Een
van de grote vragen waar de Vroege Kerk mee werd gecon-fronteerd, is haar
verhouding tot het Oude Testament. De gnostiek en Marcion wilden een
christelijk geloof zonder het Oude Testament. Dat heeft de Vroege Kerk resoluut
van de hand gewezen. Het Oude Testament werd christologisch en typologisch
gelezen vanuit de overtuiging dat het Oude Testament de weg bereidde naar het
Nieuwe Testament.
Met
het aanbreken van de Verlichting werden vragen gesteld bij de wijze waarop
niet alleen de christelijke kerk, maar ook de synagoge het Oude Testament
eeuwenlang had gelezen. Er kwam een groeiende aandacht voor de historische
context waarbinnen het Oude Testament ontstond. Vaak, hoewel niet altijd, ging
dat samen met de visie dat het Oude Testament niet als openbaringsgetui-genis
moet worden gelezen.
Een
groot aantal theologen heeft invloed gehad en heeft bijge-dragen aan discussies
die nu nog het veld van de oudtestamen-tische wetenschap beheersen. Mark S. Gignilliat, universitair docent Oude Testament aan de Beeson Divinity School
van Samford University in Birmingham, Alabama, schreef een beknopt
overzicht-werkje waarin hij een aantal representatieve personen behandeld. Zo
geeft hij inzicht in de achtergronden van belangrijke trends in de uitleg van
het Oude Testament. Het is vooral voor theologie-studenten bedoeld en is voor
deze doelgroep ook zeer geschikt.
Gignilliat
begint met Baruch Spinoza, de man over wie de ban werd uitgesproken door de
Portugese synagoge in Amsterdam vanwege zijn boek Tractatus theologico-politicus
en die vanaf die tijd de naam Benedictus aannam.
Nieuw
was niet dat Spinoza betwijfelde of de gehele Pentateuch wel door Mozes was
geschreven. Dat was wel het geval met zijn zienswijze dat de Schrift niet
gebruikt kan worden om filosofische vragen te beantwoorden, omdat zij tal van
contradicties bevat. De daarin beschreven wonderen kunnen nooit werkelijk zijn
gebeurd.
Voor ‘filosofische vragen’ kunnen wij ook ‘wetenschappelijke vragen’ lezen. De Bijbel moet niet als Goddelijke openbaring worden gelezen, maar bij het licht van de autonome rede. De blijvende betekenis van het Oude Testament ligt op het gebied van de ethiek.
Voor ‘filosofische vragen’ kunnen wij ook ‘wetenschappelijke vragen’ lezen. De Bijbel moet niet als Goddelijke openbaring worden gelezen, maar bij het licht van de autonome rede. De blijvende betekenis van het Oude Testament ligt op het gebied van de ethiek.
De
tweede persoon is De Wette. De man van wie Karl Barth zei dat onder andere
historische omstandigheden wellicht hij in plaats van zijn collega
Schleiermacher bekend zou zijn geworden als de grootste theoloog van de
negentiende eeuw. De Wette was zeer begaafd. Hij publiceerde niet alleen op het
terrein van het Oude Testament, maar ook op dat van andere theologische disciplines.
W.M.L. de Wette sluit aan bij Spinoza, maar wij zijn bij hem in een heel ander klimaat. Hij is een man van de Romantiek. Hij leest het Oude Testament als het getuigenis van de godsdienst van het oude Israël. Nadrukkelijk onderscheidt hij de canonieke geschiedenis van Israël van haar werkelijke geschiedenis.
W.M.L. de Wette sluit aan bij Spinoza, maar wij zijn bij hem in een heel ander klimaat. Hij is een man van de Romantiek. Hij leest het Oude Testament als het getuigenis van de godsdienst van het oude Israël. Nadrukkelijk onderscheidt hij de canonieke geschiedenis van Israël van haar werkelijke geschiedenis.
Na
De Wette bespreekt Gignilliat Julius Wellhausen en Herman Gunkel. Wellhausens
naam is onlosmakelijk verbonden met de these dat de Pentateuch uit vier bronnen
is opgebouwd. Een these waarbij niet alleen kanttekeningen zijn geplaatst maar
waarop ook fundamentele kritiek is gekomen, maar die in vaak wat gewijzigde
vorm nog altijd voor velen wordt aangehangen. Gunkel is van de
‘Form-Geschichte’. Hij gaat op zoek naar de kleinere eenheden die aan bepaalde
literaire kenmerken voldoen en vraagt zich af in welke situatie deze eenheden
concreet ontstonden en functio-neerden.
Uiteraard
ontbreekt in het overzicht van Gignilliat Gerhard von Rad niet. Terecht is hij
als een van de grootste oudtestamentici van de twintigste eeuw beschouwd. Barth
heeft de invloed van Von Rad op zijn verstaan van het Oude Testament volmondig
erkend. Von Rad vraagt naar de mondeling overgeleverde tradities achter de
geschreven tekst.
Een zeer belangrijk uitgangspunt bij de traditie is voor hem de uittocht uit Egypte. Hij meent dat deze traditie oorspronkelijk los stond van die van de Sinaï. Von Rad ziet als heel wezenlijk voor het Oude Testament het geloof van Israël dat God handelt in de geschiedenis. De historische werkelijkheid is voor hem van veel minder belang.
Een zeer belangrijk uitgangspunt bij de traditie is voor hem de uittocht uit Egypte. Hij meent dat deze traditie oorspronkelijk los stond van die van de Sinaï. Von Rad ziet als heel wezenlijk voor het Oude Testament het geloof van Israël dat God handelt in de geschiedenis. De historische werkelijkheid is voor hem van veel minder belang.
Dat
lag anders, zo laat Gignilliat zien, bij W.F. Albright. Albright was veelzijdig
begaafd, maar verstond zichzelf allereerst als archeoloog en wel een Bijbels
archeoloog. Hij was ervan doordrongen dat archeologisch onderzoek de
historische houdbaarheid van veel oudtestamentische gegevens aantoont.
De feitelijkheid van de geschiedenis van Israël heeft voor hem veel meer gewicht dan voor Von Rad. Terecht stelt Gignilliat dat Albright teveel ervan uitging dat archeologische gegevens in tegenstelling tot literaire geen interpretatie nodig hebben. Beter is te stellen dat archeologische gegevens licht kunnen werpen op Bijbelse gegevens en achtergronden.
De feitelijkheid van de geschiedenis van Israël heeft voor hem veel meer gewicht dan voor Von Rad. Terecht stelt Gignilliat dat Albright teveel ervan uitging dat archeologische gegevens in tegenstelling tot literaire geen interpretatie nodig hebben. Beter is te stellen dat archeologische gegevens licht kunnen werpen op Bijbelse gegevens en achtergronden.
De
laatste oudtestamenticus die Gignilliat bespreekt is Brevards Childs. Childs
verwerpt de historisch kritische methoden niet, maar wil ze aanvullen met een
canonieke benadering. De Schrift in haar uiteindelijke gestalte moet het
uiteindelijke voorwerp van onderzoek zijn. Zo wordt ze ook door kerk en
synagoge gelezen.
Gignilliat
wijst erop dat noch bij Albright noch bij Childs het geloof in de Schrift als
Gods openbaring een methodische plaats heeft. Hij noemt in het slotwoord namen
van Duitse en Angelsaksische oud-testamentici uit de negentiende en twintigste
eeuw bij wie dat wel het geval is. Zijn overzicht had aan waarde gewonnen als
hij een daarvan nader had besproken als een voorbeeld van academisch onderzoek
vanuit de houding dat het geloof begrip zoekt.
Mark
S. Gignilliat, A Brief History of Old Testament Criticism: From Benedict
Spinoza to Brevard Childs (Grand Rapids: Zondervan, 2012), 186 p., $16,99
(ISBN 9780310325321)