In de
serie Pillar New Testament Commentary verscheen een tweede commentaar van de
hand van James R. Edwards, hoog-leraar theologie aan de Whitworth University,
Spokane, Washing-ton. De eerste commentaar was op Marcus en de tweede op Lucas.
Evenals het deel op Marcus heeft dit deel een hoog niveau. Aan de commentaar op
de tekst gaat een ruim twintig pagina’s tellende inleiding vooraf. Daarnaast
bevat dit deel een aantal excursen.
In de inleiding
stelt Edwards het verschil aan de orde tussen Paulus zoals wij die kennen uit
zijn brieven en Paulus zoals Lukas hem in het boek Handelingen tekent. Hij
merkt terecht op dat we Paulus uit zijn brieven als theoloog leren kennen en
vanuit het boek Handelingen als stichter van gemeenten en herder. Die twee
perspectieven vallen niet samen, maar sluiten elkaar niet uit.
Edwards volgt de kerkelijke traditie dat Lukas, de metgezel van Paulus, het derde evangelie en het boek Handelingen heeft geschreven. In zijn uitleg wijst hij op de soms opmerkelijke over-eenkomsten in taal, thema’s en theologische accenten tussen Lukas en Paulus. Ik noteer wel dat Edwards nalaat te wijzen op de parallel tussen Lukas 15:24 en Efeziërs 2.
Edwards volgt de kerkelijke traditie dat Lukas, de metgezel van Paulus, het derde evangelie en het boek Handelingen heeft geschreven. In zijn uitleg wijst hij op de soms opmerkelijke over-eenkomsten in taal, thema’s en theologische accenten tussen Lukas en Paulus. Ik noteer wel dat Edwards nalaat te wijzen op de parallel tussen Lukas 15:24 en Efeziërs 2.
Vrij
algemeen aanvaard is de gedachte dat Lukas een proseliet was. Kolossenzen 4:10-11
lijkt ook in die richting te wijzen. In deze verzen worden de namen genoemd van
medewerkers die evenals Paulus Jood zijn. Edwards bestrijdt echter dat de
mede-werkers die in Kolossenzen 4:12-14 worden genoemd, onder wie Lukas,
zondermeer heidenen zouden moeten zijn.
Zelf neig ik meer dan hij toch in die richting. Feit is wel dat Origenes, Ephraim de Syriër, en Epiphanius ervan uitgingen dat Lukas een Jood was. Epiphanius identificeert hem met een van de zeventig Joden die door Jezus werden uitgezonden.
Waar ik Edwards zonder reserve in bijval is dat wij niet kunnen stellen dat Lukas primair de focus richt op de volkerenwereld. Hij laat met tal van argumenten zien dat Jezus voor Lukas allereerst de vervulling is van Gods voorzienige leiding in de geschiedenis van Israël. Ik zou daaraan toevoegen een vervulling die in over-eenstemming met oudtestamentische profetieën wordt uit-gebreid naar de heidenen.
Zelf neig ik meer dan hij toch in die richting. Feit is wel dat Origenes, Ephraim de Syriër, en Epiphanius ervan uitgingen dat Lukas een Jood was. Epiphanius identificeert hem met een van de zeventig Joden die door Jezus werden uitgezonden.
Waar ik Edwards zonder reserve in bijval is dat wij niet kunnen stellen dat Lukas primair de focus richt op de volkerenwereld. Hij laat met tal van argumenten zien dat Jezus voor Lukas allereerst de vervulling is van Gods voorzienige leiding in de geschiedenis van Israël. Ik zou daaraan toevoegen een vervulling die in over-eenstemming met oudtestamentische profetieën wordt uit-gebreid naar de heidenen.
Als
het gaat om de bronnen van Lukas noemt Edwards allereerst Markus. In
overeenstemming met de visie van de overgrote meerderheid van
nieuwtestamentici stelt hij dat Markus het oudste bestaande evangelie is. Nu
hoeven wij niet altijd een meerderheid te volgen, maar ook mij lijkt deze
zienswijze toch de meest waarschijnlijke.
Als tweede bron gaat Edwards uit van een Hebreeuwse tekst. Zo verklaart hij het zeer hoge aantal semitismen in de tekst die alleen bij Lukas voorkomt. Hij wijst de verklaring af dat Lukas zelf welbewust in de stijl van de Septuaginta schreef. Sommige semi-tismen komen namelijk in het geheel niet in de Septuaginta voor en andere te weinig om van een patroon van imitatie te spreken. Ik zou hier van een zeer aantrekkelijke hypothese willen spreken.
Als tweede bron gaat Edwards uit van een Hebreeuwse tekst. Zo verklaart hij het zeer hoge aantal semitismen in de tekst die alleen bij Lukas voorkomt. Hij wijst de verklaring af dat Lukas zelf welbewust in de stijl van de Septuaginta schreef. Sommige semi-tismen komen namelijk in het geheel niet in de Septuaginta voor en andere te weinig om van een patroon van imitatie te spreken. Ik zou hier van een zeer aantrekkelijke hypothese willen spreken.
Als
derde bron noemt Edwards niet Q maar gebruikt hij de naam ‘Double Tradition’, dat
wil zeggen: het tekstmateriaal dat Lukas en Mattheüs gemeenschappelijk hebben.
Van Q wordt aangenomen dat deze bron uitsluitend uitspraken van Jezus heeft
bevat.
Echter Lukas en Mattheüs hebben 175 verzen gemeenschappelijk die een verhalend karakter hebben. In ieder geval een ervan (Luk. 22:62) komt voor in de lijdensgeschiedenis. Edwards gaat ervan uit dat de ‘Double Tradition’ een min of meer compleet evangelie was met uitspraken en geschiedenissen, waaronder de lijdensge-schiedenis.
Echter Lukas en Mattheüs hebben 175 verzen gemeenschappelijk die een verhalend karakter hebben. In ieder geval een ervan (Luk. 22:62) komt voor in de lijdensgeschiedenis. Edwards gaat ervan uit dat de ‘Double Tradition’ een min of meer compleet evangelie was met uitspraken en geschiedenissen, waaronder de lijdensge-schiedenis.
Daarnaast
zijn er geen concrete aanwijzingen dat er in de aller-vroegste kerk een
schriftelijk document is geweest dat louter uitspraken van Jezus bevatte. Het
evangelie van Thomas bestaat weliswaar louter uit uitspraken van Jezus, maar
dat geschrift is van later datum dan de vier in de canon opgenomen evangeliën
en is nooit door enig deel van de apostolische kerk als canoniek aanvaard.
Naar mij dunkt, zijn dit valide argumenten. De enige vraag die overblijft, is: Waarom is in de lijdensgeschiedenis dan niet meer de ‘Double Tradition’ gevolgd? Het kan echter ook zo zijn dat de ‘Double Tradition’ hier met Marcus overeenstemde.
Naar mij dunkt, zijn dit valide argumenten. De enige vraag die overblijft, is: Waarom is in de lijdensgeschiedenis dan niet meer de ‘Double Tradition’ gevolgd? Het kan echter ook zo zijn dat de ‘Double Tradition’ hier met Marcus overeenstemde.
Waarom
lezen we in Lukas dat de hoofdman, toen Jezus aan het kruis stierf, betuigde:
‘Deze mens was rechtvaardig’ (Luk. 23:47), terwijl wij in Mattheüs en Markus
lezen dat hij beleed: ‘Deze mens was Gods zoon’ (Mat. 27:54; Mark. 15:39)?
Elders in het evan-gelie naar Lukas wordt Jezus wel de zoon van God genoemd. De
gedachte dat Lukas onjuiste gedachten zou hebben willen ver-mijden die deze
uitdrukking zou kunnen oproepen bij helle-nistische lezers, is dan ook
onbevredigend.
Edwards zoekt het antwoord in Lukas 22:37. Jezus is naar Jesaja 53 de rechtvaardige Knecht van de Heere, Die voor onrecht-vaardigen lijdt. Ik merk op dat dit op een eigen wijze de plaats-vervangende betekenis van het kruis onderstreept. Het moge duidelijk zijn dat het commentaar van Edwards een waardevolle aanvulling is op bestaande commentaren op het derde evangelie.
Edwards zoekt het antwoord in Lukas 22:37. Jezus is naar Jesaja 53 de rechtvaardige Knecht van de Heere, Die voor onrecht-vaardigen lijdt. Ik merk op dat dit op een eigen wijze de plaats-vervangende betekenis van het kruis onderstreept. Het moge duidelijk zijn dat het commentaar van Edwards een waardevolle aanvulling is op bestaande commentaren op het derde evangelie.
James R. Edwards, The Gospel according to Luke,
PNTC (Grand Rapids/Nottingham: Eerdmans Publishing Co./Apollos, 2015), 831 p., $65,00
(ISBN 9780802837356).