Bevinding en bevindelijk
zijn woorden die in het kerkelijke spraak-gebruik een belangrijke plaats hebben
gekregen. Er wordt ook een onmisbaar aspect van het geestelijke leven mee aangeduid.
Van belang is dat wij weten wat deze woorden betekenen, dat wij hen goed gebruiken,
en vooral dat wij zelf bevindelijk mogen weten van Gods genade in Christus.
Maar wat is bevinding?
Eens sprak ik ergens in het land een jonge man die wilde weten hoe hij zalig
moest worden. Hij wist niet hoe dat moest. Van meer kanten had hij gehoord dat
je dan eerst je bevindingen kwijt moest raken.
Nu wist hij niet wat
bevinding was. Hij had dus ook niets om kwijt te raken. Bij hem leefde de
gedachte dat hij in eerste instantie bevin-dingen op moest gaan sparen om
vervolgens wat te hebben wat hij kwijt kon raken en bij God inleveren. Hoe het
allemaal moest wist hij niet. Daarom wilde hij weten wat bevinding was.
Hij hoopte zijn
uiterste best te gaan doen om bevindingen te be-machtigen. Ik heb hem uitgelegd
dat zalig worden een heel andere zaak is dan hij die zich indacht en dat het
met de bevinding heel anders zat dan hij op grond van wat hem verteld was,
dacht.
Bevinding betekent
gewoon ervaring. Als we dit betrekken op het werk van God in het leven van een
mens, bedoelen wij dat de mens de kracht van het Woord gaat ervaren. De kracht
van de wet die ons overtuigt van zonde en schuld, maar vooral de kracht van het
Evangelie dat er in Christus niet alleen voor anderen, maar ook voor mij
vergeving is.
In meer strikte zin
moeten wij alleen het laatste bevinding noemen. In die zin wordt het woord
bevinding gebruikt in Rom. 5:4. Daar lezen we dat de lijdzaamheid
bevinding werkt en de bevinding hoop. Het gaat er dan om dat in de strijd ons
geloof beproefd en gelouterd wordt en wij zo bevinden dat Gods beloften waarachtig
zijn.
Bevinding is dus de
ervaring van Gods kinderen dat God hun zonden heeft vergeven, dat Hij nooit
laat varen de werken Zijner handen, dat Hij de getrouwe is. Dat laat al zien
dat het volstrekt misplaatst is om tegen iemand die van schuld overtuigd wordt
te vertellen dat hij zijn bevinding kwijt moet raken. Zo iemand heeft immers
geen ervaring van Gods liefde en trouw. Hooguit heeft hij zich voorheen ten
on-rechte ingebeeld dat het goed zat tussen God en zijn ziel.
Dan moet hij er achter
komen dat hij mist, wat hij dacht te bezitten. Maar bevinding heeft een mens
die aan schuld ontdekt wordt, niet en hoeft hij dus ook niet kwijt te raken.
Toen de moordenaar aan het kruis aan de Heere Jezus vroeg: ‘Heere gedenk mijner
als Gij in uw koninkrijk zult gekomen zijn’ zei de Heere Jezus dan ook niet
dan moet je eerst dit hebben en dan dat kwijt raken.
De nood van de man was
juist dat hij niets had. Dat is ook de nood van ieder mens die aan zijn schuld
ontdekt wordt. Die ziet en beleeft: ik heb niets dan schuld. Wie nu als de moordenaar
aan het kruis met die schuld tot Christus gaat, ontvangt hetzelfde antwoord
als die moordenaar: ‘Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn.’ Dat is in
die zin waar dat wij door het geloof in Christus vrede met God krijgen.
Tussen het zien op
Christus en het ontvangen van vrede met God, zit geen enkele tijdsruimte. Waar
het een is, is het ander en waar het een ontbreekt, ontbreekt het ander. Wie nu
vrede met God ontvangt, mag daar ook gedurig bewijzen, blijken van ontvangen.
Zo spreekt Paulus in Romeinen 5 vanuit de vrede met God die door het geloof wordt ontvangen, over bevinding. Ja, en voor iemand die nu vrede met God heeft ontvangen, is het waar dat hij de bevinding van de vrede met God niet met de vrede zelf gelijk moet stellen.
Zo spreekt Paulus in Romeinen 5 vanuit de vrede met God die door het geloof wordt ontvangen, over bevinding. Ja, en voor iemand die nu vrede met God heeft ontvangen, is het waar dat hij de bevinding van de vrede met God niet met de vrede zelf gelijk moet stellen.
Als wij van alle
ondervingen van de vergeving van zonde en de vrede met God een optelsom gaan
maken, worden we een mens die rijk is in zichzelf. Paulus betuigde daarentegen
in Filippenzen 3 dat hij vergaat wat achter hem lag en zich strekte tot hetgeen
voor was. Wij moeten nooit meer worden dan een bedelaar die ziet op de overste
Leidsman en Voleinder des geloofs Jezus.
Toplady zei: ‘Moede kom
ik arm en naakt tot de God Die zalig maakt.’ Zo begint het geestelijke leven
hier op aarde, zo wordt het voorgezet en daar eindigt het hier op aarde mee. Of
je nu moet zeggen dat iemand die telkens weer ervaart dat God de Getrouwe is,
die bevindingen kwijt moet raken, waag ik te betwijfelen. De psalmist zei
immers: ‘'k Zal gedenken hoe voor dezen, mij de HEER' heeft gunst bewezen.
Maar wel is het waar
dat de bevinding nooit de grond van onze zaligheid is. Wat dat betreft, moet
we telkens weer ondersteboven gaan met onszelf. De grond van onze zaligheid is
niet onze bevinding van Gods trouw en van de vergeving der zonden, maar de
trouw van God en de vergeving der zonden zelf.
Ik besluit dit stukje
met de woorden uit een Engels gezang waarin dat heel mooi is verwoord:
My hope is build
on nothing less,
Then Jesus'
blood and righteousness.
I dare not trust
the sweetest frame,
But wholly rest
in Jesus' name.
(Voor degenen die geen Engels kennen voeg ik
een vertaling toe, maar die kan ik niet zo mooi laten rijmen als in het
origineel het geval is. ‘Mijn hoop is op niet anders gebaseerd dan op Jezus'
bloed en gerechtigheid. Ik durf zelfs de zoetste gestalte/bevinding niet te
vertrouwen, maar rust helemaal in de naam van Jezus.’)