Inleiding
Ds. J.T. Doornenbal is ongetwijfeld één van de
kleurrijkste figuren geweest die tot de gereformeerde richting in de
Hervormde Kerk uit de twintigste eeuw gerekend kunnen worden. Hij nam daarin
een geheel eigen plaats in. Vooral kreeg hij bekendheid door de vele bijdragen
die hij tijdens zijn langdurige predikantschap te Oene onder het gemeentenieuws
schreef in de Hervormde Kerkbode voor de Veluwe, bijdragen die na zijn
dood in diverse bundels zijn uitgegeven.
Op 29 november 1909 zag Jacobus Teunis Doornenbal het
levens-licht in Doorn. Hij overleed 16 april 1975 in Oene. Zijn ouders kerk-ten
in de gemeente ter plaatse. Deze gemeente had een confes-sionele ligging. Dat
kwam onder andere tot uiting in het zingen van gezangen. Bij de oprichting in
1906 had de Gereformeerde Bond zich in haar statuten vastgelegd op het
standpunt van de Dordtse synode dat in de eredienst geen gezangen behoren gezongen
te worden en nog wel in een artikel uit de statuten dat niet veranderd mocht worden.
Als kind en als jongeman ging ds. Doornenbal met zijn
moeder ook wel in Neerlangbroek naar de kerk. Daar werden in de diensten alleen
Psalmen gezongen en wel niet-ritmisch en op een gedragen wijze. Ds. Doornenbal
was hier zeer aan gehecht. Dat heeft hij in zijn ambtelijke loopbaan keer op
keer laten blijken. In zijn eerste gemeente Woubrugge heeft ds. Doornenbal nog
gezangen in de dienst laten zingen. Op een gegeven moment is hij daar echter mee
gestopt.
Kerkelijk
standpunt
Ds. Doornenbal was aan de ene zijde zeer hoogkerkelijk
Hervormd. Zo ging hij zondags onder geen enkele voorwaarde in een
evangelisatie voor. Anderzijds had hij contacten tot ver buiten de Hervormde
Kerk. Reeds als jongeman bezocht hij gezelschappen waar mensen over de kerkmuren
heen elkaar herkenden in het geestelijke leven. Hij ging ook naar diensten van
afgescheiden gemeenten in de omgeving van zijn woonplaats. Zo noemt hij
uitdrukkelijk de Oud Gereformeerde Gemeente van Langbroek.
Al ging ds. Doornenbal dan op zondag nooit buiten de
plaatselijke Hervormde Gemeente voor, doordeweeks lag dat anders. Zonder
bezwaar preekte hij dan ook voor allerlei groepjes. Het bloed stroomde waar het
niet gaan kon. Ondanks alles wist ds. Doornenbal zich verbonden met het volk
dat zucht onder hun zonden en heimwee heeft naar God, waar dit volk zich dan
ook bevindt.
Eens had ds. Doornenbal een afspraak om in een of ander
groepje voor te gaan, maar voor het zover was werd hij van meerdere kanten
gebeld dat het ging om een groepje recalcitrante mensen. Toch annuleerde hij de
afspraak niet. Zijn motivatie was dat zelfs al zou het om opiumschuivers
gaan, het geen kwaad kon om het evangelie van Gods genade te verkondigen. Zowel
zijn prediking als zijn kerkelijke positie kon ds. Doornenbal met milde humor
typeren en relativeren.
Over een kerkdienst die hij eens in Schotland bijwoonde,
schreef hij later in de kerkbode: “De dominee preekte saai, bijna even saai als
ik.” Bij het reizen met de trein nam hij eens plaats tegenover een man
geheel in het zwart gekleed. Het bleek een ambtsdrager uit één van de
afgescheiden kerken te zijn. In de kerkbode vertelde ds. Doornenbal later dat
de man hem op een gegeven moment had gevraagd of ook hij in het ambt stond. Hij
deelt dan mee dat hij de man had verteld dat hij maar voor spek en bonen
meedeed, omdat hij dominee was in de grote kerk. De afgescheiden ambts-drager
had, zo vertelt ds. Doornenbal, zijn kennelijke teleurstelling niet kunnen
verbergen. Toch was het nog een beetje goed gekomen, toen ds. Doornenbal
verteld had over zijn contacten met ds. Lamain en ds. Hegeman.