zaterdag 5 maart 2016

Wat is bevinding?

Bevinding en bevindelijk zijn woorden die in het kerkelijke spraak-gebruik een belangrijke plaats hebben gekregen. Er wordt ook een onmisbaar aspect van het geestelijke leven mee aange­duid. Van belang is dat wij weten wat deze woorden betekenen, dat wij hen goed gebruiken, en vooral dat wij zelf bevindelijk mogen weten van Gods genade in Christus.
Maar wat is bevin­ding? Eens sprak ik ergens in het land een jonge man die wilde weten hoe hij zalig moest worden. Hij wist niet hoe dat moest. Van meer kanten had hij gehoord dat je dan eerst je bevin­din­gen kwijt moest raken.
Nu wist hij niet wat bevinding was. Hij had dus ook niets om kwijt te raken. Bij hem leefde de gedachte dat hij in eerste instantie bevin-dingen op moest gaan sparen om vervolgens wat te hebben wat hij kwijt kon raken en bij God inleveren. Hoe het allemaal moest wist hij niet. Daarom wilde hij weten wat bevinding was.
Hij hoopte zijn uiterste best te gaan doen om bevin­dingen te be-machtigen. Ik heb hem uitgelegd dat zalig worden een heel andere zaak is dan hij die zich indacht en dat het met de bevinding heel anders zat dan hij op grond van wat hem verteld was, dacht.
Bevinding betekent gewoon ervaring. Als we dit betrekken op het werk van God in het leven van een mens, bedoelen wij dat de mens de kracht van het Woord gaat ervaren. De kracht van de wet die ons overtuigt van zonde en schuld, maar vooral de kracht van het Evangelie dat er in Christus niet alleen voor anderen, maar ook voor mij vergeving is.
In meer strikte zin moeten wij alleen het laatste bevinding noemen. In die zin wordt het woord bevinding gebruikt in Rom. 5:4. Daar lezen we dat de lijdzaamheid bevinding werkt en de bevinding hoop. Het gaat er dan om dat in de strijd ons geloof beproefd en gelouterd wordt en wij zo bevinden dat Gods beloften waar­achtig zijn.
Bevinding is dus de ervaring van Gods kinderen dat God hun zonden heeft vergeven, dat Hij nooit laat varen de werken Zijner handen, dat Hij de getrouwe is. Dat laat al zien dat het volstrekt misplaatst is om tegen iemand die van schuld overtuigd wordt te vertellen dat hij zijn bevinding kwijt moet raken. Zo iemand heeft immers geen ervaring van Gods liefde en trouw. Hooguit heeft hij zich voorheen ten on-rechte ingebeeld dat het goed zat tussen God en zijn ziel.
Dan moet hij er ­achter komen dat hij mist, wat hij dacht te bezitten. Maar bevinding heeft een mens die aan schuld ontdekt wordt, niet en hoeft hij dus ook niet kwijt te raken. Toen de moordenaar aan het kruis aan de Heere Jezus vroeg: ‘Heere gedenk mijner als Gij in uw konink­rijk zult gekomen zijn’ zei de Heere Jezus dan ook niet dan moet je eerst dit hebben en dan dat kwijt raken.
De nood van de man was juist dat hij niets had. Dat is ook de nood van ieder mens die aan zijn schuld ontdekt wordt. Die ziet en beleeft: ik heb niets dan schuld. Wie nu als de moor­denaar aan het kruis met die schuld tot Christus gaat, ont­vangt hetzelfde antwoord als die moordenaar: ‘Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn.’ Dat is in die zin waar dat wij door het geloof in Christus vrede met God krijgen.
Tussen het zien op Christus en het ontvangen van vrede met God, zit geen enkele tijdsruim­te. Waar het een is, is het ander en waar het een ontbreekt, ontbreekt het ander. Wie nu vrede met God ontvangt, mag daar ook gedurig bewijzen, blijken van ontvan­gen. 
Zo spreekt Paulus in Romeinen 5 vanuit de vrede met God die door het geloof wordt ontvangen, over bevinding. Ja, en voor iemand die nu vrede met God heeft ontvangen, is het waar dat hij de bevin­ding van de vrede met God niet met de vrede zelf gelijk moet stellen.
Als wij van alle ondervingen van de vergeving van zonde en de vrede met God een optelsom gaan maken, worden we een mens die rijk is in zichzelf. Paulus betuigde daarentegen in Filippenzen 3 dat hij vergaat wat achter hem lag en zich strekte tot hetgeen voor was. Wij moeten nooit meer worden dan een bedelaar die ziet op de overste Leidsman en Voleinder des geloofs Jezus.
Toplady zei: ‘Moede kom ik arm en naakt tot de God Die zalig maakt.’ Zo begint het geestelijke leven hier op aarde, zo wordt het voorgezet en daar eindigt het hier op aarde mee. Of je nu moet zeggen dat iemand die telkens weer ervaart dat God de Getrouwe is, die bevindingen kwijt moet raken, waag ik te betwijfelen. De psalmist zei immers: ‘'k Zal gedenken hoe voor dezen, mij de HEER' heeft gunst bewezen.
Maar wel is het waar dat de bevinding nooit de grond van onze zaligheid is. Wat dat be­treft, moet we telkens weer ondersteboven gaan met onszelf. De grond van onze zaligheid is niet onze bevin­ding van Gods trouw en van de verge­ving der zonden, maar de trouw van God en de vergeving der zonden zelf.
Ik besluit dit stukje met de woor­den uit een Engels gezang waarin dat heel mooi is ver­woord:
My hope is build on nothing less,
Then Jesus' blood and righteousness.
I dare not trust the sweetest frame,
But wholly rest in Jesus' name.
(Voor degenen die geen Engels kennen voeg ik een vertaling toe, maar die kan ik niet zo mooi laten rijmen als in het origineel het geval is. ‘Mijn hoop is op niet anders gebaseerd dan op Jezus' bloed en gerechtigheid. Ik durf zelfs de zoetste gestalte/bevinding niet te vertrouwen, maar rust helemaal in de naam van Jezus.’)