De
jaren door heb ik na het overlijden van geestelijke vrienden iets over hen in
de kerkbode meegedeeld. Voor Zwartebroek-Ter-schuur en Elspeet was dat de Veluwse
Kerkbode. In de tijd dat ik de gemeente van Opheusden diende, hadden de
Hervormde Ge-meenten van Opheusden, Kesteren, Lienden en Ochten een
gemeenschappelijke kerkbode. In Waarder en Boven-Hardinxveld ging het om de
plaatselijke kerkbode.
In
al die kerkbodes was er ruimte om meer te plaatsen dan alleen maar allerlei
mededelingen. Van die ruimte heb ik dankbaar gebruik gemaakt. Ik zag en zie
het als een middel om via kleine bijdragen gemeenteleden – en dan vooral die
gemeenteleden die weinig tot geen stichtelijke lectuur lezen – iets mee te
geven.
Een
gebeurtenis of levensschets is dan veelal nog toegankelijker dan een
leerstellige uiteenzetting hoe eenvoudig die ook verwoord is. Ik weet dat de
mening wel wordt gehuldigd dat het onjuist is iets uit het leven van mensen
mee te delen. Dat zou tot mens-verheerlijking leiden.
Nu
is dat gevaar er inderdaad. Maar gevaren zijn er op allerlei terreinen. Die
moet je proberen te vermijden. Het betekent niet dat je het bewuste terrein
niet mag betreden. Het misbruik heft ook het goede gebruik niet op. De Bijbel
zelf bestaat voor een groot deel uit geschiedenissen. Daarin gaat het om de
grote daden van God.
De
Schrift getuigt niet alleen van de oprichting en de bevestiging van Gods
verbond, maar ook van de verbondsomgang tussen God en Zijn kinderen. De
evangeliën geven ons niet alleen een portret van de Heere Jezus Christus, maar
ook van Zijn volgelingen: van hun geloof, maar ook van hun zwakheden en falen.
In
al deze zaken zijn zij voor ons een spiegel. In het elfde hoofdstuk van de
brief aan de Hebreeën wordt ons een wolk van oudtesta-mentische geloofsgetuigen
ten voorbeeld getekend. Daarbij worden we er tenslotte toe aangespoord om te
zien op Jezus Christus de overste Leidsman en Voleinder van het geloof
(Hebreeën 12:2). Onder andere de brief aan de Hebreeën maakt ons op deze wijze
ook duidelijk dat wij in kinderen van God iets van God Zelf zien of anders
gezegd in navolgers van Christus iets van Christus Zelf zien.
Moeten
we ons echter bij het geven van voorbeelden niet beperken tot de voorbeelden
van gelovigen in de Bijbel zelf? Omdat de Bijbel de uiteindelijke bron en norm
van ons geloof is, zijn die voorbeelden wel grondleggend en primair. Echter,
Jezus Christus, Die al direct na de zondeval begon met Zijn Kerk te vergaderen,
gaat daarmee door tot de jongste dag.
Wie
alleen Bijbelse voorbeelden van gelovigen geeft, kan hoewel onbedoeld, de
indruk wekken dat dit werk eigenlijk aan het einde van de eerste eeuw is
gestopt. We mogen echter weten dat de HEERE de eeuwen door Zijn trouw heeft
betoond. Hij leeft nog. Het is goed voorbeelden te geven die dat kenbaar
maken. We mogen niet vergeten dat de HEERE nog altijd doorgaat met Zijn werk
zodat een schare zal zalig worden die niemand tellen kan.
Augustinus
kwam mede door het getuigenis, dat de grote kerk-vader Athanasius in schriftelijke
vorm, over de monnik Antonius had gegeven tot zijn beslissende keuze. Of nog
beter gezegd: God gebruikte het om hem te leren de Heere Jezus Christus aan te
doen. Augustinus zelf hield naast preken over Schriftgedeelten en preken naar
aanleiding van de christelijke feesten ook preken over heiligen. Dan ging het
om martelaren. Hij hield preken over Johannes de Doper en Stephanus, maar ook
over martelaren uit de kerkgeschiedenis.
Ik
zeg niet dat wij geen kritische vragen kunnen stellen bij de waardering van
Athanasius voor het monnikwezen en bij de aan-dacht van Augustinus voor de heiligen.
Christenen van de Refor-matie weten dat niet alleen martelaren of andere
christenen met een uitzonderlijk geloof heiligen zijn, maar elke ware christen
die door de Heilige Geest is wedergeboren tot een levende hoop.
Echter,
als Augustinus zegt dat wij van de oversteek van heiligen door de Doodsjordaan
kunnen leren, moeten wij hem daarin bijvallen. Die brug is na hun oversteek,
zo zegt de kerkvader, niet vernietigd. Wij worden juist door hun voorbeeld tot
een veilige oversteek aangespoord. Voor ons hebben deze heiligen de weg
aangewezen naar het hemelse Vaderland. Daarin zijn zij straten-makers van God.
Augustinus
zelf heeft in zijn Belijdenissen verteld hoe God hem opzocht en naar
Zichzelf toetrok. De Belijdenissen zijn als gees-telijke autobiografie
onovertroffen in hun betekenis voor de christelijke Kerk. Nu weet ik dat de Belijdenissen
meer zijn dan een geestelijke autobiografie, maar toch zeker niet minder. Zowel
geestelijke autobiografieën als geestelijke biografieën hebben als genre de
eeuwen door hun recht bewezen om de boodschap van het christelijke geloof te
verduidelijken. De een is beter dan de ander. Daarin zijn ze niet uniek. Dat
geldt ook van Schriftver-klaringen en preken.
In
het boek Hoe zalig is het volk bied ik de lezer een aantal schet-sen van
kinderen van God. Deze schetsen dragen geen volledig karakter. Ik teken de
bewuste personen vanuit de ontmoetingen en gesprekken die ik met hen had. Ten
opzichte van de vorm, waarin zij in de kerkboden zijn verschenen, zijn zij
geredigeerd en een aantal is ook uitgebreid.
Mijn
bede is dat ook deze schetsen als bruggenbouwers en stratenmakers mogen dienen
om de pelgrimstocht naar het nieuwe Jeruzalem te beginnen of voort te zetten.
Laat dan de bede zijn en blijven: ‘Zend, HEER’, Uw licht en waarheid neder’
(Psalm 43:3 berijmd).
De
biografische schetsen zijn geordend naar het geboortejaar van de persoon die
wordt beschreven met uitzondering van de eerste en de laatste. Ik begin met ds.
A.P. Verloop. Hij gaf mijn ouders op 3 januari 1952 Gods zegen over hun
huwelijk in een dienst in de Hervormde evangelisatie op gereformeerde grondslag
in Lekker-kerk. Hij was ook de predikant die mij op zondag 7 juni 1956 in de
Gereformeerde Samenkomst van Alblasserdam doopte en aan mij daar in Gods
voorzienigheid het teken en zegel schonk van opname in de ene heilige, algemene
christelijke Kerk.
Ik
eindig met de schets over mijn vader, die mij meer dan hijzelf heeft beseft, voorging
in de vreze des HEEREN. Daarmee wil ik onderstrepen dat zalig worden haar oorsprong
vindt in Gods verbondstrouw. Hij bevestigt Zijn verbond van kind tot kind.
Naar
Zijn eeuwig voornemen trekt God van geslacht tot geslacht zondaren uit de
duisternis tot Zijn wonderbare licht. Hij zond Zijn Zoon naar deze wereld ter
verzoening van de zonde. De Heilige Geest stort de liefde van God geopenbaard
in de kruisdood van Jezus Christus in het hart. Zo maakt de HEERE een mens
nieuw en wordt hij een vreemdeling op aarde en een pelgrim naar een beter
vaderland.
Hier
op aarde in beginsel en straks in volkomenheid wordt door Gods kinderen
gezongen: ‘Gij zijt geslacht, en hebt ons Gode gekocht met Uw bloed, uit alle
geslacht, en taal, en volk, en natie.’ (Openbaring 5:9) en ‘Het Lam, Dat
geslacht is, is waardig te ontvangen de kracht, en rijkdom, en wijsheid, en
sterkte, en eer, en heerlijkheid, en dankzegging.’ (Openbaring 5:12).
Zelf
heb ik er de goedheid van God in gezien dat ik reeds op jonge leeftijd kinderen
van God mocht ontmoeten. Ik denk aan oma De Vries, de moeder van mijn vader,
aan meester Van Wijk, het hoofd van de lagere school in Kinderdijk. Aan ds. H.
Hofman, ds. A.P. Verloop en aan meerdere anderen. Kinderen van God uit de kring
waartoe mijn ouders behoorden zoals oom Freek Maasland en zijn vrouw, tante
Bastiaantje (een oom en tante van mijn moeder). Oom Freek was evenals mijn
moeder van huis uit hervormd en ook evenals mijn moeder door zijn huwelijk in
de kring van ds. Hofman en ds. Verloop gekomen.
Al
jong merkte ik dat God ook buiten de kring waarin ik opgroeide Zijn kinderen
had. Toen wij in Kinderdijk woonden – ik was veertien toen wij naar
Alblasserdam verhuisden - was mevrouw Van Dam een goede vriendin van mijn
moeder. Als kind herinner ik mij haar als een wat oudere dame. Zij moet tussen
de vijftig en de zestig jaar zijn geweest. Haar man werkte evenals mijn vader
in die tijd bij IHC Smit. Hij had ook een acte van godsdienstonderwijzer in de
Hervormde Kerk. In die tijd betekende dit dat je dan preek-bevoegdheid had.
De
heer Van Dam was wat afstandelijk. Dat gold niet van zijn vrouw. Die was heel
open en had een vriendelijk karakter. Zij mocht weten dat zij Christus toebehoorde
en dat haar zonden haar om Christus wil vergeven waren. Daar sprak zij over met
mijn moeder. Ook over haar strijd en zorgen. Maar dat het uiteindelijk zo is,
dat wie op God vertrouwt, belijdend dat hij niets heeft verdiend en God niets
aan hem verplicht is, mag bemerken dat hij met God nooit beschaamd uitkomt.
Meer dan eens heb ik erbij gezeten als zij over deze dingen sprak en zo mijn
moeder probeerde op te beuren en de weg te wijzen.
Ook
oom Joost van Wijk, zoals wij als leden van de familie De Vries hem waren gaan noemen,
kerkte in de plaatselijke Hervormde Gemeente van Kinderdijk bij dr. C.A.
Tukker. Tijdens mijn vakantiewerk, dat ik door bemiddeling van oom Joost de
eerste jaren van mijn middelbare schooltijd in de zomer een viertal weken in de
Bommelerwaard deed, ontmoette ik ook daar kinderen van God. Vooral denk ik aan
Aaike (Arie) van Wijk, de vader van oom Joost die vele jaren ouderling is geweest
van de Hervormde Gemeente van Gameren.
Toen
ik theologie ging studeren en ik hem daarna weer ontmoette zei hij in zijn
dialect: 'Nu heb ik gehoord dat je voor dominee gaat leren, zul je nooit vergeten
dat je dan je hele leven nodig hebt wat er staat in Psalm 130.' Toen citeerde
hij Psalm 130:3 (berijmd):
Ik
blijf den HEER' verwachten;
Mijn
ziel wacht ongestoord;
Ik
hoop, in al mijn klachten,
Op
Zijn onfeilbaar woord;
Mijn
ziel, vol angst en zorgen,
Wacht
sterker op den Heer',
Dan
wachters op den morgen;
Den
morgen, ach, wanneer?
Hij
hield mijn hand vast, totdat ik ‘Ja’ had gezegd. Ik studeerde al theologie toen
oom Jo Koutstaal tot inkeer kwam. Naar het scheen was hij door en door neo-gereformeerd.
‘Je moest geloven,’ zo zei hij, ‘want je was gedoopt.’ Tegen mijn oma, zijn
oudste zus Neeltje, heeft hij vaak gezegd dat zij teveel twijfelde.
Helemaal
ongelijk had hij niet. Toch mocht zij weten dat de HEERE naar haar had
omgezien. ‘Jo,’ zei ze dan ten slotte, ‘maar vertel jij dan eens wat je aan de
HEERE mag hebben.’ Dan werd hij stil, want uiteindelijk kon hij die vraag niet
beantwoorden.
Wij
hadden in Kinderdijk altijd tegenover oom Jo gewoond. Als kind waren we wat
bang voor hem en hadden wij liever met zijn vrouw tante Anna te doen, want hij
had een wat bars karakter. Oom Jo was 78 jaar toen hij beleed: ‘Ik mis het
geloof van mijn ouders. Ik kan zo God niet ontmoeten.’
Mensen
uit zijn omgeving wezen hem op zijn vele prestaties in dienst van God. Als
echte neo-gereformeerde was hij overal uitge-komen voor zijn christen-zijn. Op
zich konden anderen daarvan nog veel leren. Nu zei hij dat hij miste dat hij
gereinigd was door Christus bloed. ‘Ik ben mijzelf voorbij gelopen,’ zo zei
hij, ‘en dat 78 jaar lang. Kan dat nog goed komen?!’ Bij een ziekenhuisopname
kwam er een doorbraak net als bij Paulus. Hij had altijd bij een boezem niet
ver van een gemaal gewoond.
Hij
zei ervan: ‘Als een vies papier dreef ik in de boezem naar het gemaal. Toen ik
bijna de vijzels van het gemaal had bereikt, ben ik als een vies papier uit de
boezem gehaald. Ik ben geweldig in mijn sas. Ik kan niet zeggen hoe verblijd ik
ben, want nu mag ik weten dat mijn zonden mij zijn vergeven. Neeltje, zou het
anders hebben gezegd, maar zij bedoelde hetzelfde. Hier heeft zij altijd om
gebe-den en nu twee jaar na haar dood heeft God haar gebed verhoord. Wat zou ik
nu graag nog een keer met Neeltje praten.’
Telkens
weer en dat tot op de dag van vandaag heeft de HEERE kinderen van Hem op mijn
weg geplaatst. In de gemeenten die ik diende en daarbuiten. In ons eigen
vaderland en elders in de wereld. Zo heeft voor mij het geloofsartikel: ‘Ik
geloof één heilige, algemene of katholieke christelijke Kerk, de gemeenschap
der heiligen’ vlees en bloed gekregen. Al die heiligen die ik mocht ont-moeten,
hadden iets eigens. Zij hadden hun eigenaardigheden en beperkingen, al viel dat
bij de een meer op dan bij de ander. Wie weet dat hijzelf maar ten dele kent en
ten dele aan Christus gelijkvormig is, kan verdragen dat dit ook voor anderen
geldt.
Wie
de hier geboden beschrijvingen leest, zal niet alleen verschillen in karakter
opmerken maar ook verschillen in opvatting en inzicht. Dat mag toch geen
bezwaar zijn. De eenheid van geloof moeten we nooit invullen als eenvormigheid
van het geloof. Waar leven is, is altijd behalve de diepliggende onderlinge
eenheid ook veel-vormigheid. Bekend is het beeld van de vele verschillenden
bla-deren aan één en dezelfde boom. Dan gaat uiteindelijk de eenheid ver boven
de veelvormigheid uit.
Wat
mij aan al deze mensen verbond – en dat geldt ook van de personen beschreven in
dit boekje – was een diepe eenheid in geloofsleer en geloofsbeleving. Een
eenheid die ik het best kan weergeven met Psalm 89:8 (berijmd):
Gij
toch, Gij zijt hun roem, de kracht van hunne kracht;
Uw
vrije gunst alleen wordt d' ere toegebracht;
Wij
steken 't hoofd omhoog en zullen d' eerkroon dragen
Door
U, door U alleen, om 't eeuwig welbehagen,
Want
God is ons ten schild in 't strijdperk van dit leven,
En
onze Koning is van Isrels God gegeven.
Mijn
diepe wens is dat de lezers van dit boekje een levend lid mogen worden van de
ene heilige, algemene of katholieke Kerk en zo zij het al zijn, in het
algemeen, ongetwijfeld christelijk geloof bevestigd mogen worden. Van allen van
wie dat geldt mag gezegd en gezongen worden:
Hoe
zalig is het volk, dat naar Uw klanken hoort!
Zij
zullen in Uw Naam zich al den dag verblijden;
Uw
goedheid straalt hun toe; Uw macht schraagt hen in 't lijden,
Uw
onbezweken trouw zal nooit hun val gedogen,
Maar
Uw gerechtigheid hen naar Uw woord verhogen.
(Psalm
89:7 berijmd)
Ds.
P. de Vries, Hoe zalig is het volk. Herinneringen aan kinderen van God,
Den Hertog, Houten 2014; ISBN 978-90-331-2663-5; hb. 176 pp., prijs 18,90.