woensdag 28 oktober 2015

Blijvend vergeving nodig

Wie de naam van prof. dr. J. van Bruggen hoort, denk aan het Commentaar Nieuwe Testament derde serie. Van deze serie die inmiddels al weer een aantal jaren geleden werd voltooid, was hij de eindredacteur. In de schriftelijke arbeid van werken van Van Bruggen blijkt zijn diepe eerbied voor de Schrift als het Woord van God. Dan denk ik niet alleen aan zijn commentaren in de genoem-de serie maar ook aan zijn boeken Het kompas van het christelijk geloof en Kroongetuigen van het evangelie.
In recensies die ik schreef over de delen uit de CNT op de brieven aan de Romeinen en de Galaten heb ik een aantal kritische kant-tekeningen geplaatst. Bij de brief aan de Romeinen ging het om de uitleg van roeping en verkiezing en wel vooral in Rom. 9-11. In de uitleg van beide brieven constateerde ik dat Van Bruggen de bete-kenis van de rechtvaar­diging eenzijdig heilshistorisch opvatte en geen recht deed aan gegevens in Paulus zelf die ons laten zien dat rechtvaardiging allereerst moet worden verbonden met Gods gericht en met de vrijspraak in dat gericht.
Juist vanwege die kritische kanttekeningen in recensies over de genoemde delen uit CNT door mij zijn geplaatst, wil ik aandacht vragen voor een bijdrage van Van Bruggen waarin hij zich van een andere zijde toont. Gerelateerd aan het boek Kroongetuigen van het evangelie heeft Van Bruggen al een aantal jaren een website met de naam www.meeroverkroongetuigen.nl. wie naar het menu bijlagen op deze website gaat, komt onder andere een Bijbelstudie tegen waarin Van Bruggen ingaat op de vraag of een christen nog altijd moet vragen om vergeving.
Die vraag wordt lang niet altijd door iedereen instemmend beant-woord. Men zegt dan: ‘Een ware christen is toch vrijgesproken in Gods gericht?! Wie om vergeving vraagt, staat niet echt in de vrijheid van de kinderen van God.’ Uitgaande van de vijfde bede van het Onze Vader: Vergeef ons onze schulden zoals ook wij vergeven onze schuldenaren.’
Van Bruggen wijst erop dat wanneer Paulus het over het volmaakt zijn van christenen in dit leven heeft, dat niet als zondeloos bedoeld is, maar als volwassen. Ook bij het volwassen geloofsleven behoort de belijdenis van schuld en de bede om vergeving. Dat blijkt duidelijk uit de eerste brief van Johannes. Daar lezen we: ‘Als wij zeggen dat wij geen zonde hebben, misleiden wij onszelf en is de waarheid niet in ons’ (1 Joh. 3:9)
Heel mooi brengt Van Bruggen naar voren dat een christen die verzoend is met God en volkomen vergeving heeft ontvangen, de vreugde van het geloof niet ervaart door terug te kijken op een bij voorbaat betaalde schuldnota maar door toegang tot God te zoeken door de volmaakte Hogepriester Die zit aan de rechterhand van de Vader. Bij Hem vinden we genade! Zo vaak wij die nodig hebben en daarom tot Hem naderen.
In de bewuste bijdrage lees ik zo mooi en terecht dat in vele toonaarden en op vele leeftijden Gods kinderen het gebed hebben vertolkt van de tollenaar uit de gelijkenis (Lucas 18:9-14): ‘O God, wees mij, de zondaar, genadig!’. Deze zaak bewerkt zich niet tot christenen van een bepaalde richting. In alle kerkelijke liturgieën hebben die gebeden een plaats.
Hieraan kan worden toegevoegd dat binnen de kloosters Psalm 51, de bekendste boetepsalm, dagelijks wordt gebeden. Ook al wijzen we het kloosterwezen af, met deze praktijk horen we geen moeite te hebben. Zou dat wel het geval zijn, dan hebben we alle reden ons af te vragen of wij wel echte zonen en dochters van de Refor-matie zijn.
Ik besluit met een aantal regels uit een gedicht dat in het begin van de negentiende eeuw door Bilderdijk is gedicht. Regels die Van Bruggen aanhaalt in zijn bijdrage op de genoemde website:
Genadig God, die in mijn boezem leest!
Ik vlied tot U, en wil, maar kan niet smeeken.
Aanschouw mijn nood, mijn neêrgezonken geest,
En zie mijn oog van stille tranen leken!

Ik smeek om niets, hoe kwijnend, hoe bedroefd.
Gy ziet me een prooi van mijn bedwelmde zinnen:
Gy weet alleen het geen uw kind behoeft,
En mint het meer, dan 't ooit zich-zelf kan minnen.