Als jong theoloog redigeerde Donald Carson samen met John
Woodbridge een tweetal bundels over Schriftgezag en herme-neutiek. De bijdragen
in deze bundels zijn nog altijd het lezen waard. Carson zelf is bij zijn
overtuiging gebleven dat de Bijbel het onfeilbare Woord van God is.
Echter er zijn naast de vragen die in de jaren tachtig van de vorige
eeuw speelden nieuwe vragen met betrekking tot het gezag van de Schrift
gekomen. Of er zijn oudere vragen terug-gekeerd. We kunnen dan denken aan de these
dat het oorspronkelijke christendom heel divers was en de (proto)-orthodoxie van
latere datum.
Onder redactie van Carson verscheen vorig jaar bij Eerdmans een
zeer omvangrijke studie over het blijvende gezag van de Schrift. Meerdere
medewerkers van de bundels over het Schriftgezag en de hermeneutiek uit de jaren
tachtig van de vorige eeuw gaven opnieuw hun medewerking. Onder hen is ook John
Woodbridge. Daarnaast zien we tal van nieuwe namen. Naast nieuwe vragen geldt,
zoals Carson zelf terecht in het woord vooraf opmerkt, dat een nieuwe
generatie Bijbelwetenschappers, dogmatici en kerk-historici zich de argumenten
voor het volstrekte gezag van de Schrift innerlijk moet eigen maken.
The Enduring Authority of the Christian Scriptures is zo om-vangrijk dat het
volstrekt onmogelijk is om in een niet al te omvangrijke recensie alle
bijdragen ook meer enigszins recht te doen. Ik licht er een aantal uit.
Allereerst is dat de bijdrage over de visie van de negentiende-eeuwse theologen
verbonden aan Princeton Theological Seminary op het Schriftgezag.
Mede met behulp van de Schotse
Common Sense Philosophy die toen het heersende wetenschappelijk paradigma in
de Verenigde Staten was, hebben de negentiende-eeuwse Princeton theologen het
objectieve gezag van de Schrift verdedigd. De Schrift is geen neerslag van
menselijke ervaringen, maar in mensenwoorden maakt God Zichzelf aan ons bekend.
Zij konden een vergelijking maken
tussen de wijze waarop een natuurwetenschapper de data verwerkt en die waarop
een theo-loog dat doet met de Bijbelse gegevens. Bradley N. Seeman geeft aan dat
deze vergelijking niet geheel gelukkig is. Zij doet geen recht aan het primaat
van de Schrift boven theologische formu-leringen. Seeman brengt wel heel terecht
naar voren dat wij niet moeten vergeten in welke context deze vergelijking
wordt gemaakt.
Naast de objectieve betekenis van
de Bijbelse openbaring gaat het deze theologen om een zeer grondige exegese.
Alleen op basis daarvan mogen wij uitspraken doen. Daarbij komt nog dat de
Princeton theologen zelf uitdrukkelijk aangaven dat we alleen in geloof tot de
diepste kern van de Schrift komen. Deze geloofs-houding is in de
natuurwetenschap niet nodig. Meer dan sommige critici waar willen hebben, waren
zij overtuigd van het belang van de verlichting en vernieuwing door de Heilige
Geest.
De belijdenis van het objectieve
gezag van de Schrift wordt nog al eens als funderingsdenken afgedaan. Dat
denken wordt dan negatief gewaardeerd. In meerdere bijdragen komt het
funde-ringsdenken ter sprake. Dat geldt onder andere voor die van Osvaldo
Padilla over ‘Postconservative theologians and Scriptural Authority’ en die van
R. Scott Smith over ‘Non-Foundational Epi-stemologies and the Truth of
Scripture.’ In beide bijdragen komt naar voren dat volstrekte verwerping van
het fun-deringsdenken er toe leidt dat de Bijbel niet meer als bron van
Godskennis kan worden gezien. Die opvatting is echter klassiek en ontstond niet
pas ten tijde van de Verlichting.
Wat wij vanaf de Verlichting zien,
is dat tegen de heersende trend in toch de overtuiging blijft bestaan dat de
boodschap van de Schrift ook een kenniselement heeft. Postconservatieve
theo-logen menen dat God Zijn wil in een samenspel van de Schrift, de kerk en de
cultuur openbaart met Zijn Zelfopenbaring in Christus als norm. Echter wie dat
laatste concreet wil invullen, moet toch het kenniselement van de Bijbelse
openbaring – hoe minimaal ook – een plaats geven zonder dat men die plaats echt
kan funderen.
Smith pleit voor een gematigde vorm
van funderingsdenken. Ons verstaan van de Bijbelse waarheid moeten we niet
gelijk stellen aan die waarheid zelf. Wij kennen ten dele en lopen het gevaar
de Bijbelse boodschap fout te verstaan. Wij mogen het getuigenis van de kerk
der eeuwen niet negeren bij ons pogen de Schrift te verstaan. Wel mogen en moeten
we uitgaan van het objectieve bestaan van God. Hij spreekt in relatie daarmee
over metafysisch realisme. Het objectieve bestaan van God en het feit dat Zijn
openbaring in de Schrift ook een objectief kenniselement bevat, zijn met elkaar
verbonden.
Het christelijke geloof is
gebaseerd op publieke, historische feiten. Het is belang om daarom datgene wat
de Schrift als historisch aandient ook zo te aanvaarden. Bijbelse geschiedschrijving
heeft wel een focus maar is echte geschiedschrijving. De bijdrage over wetenschap
en Schrift van Kirsten Birkett is informatief, maar vind ik te algemeen
blijven.
Nogmaals benadruk ik dat The Enduring Authority of the Christian Scriptures meer en zelfs veel meer biedt
dan datgene wat in deze recensie wordt besproken. Ik stip even aan dat in een
aantal bijdragen aandacht wordt gevraagd voor de status en betekenis van
heilige geschriften in andere religies. Ik meen dat het om een zeer
waardevolle bundel gaat.
D.A. Carson (red.) The Enduring Authority of the
Christian Scriptures (Grand
Rapids, MI: Eerdmans, 2016), 1240 p, $65,-- (ISBN 9780802865762).