dinsdag 7 februari 2017

Een waardevol commentaar op de brief aan de Galaten

In de serie Baker Exegetical Commentary on the New Testament verscheen een uitleg van de brief aan de Galaten van Douglas J. Moo. Moo heeft al meerdere commentaren op brieven van Paulus op zijn naam staan en schreef samen met Donald Carson een zeer instructieve inleiding op het Nieuwe Testament. 
Voor de uitleg van de brief aan de Galaten maakt het niet uit of je die wat vroeger of wat later dateert. Wie de brief aan de Galaten met het boek Han­delingen vergelijkt, komt tot de conclusie dat deze twee het beste te harmoniseren zijn bij een datering nog vóór het apostelconvent.
Dat betekent dat de brief niet aan de ethische Galaten is gericht, maar aan de inwoners van steden in het zuiden van de provincie van Galatië, die Paulus bij zijn eerste zendingsreis bezocht. Moo heeft een lichte voorkeur voor vroege datering. Wie meent dat de brief aan de ethische Galaten is gericht, moet er ook van uitgaan dat Paulus hier afweek van zijn gebrui­ke­lijke strategie om grote bevolkingscentra, gelegen op belangrijke handelsroutes, het Evangelie te prediken.
Met grote instemming nam ik kennis van de visie van Moo dat het feit dat de brief aan de Galaten in een bepaalde historische context is geschreven, niet betekent dat er geen algemene principes onderliggen. Moo gaat niet mee met het nieuwe perspectief op Paulus. Daarbij worden de ecclesiologie en de voortgang van de heilsgeschiedenis als de kern van de bood-schap van de rechtvaardiging gezien.
Paulus maakt echter duidelijk dat de wet als zodanig – zonder dat wij dit kunnen beperken tot bepaalde aspecten ervan – ons niet in staat is te verlossen. Paulus stelt ‘doen’ en ‘geloven in Jezus Christus’ tegenover elkaar. Terecht stelt Moo dat de fundamentele zaak die in de brief aan de Galaten aan de orde komt, niet is: ‘Wat is er verkeerd aan de wet?’, maar ‘Wat is er verkeerd met de mensheid dat de wet niet in staat is de mens te verlossen?’
In oudere commentaren wordt vaak te weinig aandacht geschon-ken aan de grote betekenis van de Geest in de brief aan de Galaten. Aan het geloven van de boodschap van het Evangelie is, zo betoogt Paulus aan het begin van Galaten 3, het ontvangen van de Geest verbonden. In de nieuwtestamentische gemeente van Christus vinden de oudtestamentische beloften van de uitstorting van de Heilige Geest hun vervulling.
Het werk van de Heilige Geest in de vernieuwing van gelovigen komt naar voren in Gal. 5:13-6:10. Dan wordt duidelijk –wat Paulus nog breder in de brief aan de Romeinen naar voren laat komen – dat over de wet niet alleen in negatieve zin moet worden gespro-ken. In de vernieuwing door de Geest wordt de wet vervuld. Zelf zou ik er nog uitdrukkelijk op willen wijzen dat Paulus als hij in positieve zin over de wet spreekt nooit het werkwoord ‘doen’ gebruikt.
Moo betwist dat ‘de wet van Christus’ waarover Paulus schrijft in Gal. 6:2 de oudtestamen­tische wet is die in Christus haar vervulling vond. Hij zegt dat het gaat om de ethische leiding die aan gelovigen wordt gegeven, gefundeerd op het onderwijs van Jezus en van Zijn aposte­len.
Mijn vraag is of dit wel een tegenstelling is. Immers in het onderwijs van Jezus Christus en Zijn apostelen hebben de tien geboden een grote plaats. In het Oude Testament staan die al in het kader van de uittocht. In het Nieuwe Testament mogen zij geplaatst worden in het kader van de nieuwe uittocht gerealiseerd in de kruisdood en opstanding van Jezus Christus.
Als het gaat om de uitdrukking pistis tou Christou is de vraag of het hier om ‘het geloof in Christus’ of ‘de trouw van Christus gaat’. Is tou Christou een genitivus objectivus, zoals de eeuwen door is gesteld, of een genitivus sub­jectivus? Terecht stelt Moo dat deze vraag op grammaticale en linguïstische gronden niet te beant-woorden valt. De vraag moet beantwoord worden vanuit het geheel van Paulus’ theologie.
De reden dat de laatste verklaring zo populair is geworden is dan ook een theologische. In de brieven van Paulus heeft de tegen-stelling tus­sen ‘geloven’ en ‘doen’ een grote plaats’. Dan is het heel moeilijk voorstelbaar dat de uit­drukking pistis tou Christou niet in dat licht moet worden verstaan. De keuze voor de gene-tivus subjectivus pleegt nogal eens ingegeven te zijn door een theologie die de noodzaak van persoonlijk geloof minimaliseert.
Als het gaat om Gal. 5:17 zou ik expliciet een verbinding willen zien met Rom. 7:4v. Zeker is wel dat het ontvangen van de Heilige Geest de gelovigen in een nieuwe relatie tot het vlees en de zonde stelt. Een christen is niet in het vlees en leeft niet onder de macht van de zonde, maar moet wel geleid door de Geest tegen de zonde en het vlees strijden. Samenvattend: Moo schreef een waardevol commentaar waarvan veel valt te leren.

Douglas J. Moo, Galatians, BECNT (Grand Rapids: Baker Academic, 2013), 469 p., $44,99 (ISBN 9780801027543)