In de
serie Baker Exegetical Commentary on the New Testament verscheen een uitleg van
de brief aan de Galaten van Douglas J. Moo. Moo heeft al meerdere commentaren
op brieven van Paulus op zijn naam staan en schreef samen met Donald Carson een
zeer instructieve inleiding op het Nieuwe Testament.
Voor
de uitleg van de brief aan de Galaten maakt het niet uit of je die wat vroeger
of wat later dateert. Wie de brief aan de Galaten met het boek Handelingen
vergelijkt, komt tot de conclusie dat deze twee het beste te harmoniseren zijn
bij een datering nog vóór het apostelconvent.
Dat
betekent dat de brief niet aan de ethische Galaten is gericht, maar aan de
inwoners van steden in het zuiden van de provincie van Galatië, die Paulus bij
zijn eerste zendingsreis bezocht. Moo heeft een lichte voorkeur voor vroege
datering. Wie meent dat de brief aan de ethische Galaten is gericht, moet er
ook van uitgaan dat Paulus hier afweek van zijn gebruikelijke strategie om
grote bevolkingscentra, gelegen op belangrijke handelsroutes, het Evangelie te
prediken.
Met
grote instemming nam ik kennis van de visie van Moo dat het feit dat de brief
aan de Galaten in een bepaalde historische context is geschreven, niet betekent
dat er geen algemene principes onderliggen. Moo gaat niet mee met het nieuwe
perspectief op Paulus. Daarbij worden de ecclesiologie en de voortgang van de
heilsgeschiedenis als de kern van de bood-schap van de rechtvaardiging gezien.
Paulus
maakt echter duidelijk dat de wet als zodanig – zonder dat wij dit kunnen
beperken tot bepaalde aspecten ervan – ons niet in staat is te verlossen. Paulus
stelt ‘doen’ en ‘geloven in Jezus Christus’ tegenover elkaar. Terecht stelt Moo
dat de fundamentele zaak die in de brief aan de Galaten aan de orde komt, niet
is: ‘Wat is er verkeerd aan de wet?’, maar ‘Wat is er verkeerd met de mensheid
dat de wet niet in staat is de mens te verlossen?’
In
oudere commentaren wordt vaak te weinig aandacht geschon-ken aan de grote
betekenis van de Geest in de brief aan de Galaten. Aan het geloven van de
boodschap van het Evangelie is, zo betoogt Paulus aan het begin van Galaten 3,
het ontvangen van de Geest verbonden. In de nieuwtestamentische gemeente van
Christus vinden de oudtestamentische beloften van de uitstorting van de Heilige
Geest hun vervulling.
Het
werk van de Heilige Geest in de vernieuwing van gelovigen komt naar voren in
Gal. 5:13-6:10. Dan wordt duidelijk –wat Paulus nog breder in de brief aan de
Romeinen naar voren laat komen – dat over de wet niet alleen in negatieve zin
moet worden gespro-ken. In de vernieuwing door de Geest wordt de wet vervuld.
Zelf zou ik er nog uitdrukkelijk op willen wijzen dat Paulus als hij in
positieve zin over de wet spreekt nooit het werkwoord ‘doen’ gebruikt.
Moo
betwist dat ‘de wet van Christus’ waarover Paulus schrijft in Gal. 6:2 de
oudtestamentische wet is die in Christus haar vervulling vond. Hij zegt dat
het gaat om de ethische leiding die aan gelovigen wordt gegeven, gefundeerd op
het onderwijs van Jezus en van Zijn apostelen.
Mijn
vraag is of dit wel een tegenstelling is. Immers in het onderwijs van Jezus
Christus en Zijn apostelen hebben de tien geboden een grote plaats. In het Oude
Testament staan die al in het kader van de uittocht. In het Nieuwe Testament
mogen zij geplaatst worden in het kader van de nieuwe uittocht gerealiseerd in
de kruisdood en opstanding van Jezus Christus.
Als
het gaat om de uitdrukking pistis tou Christou is de vraag of het hier
om ‘het geloof in Christus’ of ‘de trouw van Christus gaat’. Is tou Christou
een genitivus objectivus, zoals de eeuwen door is gesteld, of een genitivus subjectivus?
Terecht stelt Moo dat deze vraag op grammaticale en linguïstische gronden niet
te beant-woorden valt. De vraag moet beantwoord worden vanuit het geheel van
Paulus’ theologie.
De
reden dat de laatste verklaring zo populair is geworden is dan ook een theologische.
In de brieven van Paulus heeft de tegen-stelling tussen ‘geloven’ en ‘doen’ een
grote plaats’. Dan is het heel moeilijk voorstelbaar dat de uitdrukking pistis
tou Christou niet in dat licht moet worden verstaan. De keuze voor de
gene-tivus subjectivus pleegt nogal eens ingegeven te zijn door een theologie
die de noodzaak van persoonlijk geloof minimaliseert.
Als
het gaat om Gal. 5:17 zou ik expliciet een verbinding willen zien met Rom.
7:4v. Zeker is wel dat het ontvangen van de Heilige Geest de gelovigen in een
nieuwe relatie tot het vlees en de zonde stelt. Een christen is niet in het
vlees en leeft niet onder de macht van de zonde, maar moet wel geleid door de
Geest tegen de zonde en het vlees strijden. Samenvattend: Moo schreef een
waardevol commentaar waarvan veel valt te leren.
Douglas J. Moo, Galatians, BECNT (Grand Rapids:
Baker Academic, 2013), 469 p., $44,99 (ISBN 9780801027543)