeten vragen om de verlichting door de Heilige Geest. Met Graves zou ik hierbij de vinger willen leggen. Veel orthodoxe christenen zijn veel rationalistischer in hun om-gang met en verstaan van de Schrift dan zij zelf door hebben. De Reformatie maakte wel een einde aan de uitwassen van allegorese maar heeft nooit gebroken met de zienswijze dat uitleg van de Schrift een geestelijke zaak is die geestelijk inzicht vraagt.
De
kerkvaders konden dan betekenis toekennen en getallen en namen zonder dat er
grond voor is. Ook konden zij de letterlijke betekenis wegallegoriseren.
Origenes ziet niet alleen de Kanaä-nieten als een beeld voor onze zonden – en
kan daarom zonder moeite instemmen met het feit dat alle Kanaänieten
gedood moeten worden, maar leest Hebron In Jozua 10:23 in relatie met het Hebreeuwse woord
chabeer en concludeert daaruit dat het bondgenootschap tussen onze ziel en de
duivel moet worden beëindigd. Met deze toepassingen hoeven we geen moeite te
hebben, maar hier zijn de kerkvaders niet voorbeeldig in hun uitleg.
Graves
gaat nog in op de vraag hoe de kerkvaders omgingen met de historiciteit van bijbelse
geschiedenissen. Meer nog dan Graves aangeeft, zou ik willen stellen dat
Origenes één van de heel weinigen is in de Vroege Kerk die kan aangeven dat
iets waar kan zijn, maar niet echt gebeurd.
Of het Adam, Noach of Jona was, zij werden zonder enige twijfel als historische personen gezien. Wanneer Ambrosius de paradijs-rivieren ziet als beelden voor de christelijke deugden mag daaruit niet worden geconcludeerd dat hij het paradijs niet als een historische plaats ziet. Zijn geestelijke leerling Augustinus zegt in De Stad Gods én het een én het ander.
Of het Adam, Noach of Jona was, zij werden zonder enige twijfel als historische personen gezien. Wanneer Ambrosius de paradijs-rivieren ziet als beelden voor de christelijke deugden mag daaruit niet worden geconcludeerd dat hij het paradijs niet als een historische plaats ziet. Zijn geestelijke leerling Augustinus zegt in De Stad Gods én het een én het ander.
De
kerkvaders zochten bij historische discrepanties naar har-moniserende
oplossingen. Soms kunnen zij een fout aannemen, maar evenals bij Calvijn gaat
het dan om een overschrijffout. Dat laatste wordt bij Graves niet helemaal
duidelijk. Ik val Graves bij dat de geloofsregel het kader is voor de rechte
uitleg, maar zou expliciet aandacht willen vragen voor het feit dat de
geloofsregel ook leesvrucht is van de apostolische geschriften.