dinsdag 28 juni 2016

Tim Keller en Benjamin B. Warfield over de evolutieleer

In het RD ontspon zich in de voorzomer van 2016 een discussie over de theologie van Tim Keller. Als het ging om Kellers aan-vaarding van de evolutieleer werd erop gewezen dat ook de Ame-rikaanse theoloog Benjamin B. Warfield dit deed, terwijl Warfield toch bekend was om zijn verdediging van de verbale inspiratie en onfeilbaarheid van de Bijbel. 
Inderdaad heef Warfield op magistrale wijze de inspiratie en het gezag van de Bijbel beleden en verdedigd. Zijn belangrijkste werk daaraan gewijd The Inspiration and Authority of the Bible is nog altijd zeer de moeite waard.
De vergelijking van Keller met is echter niet gelijk terecht. Keller wil vasthouden aan de zondeval als een historisch feit en aan Adam en Eva als mensen die werkelijk hebben bestaan. Zoals hij zelf uitdrukkelijk aangeeft, verschilt hij daarin van C.S. Lewis. Heel nadrukkelijk wil hij Genesis 2-3 niet als mythe typeren.
Keller geeft niet nauwkeurig aan hoe hij de historiciteit van Adam en Eva invult, maar laat verschillende mogelijkheden open. Hij lijkt het meest te voelen voor de visie van de oudtestamenticus Derek Kidner. Deze stelt dat God uit een populatie van menselijke wezens die via evolutie waren ontstaan en inmiddels al gebruiks-voorwerpen konden gebruiken, aan een ervan het beeld van God heeft geschonken.  
Volgens Kidner was Adam die zo het beeld van God ging dragen, naar Gods beschik­king het verbondshoofd niet alleen van zijn nakomelingen maar ook van zijn tijdgenoten. Als representanten van de mensheid werden Adam en Eva door God in het paradijs geplaatst. De zondeval heeft de geestelijke dood van de mens-heid veroorzaakt.
Keller wil ook andere mogelijkheden dan de mogelijkheid die door Kidner wordt voorgesteld openhouden waaronder de klassieke, maar die van Kidner trekt hem kennelijk aan. Echter, bij deze visie is de lichamelijke dood van de mens niet het gevolg is van de zondeval. De betekenis van de staat van rechtheid wordt ook ernstig gereduceerd en Adam en Eva zijn niet langer het eerste mensenpaar.
Gaan we naar Warfield dan hield Warfield de mogelijkheid van evolutie open zonder er overigens expliciet voor te kiezen. Zijn aarzeling was ingegeven door het feit dat hij zich meer en meer afvroeg of evo­lutie wel in staat was een aantal wezenlijke zaken te verklaren. Echter, nog belangrijker is dat hij op grond van Genesis 2 heel uitdrukkelijk een uitzondering maakt voor de mens.
Naar zijn diepe overtuiging kwam het eerste mensenpaar Adam en Evan kwam door een afzonderlijke scheppingsdaad van God tot stand. Heel de mensheid stamt van Adam en Eva. Dat was voor Warfield een argument tegen rassendiscriminatie.
Het betekent ook dat binnen de theologie van Warfield het geen vraag is of de lichamelijke dood van de mens een gevolg is van de zondeval. Dat lijdt voor hem geen twijfel. De zondeval is niet alleen de oorzaak van de geestelijke dood van de mensheid maar ook van de lichamelijke dood. 
Voor Warfield is de staat van rechtheid met Adam en Eva als het eerste mensenpaar een historische realiteit. Hij ziet hen niet slechts als representanten van een reeds bestaande menselijke populatie.
Tussen Keller en Warfield bestaan als het gaat om de plaats van Adam en Eva in de geschiedenis van de mensheid relevante ver-schillen. Het lijkt mij goed als Keller met Warfield wordt verge-leken, hiervan kennis te nemen.
Tenslotte: nooit mag een beroep op welke theoloog ook door-slaggevend zijn. Inzichten van theologen hoe groot ook hun naam is in de geschiedenis van de kerk moeten getoetst worden aan de Schrift als de stem van de levende God.
De Schrift leert heel duidelijk dat God de wereld goed schiep en dat de mens wezenlijk van de dieren is onderscheiden. De eerste Bijbelhoofdstukken maken ons ook duidelijk dat heel de mensheid van Adam en Eva afstammen en dat de lichamelijke dood van de mens een gevolg is van de zondeval.
Heel nadrukkelijk blijkt dit in het Nieuwe Testament in Romeinen 5 en 1 Korinthe 15. Tegenover Adam als representant van de oude mensheid staat Christus als representant van de nieuwe mens-heid. Adam bracht de lichamelijke en geestelijke dood in de wereld. Sinds de zondeval verdienen we de eeuwige dood.
Christus heeft het leven en de onverderfelijkheid aan het licht ge-bracht. Hij heeft de prikkel uit de dood weggenomen. Wie in Hem gelooft, zal leven ook al is hij gestorven. Het geestelijke en eeuwige leven begint als wij wedergeboren worden tot een levende hoop doro de opstanding van Jezus Christus uit de doden. Wie in Christus ontslaapt, zal eenmaal een verheerlijkt lichaam ontvangen.
Wanneer we geen helder zicht hebben op de eerste Adam en de schade die hij heeft aangericht – een schade die ons aller schuld is – kunnen we ook geen helder zicht hebben op Jezus Christus als de tweede of laatste Adam en Zijn werk. Laat onze bede zijn: O Heere, maak in Uw Woord mijngang en treden vast.

maandag 27 juni 2016

Thomas Scott en zijn Schriftverklaring

Om de Bijbel te begrijpen hebben we uitleg nodig. Dan gaat het onder andere om toelichting met betrekking tot historische gebeurtenissen en achtergronden en culturele gewoonten. De eerste hoorders en lezers waren dingen direct duidelijk die ons door de kloof in tijd en cultuur ontgaan. We moeten Bijbel-passages ook in hun context verstaan en tenslotte in het licht van de gehele bijbelse boodschap.
De eerste regel van goede Schriftuitleg blijft dat Schrift met Schrift vergele­ken moet worden. De Bijbel is gegeven met het doel ons wijs te maken tot zaligheid. Het gaat erom dat wij Gods genade in Christus leren kennen en zo God gaan ver-heerlijken. Bijbeluitleg die niet daarop is gericht, schiet uitein-delijk haar doel voorbij.
Een Bijbeluitleg die juist op dit aspect de nadruk legt, is die van de Anglicaanse predikant Thomas Scott (1747-1821). Hij staat daarmee in de lijn van de bekende Engelse Bijbel-uitlegger Matthew Henry (1662-1714). Dat neemt niet weg dat de Bijbeluitleg van Scott een eigen waarde heeft ten opzichte van het Bijbelcommentaar van Henry.
Het is bondiger en terwijl bij Henry uitleg en toepassing niet van elkaar worden onderscheiden, doet Scott dat wel. Nadat hij een Bijbelpassage heeft uitgelegd, geeft Scott vervolgens een aantal praktische opmerkingen. Daarin worden de leer-stellige en bevindelijke facetten ontvouwd en dat gericht op de praktijk van de godzaligheid.
De Bijbelverklaring van Scott verscheen oorspronkelijk in 174 wekelijkse aflevering. De eerste ver­scheen aan het begin van 1788 en de laatste in 1792. In 1804 werden in Amerika deze afle­ve­rin­gen in zes delen gebundeld uitgegeven. Ze werd aangeduid als een Bijbel voor de familie met ver­klarende noten en praktische overwegingen (A Family Bible with Explanatory Notes, Prac­ti­cal Observations and Copious Marginal References).
Met de titel maakte de uitgever al dui­delijk dat hij de uitleg voor het gehele gezin geschikt achtte. Bij zijn leven verkreeg Scott faam door zijn complete Bijbelverklaring. Zelf redigeerde hij vijf edities. Zowel in Amerika als in Groot-Brittannië werd de Bijbel­verklaring van Scott meer dan eens herdrukt. Dat er tot op de dag van vandaag belangstelling voor gebleven is, bewijst de kracht ervan.
Dat Scott zozeer in staat was de leerstellige, bevindelijke en praktische aspecten van de Bijbelse boodschap te ver-woorden, staat niet los van zijn eigen levensgang. Over het eerste deel van zin leven heeft Scott zelf geschreven in een autobiografie met de titel The Force of Truth (De kracht van de Waarheid). Met de bedoeling dat hijzelf arts zouden worden, werd Scott op vijftienjarige leeftijd stagiair bij een gevestigd arts.
Echter, vanwege zijn slechte gedrag werd de stage beëin-digd. Op vijftwintigjarige leeftijd werd Scott predikant in de Anglicaanse Kerk. Zijn motie­ven waren allesbehalve geestelijk en bijbels. Hij heeft naar eigen getuigenis het predikantschap gezocht om zonder al te veel inspanning inkomen te ver-werven en voldoende tijd te hebben om te lezen. Dat laatste was zijn vurige passie.
Als Anglicaans predikant beloofde hij bij zijn wijding zijn instemming met de Negenendertig Artikelen. Deze officiële geloofsbelijdenis van de Anglicaanse Kerk heeft een gerefor-meerd karak­ter. Scott geloofde echter weinig van de leer die hij volgens zijn gegeven belofte zou moeten uitdragen.
Terwijl jij geantwoord had dat hij wist dat hij door de Heilige Geest bewogen was om zijn ambt te aanvaarden, was hij niet overtuigd van de godheid van de Heilige Geest evenmin als hij dat was van de godheid van Christus. 
Naar eigen getuigenis keerde hij zich fel tegen alles wat calvinistisch of methodistisch was. Bij het laatste moeten we in deze context denken aan een prediking die de nadruk legt op een persoonlijk doorleefd geloof van Gods genade.
Hoe onwaarschijnlijk dat ook was bij zijn ambtsaanvaarding, toch werd Scott een overtuigd belijder en prediker van het Evangelie van verzoening door voldoening en vrije genade. Scott was in 1772 predikant geworden van de parochies van Stoke Goldington en Weston Underwood in Buckinghamshire.
Het geweten van Scott begint te spreken als in januari 1774 een echtpaar behorend bij zijn gemeente overlijdt. Scott had gehoord dat zij ziek waren maar omdat zij niet gevraagd hadden om bezoek, ging hij er niet heen. 
Als de vrouw overleden is en de man op sterven ligt, begrijpt hij dat Newton dit echtpaar meerdere malen heeft bezocht. Hoezeer hij ook de leer en boodschap van Newton verachtte, hij voelde wel dat Newton meer dan hij voldeed aan de vereisten van die de Bijbel aan ambtsdragers stelt.
In 1775 stelt hij Newton voor dat zij een briefwisseling begin-nen waarin ieder zijn eigen leer­stellige positie zou toelichten. Op verzoek van en vriend had hij daarvoor al eens in een doordeweekse dienst horen preken. Hij zat toen recht voor de preekstoel en de tekst was Hand. 13:9-10: ‘Doch Saulus (die ook Paulus genaamd is), vervuld met den Heiligen Geest, en de ogen op hem houdende, zeide: O gij kind des duivels, vol van alle bedrog, en van alle arglistigheid, vijand van alle gerechtigheid, zult gij niet ophouden te verkeren de rechte wegen des Heeren?’
Scott meende dat Newton welbewust omdat hij hem zag over deze tekst preekte. Later begreep hij dat Newton niet wist wie hij was en in die tijd doordeweeks een prekenserie hield over het boek Handelingen. Die avond was juist de bewuste tekst aan de beurt.
Newton schreef Scott een achttal brieven. Scott poogde een polemiek uit te lokken. Newton ging daar zomin mogelijk op in. Met liefde zette hij de betekenis van het Evangelie van Gods genade in Christus uiteen. Hij deed een beroep op Scott wat hij schreef biddend aan Gods Woord te toetsen. 
Dit advies samen met de heilzame invloed van zijn vrouw is voor Scott eeuwige zegen geworden. Scott had een nog al onstuimig karakter. Zijn vrouw riep hem meer dan eens tot orde en wees hem erop zaken waarop hij werd gewezen, eerlijk te overwegen.
Scott stopte de correspondentie met Newton. Echter, wat Newton hem had geschreven liet hem niet los. Bij het onder-zoek van de Bijbel kon hij zich niet aan de kracht van de waarheid ervan onttrekken. Hij werd wedergeboren tot een levende hoop en zo zelf gewonnen voor de waarheid die hij eerst had veracht en bestreden. Het is dan ook niet toevallig dat Scott zijn autobiografie die voor het eerst in 1779 uitkwam de titel gaf The Force of Truth.
Niet alleen in leerstellig opzicht was het onderwijs en de omgang met Newton voor Scott tot eeuwige zegen, maar hij leerde ook diens kerkelijke instelling delen. Newton diende met liefde de Anglicaanse Kerk maar was bovenal een vriend en metgezel van allen die Gods naam ootmoedig vrezen. Hij stak dat niet onder stoelen of banken.
Vele predikanten van de Dissenters (afgescheidenen) be-hoorden tot zijn geestelijke vrienden. In de lijn van Newton typeerde Scott zichzelf als een gematigd episcopaal en een gematigd voorstander van de kinderdoop. De beleefde praktijk van godzaligheid oversteeg voor hem verschillen in inzicht over de doop en de kerkregering.
In 1781 werd Scott Newtons opvolger in Olney. Reeds in 1785 vertrekt hij naar Londen en wordt als voorganger verbonden aan het Lock Hospital en de daarmee verbonden gemeente. Iedere zondag liep hij veertien mijl (ongeveer 22 kilometer). Hij ging dan niet alleen in de kapel van Lock Hospital voor maar preekte ook in andere gemeenten. In deze tijd schreef hij zijn Bijbel­verklaring.
Scott was een overtuigd calvinist. De boodschap van Gods soevereiniteit bracht hij niet in mindering op die van de verantwoordelijkheid van een mens en op de plicht van een christen godzalig te leven. Dat zal verklaren waarom het bestuur van het Lock Hospital meende evenwel dat hij teveel nadruk legde op datgene waartoe een christen is geroepen.
Scott maakte duidelijk dat zijn prediking niet alleen bijbels was maar ook in de lijn van het klassieke calvinisme. Toen sommige bestuurders volhardden in hun kritiek, antwoordde Scott: ‘Heren, u hebt de autoriteit om voor mij een ander predikant te benoemen, als u dat wilt maar u hebt niet de macht mij in een ander predikant te veranderen.’
Scott had ook een warme liefde voor de zending. Samen met onder andere Newton richtte hij de Church Missionary Society op en werd daarvan de eerste secretaris. In 1803 werd Scott predikant van de parochie van Aston Sandford in Bucking-hamshire. Daar bleef hij tot zijn dood in 1821. Ook toen bleef hij nauw betrokken bij de Church Missionary Society en gaf hij onderwijs aan aanstaande zendelingen.
William Carey (1761-1834) die zelf voor de Baptist Missionary Society naar India werd uitgezonden en die zo’n grote plaats heeft in de geschiedenis van de zending heeft Scott meer dan eens horen preken. Hij heeft betuigd: ‘Als er iets van het werk van God in mijn ziel is, heb ik veel te danken aan zijn prediking.’
In deze uitgave treft u de verklaring van Scott over de geschiedenis van Jozef (Gen. 37-50). Wie deze uitleg leest, zal bemerken dat Scott de Schrift leest en verklaart in de wetenschap dat deze niet alleen betrouwbaar en authentiek is maar ook het onfeilbare Woord van God. In en door de woorden van de Schrift spreekt God Zelf tot ons.
Zaak is dat wij ons aan het woord van God onderwerpen. Dat betekent dat wij ons rein laten wassen door Christus’ bloed. Dat wij overtuigd dat wij nog met onze allerbeste werken schuldig staan Gods gericht, vrijspraak zoeken en ont-vangen op grond van de gerechtigheid van Christus als Borg en Zaligmaker. En dat wij beseffen dat wij het onmogelijk is een ware christen te zijn zonder de vernieuwende werking van Gods Geest. 
In lijn van Scott zeg ik: lees zijn verklaring met de bede: ‘Heere, maak mij Uwe wegen door Uw Woord en Geest bekend.’ Dan komt u niet beschaamd uit.


De radioloog C. van der Meiden heeft na zijn pensionering elf jaar gewerkt aan de Nederlandse vertaling van de Bijbelverklaring van Scott. Deze kwam in 2019 bij Royal Jongbloed in twee delen gedrukt op dundrukpapier uit. De prijs is €249,-- (ISBN 978-90-6539-419-4)

woensdag 15 juni 2016

An Old Testament Theology of Worship

Already several years ago Timothy M. Pierce wrote a very fine study of Old Testament worship and made in this way a substantial contribution for a better understanding of the message and theo-logy of the Old Testament. In his treatment of the material Pierce follows the way in which the synagogue has divided the Old Testament. He begins with the Pentateuch followed by the Former and Later Prophets and ending with the Writings.
After having reviewed in each chapter the relevant Old Testament material he ends with its fulfillment in the New Testament. Therefore this study is not only academic but also unashamed confessional. It makes clear that Christ, who is fully revealed in the New Testament is already¸ although in a veiled way, present in the Old Testament. Pierce rightly states that we must be careful to recognize both the continuity and discontinuity between the Old and the New Testament.
Pierce highlights that the Old Testament teaches us that real worship is not about us but about God. That remains true under the New Testament dispensation. The point of the Old Testament narratives is not so much the activities of men but the activity of God.
The way in which the Old Testament starts is very significant. It starts with God. Genesis 1, the chapter that tells us about the origin of our world, certainly has not in the last place a liturgical purpose. The Bible starts with a text designed to incite, inform and increase worship of the living God as the only Creator.
In Enthroned on Our Praise the biblical record of the fall of man is taken seriously. The fall introduced the basic struggles of humanity that impact our capacity of worship. The conversation between the woman and the snake is a conversation about God that leaves Him out of the discourse. This attitude is antithetic towards all real worship of God.
Real worship grows out of the relationship between God and man as our essential purpose. The Old Testament teaches already in Genesis 4 that since the fall no communion with God is possible without sacrifice.
The system of sacrifice must be regarded as the centre of the Pentateuch. The centre of the sacrificial system itself is the Day of Atonement. Leviticus 16, the chapter which describes the ritual of the Day of Atonement is the centre not only of the book Leviticus but also of the Pentateuch as a whole.
I fond Pierce’s treatment of the Hebrew verb kippēr (atone) highly persuasive. Pierce argues that its basic meaning is ‘to purify’. But he also shows that appeasement or propitiation of God’s anger is certainly involved in a couple of texts where the verb kippēr is used. This is  always the case when not immaterial things but persons are the object of kippēr. Although penal substitution is not the complete explanation of kippēr, it can certainly not be abandoned.
Pierce makes clear that the critic of the prophets of the cult is based on its corruption and abuses and does not imply a rejection of the cult itself. No devout worshipper of YHWH could conceive a religion void of sacrifice. The prophets proclaimed that the sacrificial system must be integrated in a righteous life.
The call of Isaiah is very important to form a right view on worship of God. Our God is a holy God. Not only the prophet Isaiah but for all of us it is necessary we personally learn that our guilt is taken away and our sin atoned for (Isa 6:7).
The Writings represent the part of the Old Testament that can most easily and directly assimilated into Christian worship. That is especially true of the Psalms. Pierce rightly says that in many forms of contemporary worship lament and sorrow is ignored. We need the Psalms to restore this aspect of biblical worship. Lament and sorrow will accompany believers till the reach the New Jerusalem. Only there only praise will remain.
The importance of the study of Pierce on worship in the Old Testament lays not the last place in the fact that it shows us the way that a proper hermeneutical method must drive theology. Against postmodern leanings Pierce demonstrates the importance of history and language to arrive at sound conclusions.
However his key presuppositions hearken back to pre-modernity, namely the complete trustworthiness of the biblical text and the divine nature of its expressions. The Scripture and divine revelation can and must be fully equated with each other. Listening to the Scripture we listen to God himself. Such listening to the Bible is possible because there is a unified message that encompasses both the Old and the New Testament.
I cannot enough express my total agreement with this stance of Pierce. When we read the Bible in this way, we also can read the Bible with the church of all ages. All endeavors to understand the Scriptures are than related to our desire to worship and glorify God with all his saints.

Timothy M. Pierce, Enthroned on Our Praise: An Old Testament Theology of Worship, NAC Studies in Bible & Theology (Nashville, TN: B & H Publishing Group, 2008), 319 p., price $19,99 (ISBN 9780805443844) 

zaterdag 11 juni 2016

Een drietal studie over Paulus en zijn brieven

Michael J. Thate, Kevin J. Vanhoozer en Constantine R. Campbell (red.), “In Christ” in Paul (Wissenschaftliche Untersuchungen zum Neuen Testament, 384), Tübingen, Mohr Siebeck, 2014; 577 blz., €99,-- , ISBN 9783161523878.
Deze bundel wil een substantiële bijdrage leveren aan het ant-woord op de vraag naar de bete­ke­nis van vereniging (unio) met Christus in de theologie en geschriften van de apostel Paulus. De bundel bestaat uit drie delen met in totaal twintig bijdragen. De bijdragen uit het eerste deel zijn exegetisch van aard, die in het tweede deel zijn gewijd aan de receptiegeschiedenis en die uit het derde deel liggen op het gebied van de systematische theologie.
De bedoeling van de bijdragen in het eerste deel is niet om een encyclopedisch overzicht te geven van alle relevante passages uit de brieven van Paulus met betrekking tot het thema van vereniging met Christus maar om passages en thema’s uit Paulus brieven te behandelen die niet altijd aan de orde komen als het unio en participatie met Christus. Het tweede deel maakt ons duidelijk dat de noties van unio en participatie met Christus in de eeuwenlange geschiedenis van de kerk door theologen de bij Paulus zijn opge-merkt.
De aandacht daarvoor is bepaald niet nieuw. Iets dat nieuw-testamentici snel ten onrechte denken. Kevin Vanhoorzer merkt in zijn inleidende bij­drage op dat het lezen van Paulus door de ogen van Augustinus, Luther, Calvijn en John Owen een significante bijdrage kan leveren niet alleen om deze theologen maar ook om Paulus beter te verstaan. De hernieuwde aandacht voor het thema van unio met Christus bij Calvijn en in de theologie van Paulus laat zien dat Bijbelwetenschap en bestudering van de geschiedenis van de theologie elkaar beïnvloeden.
In het systematische deel worden de rela­ties tussen de unio met Christus en de heiliging, het avondmaal en de ecclesiologie belicht. De bijdragen in de bundel In Christ” in Paul maken duidelijk dat een christen zijn identiteit niet alleen ontleend aan de gekruisigde Christus door het doden van het zondige ik, maar ook dat hij deelt in de kracht van Zijn opstanding en zo voor God wenst te leven.

John M.G. Barclay, Paul & the Gift, Grand Rapids, MI/ Cambridge, UK: Eerdmans Publishing Co., 2015: xvi + 616 blz., $70,--, ISBN 9780802868893.
Barclay, hoogleraar godgeleerdheid aan de universiteit van Durham, schreef een zeer uit­voerige studie over genade en gave bij Paulus. Hij analyseert ‘genade’ in het licht van het be­grip ‘gave’ en combineert daarbij gegevens uit de antropologie, het Jodendom van de Tweede Tempel en de Griek-Romeinse cultuur. In dat kader staat een grondige exegese van relevante teksten uit de brieven aan de Galaten en de Romeinen.
Interactie met grote theologen uit de geschiedenis en eigen­tijdse exegeten verhoogt de waarde van deze studie. Een minpunt is dat Barclay zich tot de twee genoemde brieven beperkt. Ook elders in het corpus paulinum is immers over dit thema relevant tekst-materiaal te vinden. Barclay brengt naar voren dat genade een begrip was dat overal in de theologie van de diverse stromen van het Jodendom van de Tweede Tempel aanwezig was. Alleen functioneerde het niet overal op dezelfde wijze. Barclay stelt dat dat voor Paulus de goddelijke genadegave is gefocust en wordt vervuld in de gave van Christus.
Zijn belangrijkste conclusie is dat genade niet aansluit bij con-ventionele criteria van status en aanzien. Of dat ook betekent dat Paulus niet leert dat Gods genade vrij is en zonder voorafgaande voor­waarden, waag ik te betwijfelen. Zeker is wel Paulus’ verstaan van Gods genade en zijn zendingsarbeid onder de volkerenwereld niet los van elkaar gezien kunnen worden. Paulus theologie van de gave van God die vervuld is in Christus is ook onlos­makelijk verbonden met zijn verstaan van de zonde. Jood en heiden liggen onder de macht van de zonde en de tora is niet bij machte verlossing te schenken.
Een dergelijk zicht op de tora onderscheidt Paulus van zijn Joodse leermeesters. Terecht stelt Barclay dat Paulus niet anti-Joods of post-Joods is, maar dat zijn verstaan van Gods genadegave in Christus zijn Joodse identiteit een nieuwe dimensie heeft gegeven.

Duane Liftin, Paul’s Theology of Preaching: The Apostle’s Challenge in the Art of Persuasion in Ancient Corinth, IVP Academic, Downers Grove, IL 2015; 392 blz., $33,60, ISBN 9780830824717.
Paulus’ veroordeling van retorica in 1 Kor.1:17-21 is een vraag voor uitleggers van het Nieuwe Testament. Immers hoe verhoudt deze veroordeling zich tot het feit dat Paulus zelf in zijn brieven van retorica gebruik maakt? Duane Liftin heeft een uitgebreide studie over deze problematiek geschreven. Hij betoogt dat Paulus het gebruik van retorica afwees zoals sofisten dat deden. Voor hen was het gebruik van retorica en argumenten een methode om iemand tot een bepaalde keuze te brengen.
De retoricus gaat ervan uit dat het bij een goed gebruik van methodiek het gewenste resultaat kan bereiken. Dat laatste is bij Paulus volstrekt anders. Paulus’ gebruik van retorica staat in het kader van de overtuiging dat hij een gezant is van Jezus als kurios. Zoals een keizerlijke ge­zant door zijn proclamatie gehoorzaamt opeist voor de keizer, roept Paulus door middel van zijn aposto-lische prediking op tot gehoorzaamheid aan Jezus Christus.
In zijn retoriek van predi­king vertrouwt Paulus hierbij niet op heel creatieve argumenten en een daarmee correspon­de­ren­de pre-sentatie. Hij is echt overtuigd van de waarheid van wat hij ver-kondigt. Dat was bij de sofis­ten voor wie de retorica een doel in zich was, anders. De waarheid is voor Paulus Jezus Christus als de gekruisigde.
Paulus weet dat alleen de Heilige Geest van deze waarheid kan over­tuigen en het hart openen. In dat kader moeten wij zijn negatieve oordeel over retorica zien. Paul’s Theology of Preaching is van belang voor iedereen die zich bezig houdt met Paulus, het Nieuwe Testament, retorische studies dan wel Grieks-Romeinse studies.