Wie
de naam van prof. dr. J. van Bruggen hoort, denk aan het Commentaar Nieuwe
Testament derde serie. Van deze serie die inmiddels al weer een aantal jaren
geleden werd voltooid, was hij de eindredacteur. In de schriftelijke arbeid van
werken van Van Bruggen blijkt zijn diepe eerbied voor de Schrift als het Woord
van God. Dan denk ik niet alleen aan zijn commentaren in de genoem-de serie maar
ook aan zijn boeken Het kompas van het christelijk geloof en Kroongetuigen
van het evangelie.
In
recensies die ik schreef over de delen uit de CNT op de brieven aan de Romeinen
en de Galaten heb ik een aantal kritische kant-tekeningen geplaatst. Bij de
brief aan de Romeinen ging het om de uitleg van roeping en verkiezing en wel
vooral in Rom. 9-11. In de uitleg van beide brieven constateerde ik dat Van
Bruggen de bete-kenis van de rechtvaardiging eenzijdig heilshistorisch opvatte
en geen recht deed aan gegevens in Paulus zelf die ons laten zien dat
rechtvaardiging allereerst moet worden verbonden met Gods gericht en met de
vrijspraak in dat gericht.
Juist
vanwege die kritische kanttekeningen in recensies over de genoemde delen uit
CNT door mij zijn geplaatst, wil ik aandacht vragen voor een bijdrage van Van
Bruggen waarin hij zich van een andere zijde toont. Gerelateerd aan het boek Kroongetuigen
van het evangelie heeft Van Bruggen al een aantal jaren een website met de
naam www.meeroverkroongetuigen.nl.
wie naar het menu bijlagen op deze website gaat, komt onder andere een Bijbelstudie
tegen waarin Van Bruggen ingaat op de vraag of een christen nog altijd moet
vragen om vergeving.
Die vraag wordt lang niet altijd
door iedereen instemmend beant-woord. Men zegt dan: ‘Een ware christen is toch
vrijgesproken in Gods gericht?! Wie om vergeving vraagt, staat niet echt in de
vrijheid van de kinderen van God.’ Uitgaande van de vijfde bede van het Onze
Vader: Vergeef ons onze schulden zoals ook wij vergeven onze schuldenaren.’
Van Bruggen wijst erop dat wanneer
Paulus het over het volmaakt zijn van christenen in dit leven heeft, dat niet als
zondeloos bedoeld is, maar als volwassen. Ook bij het volwassen geloofsleven
behoort de belijdenis van schuld en de bede om vergeving. Dat blijkt duidelijk
uit de eerste brief van Johannes. Daar lezen we: ‘Als wij zeggen dat wij geen
zonde hebben, misleiden wij onszelf en is de waarheid niet in ons’ (1 Joh. 3:9)
Heel
mooi brengt Van Bruggen naar voren dat een christen die verzoend is met God en
volkomen vergeving heeft ontvangen, de vreugde van het geloof niet ervaart door
terug te kijken op een bij voorbaat betaalde schuldnota maar door toegang tot
God te zoeken door de volmaakte Hogepriester Die zit aan de rechterhand van de
Vader. Bij Hem vinden we genade! Zo vaak wij die nodig hebben
en daarom tot Hem naderen.
In
de bewuste bijdrage lees ik zo mooi en terecht dat in vele toonaarden en op
vele leeftijden Gods kinderen het gebed hebben vertolkt van de tollenaar uit de
gelijkenis (Lucas 18:9-14): ‘O God, wees mij, de zondaar, genadig!’. Deze zaak
bewerkt zich niet tot christenen van een bepaalde richting. In alle kerkelijke
liturgieën hebben die gebeden een plaats.
Hieraan
kan worden toegevoegd dat binnen de kloosters Psalm 51, de bekendste boetepsalm,
dagelijks wordt gebeden. Ook al wijzen we het kloosterwezen af, met deze
praktijk horen we geen moeite te hebben. Zou dat wel het geval zijn, dan hebben
we alle reden ons af te vragen of wij wel echte zonen en dochters van de
Refor-matie zijn.
Ik
besluit met een aantal regels uit een gedicht dat in het begin van de
negentiende eeuw door Bilderdijk is gedicht. Regels die Van Bruggen aanhaalt in
zijn bijdrage op de genoemde website:
Genadig
God, die in mijn boezem leest!
Ik
vlied tot U, en wil, maar kan niet smeeken.
Aanschouw
mijn nood, mijn neêrgezonken geest,
En
zie mijn oog van stille tranen leken!
Ik
smeek om niets, hoe kwijnend, hoe bedroefd.
Gy
ziet me een prooi van mijn bedwelmde zinnen:
Gy
weet alleen het geen uw kind behoeft,
En
mint het meer, dan 't ooit zich-zelf kan minnen.