woensdag 26 februari 2014

De gereformeerde belijdenis en de eenheid van de kerk 3

De gereformeerde belijdenis en de pluriformiteit van de kerk
De Reformatie betekende een terugkeer naar de Schrift, maar had ook als gevolg dat de structurele eenheid van de kerk verloren ging. De Reformatie zelf bleef geen eenheid. In de loop der eeuwen is de uiterlijke verdeeldheid en verbrokkeling alleen maar toegenomen. Het is sektarisch te denken dat de eigen kerkelijke gestalte samenvalt met de katholieke en christelijke kerk. Wel mogen en moeten we zeggen dat de ware kerk daar gevonden wordt waar het Woord recht wordt bediend. Dat is overigens niet het enige, maar wel het eerste ken­merk van de ware kerk. Daar komt nog bij dat dit in het ene geval klaarder en helderder geschiedt dan in het andere geval.
Verbondenheid aan de gereformeerde belijdenis dient er te zijn vanuit de overtuiging dat deze belijdenis de diepste vertolking van het gevoelen van de Heilige Schrift is. Een gereformeerd christen wenst de inhoud van zijn geloof met de gereformeerde belijdenis te verwoorden zonder daarmee te willen zeggen dat de belijdenis de Schrift uitputtend weer­geeft. Dat laatste is trouwens ook niet de pretentie van de belijdenis. Op een aantal zeer wezen­lijk vragen waarvoor elke christen zich ziet gesteld (is het niet bewust dan wel onbe­wust) geeft de be­lijdenis een antwoord; een antwoord dat conform de Schrift is. Dat blijft altijd de uit­eindelijke norm. De belijdenis heeft nooit zelfstandig gezag.
In het licht van de gereformeerde belijdenis zijn de lutherse ker-ken nog te weinig gerefor­meerd, maar dat is iets anders dan dat zij als valse kerken kunnen worden aangemerkt. Naar haar be-lijdenis is de Anglicaanse kerk niet alleen een protestantse, maar zelfs een gerefor­meerde kerk. In de Negenendertig Artikelen wordt de leer van de verkiezing en van het heilig avondmaal op gereformeerde wijze beleden. Dat verklaart mede dat onze vaderen op de nationale synode van Dordrecht van 1618/1619 vertegenwoordigers van de Anglicaanse Kerk ontvingen, ook al stemden zij niet in met de bisschoppelijke vorm van kerkregering die deze kerk had.
Verschil in visie op de kerkregering is er ook met de congrega-tionalisten. Congre­ga­tio­nalisten kennen aan meerdere vergade-ringen hooguit een adviserende betekenis toe. Het baptisme is synthese van doopsgezind en gereformeerd christendom. Gere-formeerde bap­tisten erkennen volledig de genadeleer van de gereformeerde belijdenis, maar verwerpen de kinderdoop en verwerpen evenals de congregationalisten het bindend gezag van meerdere vergaderingen.
Waarom deze dingen genoemd? Wel om aan te geven dat belangrijke kernen van de gere­for­meerde belijdenis in de wereld-kerk ook gevonden worden in kerken die niet volledig gerefor­meerd zijn. Dat geeft gevoelens van verbondenheid van eenheid van het geloof. Een kerk die niet volledig gereformeerd is, is daarmee nog geen valse kerk. Overigens kan een kerk hele­maal gereformeerd zijn in de leer, terwijl het geestelijke leven kwijnt. Dat neemt het belang van leerstellige helderheid niet weg.
Ook in ander opzicht vertoont de Kerk van de Reformatie een ander gezicht dan de Kerk van de Middeleeuwen. Sinds de Reformatie pleegt binnen de kerken van de Reformatie de hoogste vorm van kerkelijk eenheid op nationaal niveau te liggen. Wel is van belang te beseffen dat onze vaderen bij de Hervormde of Gereformeerde Kerk echter niet alleen aan de Kerk in Nederland dachten. De Dordtse synode van 1618/1619 was een nationale synode maar wel met een internationaal karakter. De leer van Dordrecht is niet alleen een zaak van de Kerk van Nederland.
Als Voetius trouwens in zijn vragen voor het doen van belijdenis van het geloof spreekt over de leer van onze Kerk, is dat niet alleen de leer van de Gereformeerde of Hervormde Kerk in Nederland, maar ook in Schotland, Frankrijk, Duitsland, Zwit-serland, Hongarije enz. Het hoort bij de belijdenis van de kerk en van de eenheid van de kerk om over staatkundige grenzen heen te kijken. In de zestiende en zeventiende eeuw lag in de praktijk dan veelal de grens bij Europa. Wij zijn wereldburgers geworden en moeten het juist ook hierin zijn. De kerk van Christus is naar haar wezen een wereldwijde kerk.
 
Het belang en de betekenis van eenheid in de leer
Eenheid in de leer wil niet zeggen dat er eenheid behoeft te zijn in allerlei theologische opvattingen. Onder andere van de Dordtse vaderen kunnen we leren dat eenheid in de leer niet samenvalt met eenheid in theologische accenten. Daarin mogen er ver-schillen zijn. Zo gaf een meerheid van de afgevaardigden te Dordrecht de voorkeur aan de infralapsarische zienswijze op de verkiezing. Voor de supralapsarische visie van de minderheid was echter alle ruimte. Ook al het ging het om de relatie tussen de uitgestrektheid van de dood van Christus en het particuliere karakter ervan en legde de één andere accenten dan de ander.
Een kerk moet geen accenten vastleggen. Ik denk in dit verband aan de finesses van de ver­bondsleer. Daarover behoeft geen overeenstemming te zijn om kerkelijk en geestelijk één te zijn. Wel moet enerzijds het goed recht van de kinderdoop vaststaan (de kinderen behoren bij Gods verbond en gemeente) en moet anderzijds recht gedaan worden aan de notie van tweeërlei kinderen van het verbond of persoonlijke inwilliging van het genadeverbond.
Voor mij zijn daarin prof. G. Wisse en ds. I. Kievit in hun bena-dering voorbeeldig. In ieder geval: de Drie Formulieren van Enigheid grenzen niet alleen af naar dwalingen of foute opvat-tingen, maar scheppen ook ruimte voor eigen accenten. Dat laatste wordt wel eens vergeten.
Als er eenheid in belijdenis tussen kerken is, moet dat toch tot gevoelens van verbondenheid leiden. Dat geldt zeker als er volledige overeenstemming is over de inhoud van de belijdenis. In Nederland geldt dat voor hervormden, die trouw willen zijn aan de belijdenis van de kerk en voor afgescheidenen. In de negentiende eeuw wees de hervormde staatsman Groen van Prinsterer daarop in zijn boekje De maatregelen tegen de afgescheidenen aan het staatsrecht getoetst.
Met een beroep op het feit dat de grondwet slechts aan bestaande gezindheden (ge­re­for­meerd, rooms-katholiek, oud-katholiek, luthers, doopsgezind, remonstrants en joods) vrij­heid van religie toestond, werden de afgescheidenen vervolgd omdat zij een nieuwe ge­zind­heid zouden zijn. Dat laatste be­streed Groen. De afgescheidenen, zo zei hij, zijn geen nieuwe gezind-heid, maar maken deel uit van de gereformeerde of hervormde gezindheid.
Groen maakt dan een verschil tussen Hervormde Kerk als geestelijke grootheid en als genoot­schap. Al hadden de afge-scheidenen de Hervormde Kerk als het genootschap verlaten, van de Hervormde Kerk als gezindheid maakten zij nog steeds deel van uit. Dat bleek vooral uit het feit dat zij de belijdenis van de Hervormde Kerk van harte aanvaardden.
Ik merk terzijde op dat voor Groen de uitdrukking gereformeerde gezindte niet zozeer een sociologische als een geestelijke en theologische aan­duiding was. Het gaat om de gezind­heid van hen die leven bij de waarheid van verzoening door voldoening, van rechtvaardiging door het geloof alleen, van het geloof als een genadegift van God.
In zijn geschriften heeft Groen gesteld dat het wezen van de Hervormde Kerk wordt bepaald door haar belijdenis. De synode van het genootschap zou haar kunnen afschaffen, maar daar­mee ontneemt zij alleen zichzelf haar hervormde of gereformeerde karakter. De Her­vormde Kerk zelf kan zij niet teniet doen. Op 1 mei 2004 ging het overgrote deel van de Her­vormde Kerk samen met de Gereformeerde Kerken en de Evangelisch Lutherse Kerk op in de PKN; een kerk die naast de gereformeerde ook de belijdenis hanteert en beiden binnen een modern theologisch kader plaatst. De Hersteld Hervormde Kerk weet zich geestelijk en confessioneel de voortzetting van de Hervormde Kerk van vóór 1 mei 2004, al is die voort­zetting slechts een rest en past ons allen verootmoediging en geen zelfverheffing. 

woensdag 19 februari 2014

De gereformeerde belijdenis en de eenheid van de kerk 2

De gereformeerde belijdenis
De Reformatie heeft zichzelf niet als de vorming van een nieuwe kerk, maar als de reformatie van de katholieke kerk verstaan. William Perkins, de vader van het Engelse puritanisme, schreef een boek The Reformed Catholick. De gereformeerde kerk is de katholieke of christe­lijke kerk in haar gereformeerde gestalte.
Dat de Reformatie geen nieuwe kerk wilde vormen, bleek niet in de laatste plaats uit het erkennen van de betekenis van de Heilige Doop in de naam van de Drie-enige God ook in de eeuwen voor-afgaande aan de Reformatie. Men wenste vast te houden aan de vroegchristelijke belijdenis van de Drie-eenheid en van de Per-soon van de Heere Jezus Christus. Slechts onbijbelse ballast wenste men overboord te zetten.
Boven de Vroege Kerk uit wenste de Reformatie recht te doen aan het bijbelse getuigenis van de rechtvaardiging door het geloof alleen. Deze boodschap verbindt alle christenen van de Refor-matie of ze nu luthers, gereformeerd of anglicaans zijn met elkaar. De wegen van de lutherse en gereformeerde reformatie zijn uit elkaar gegaan. Theologisch was de leer van het heilig avondmaal het belangrijkste breekpunt.
Luther leerde klaar en duidelijk dat het ene offer van Christus op Golgotha de volkomen en enige grond van de zaligheid is. Dat offer behoeft niet herhaald of present te worden gesteld. Luther meende echter wel dat Christus lichamelijk bij de bediening van het heilig avondmaal onder de tekenen van brood en wijn aanwezig was. Calvijn stelde daartegenover dat Christus wel werkelijk bij de bediening van het heilig avondmaal tegenwoordig is, maar dan door Zijn Geest en wel in de harten van hen die door een waar geloof tot de dis van het verbond toetreden.
Niet minder belangrijk is dat de gereformeerde Reformatie wel-bewust omvattender wenste te zijn dan de lutherse. Voor Luther was een reformatie van de prediking voldoende. Als de bood­schap van de rechtvaardiging door het geloof maar duidelijk doorklonk. De gerefor­meerde Reformatie wenste heel nadruk-kelijk ook de liturgie en de kerkregering te hervormen. Zo werden de beelden uit de kerk verwijderd en het ambt van ouderling hersteld.
Méér dan de lutherse Reformatie wenste de gereformeerde Reformatie recht te doen niet alleen aan het beginsel ‘de Schrift alleen’, maar ook aan dat van ‘de Schrift geheel’. Méér ook dan de lutherse Reformatie heeft de gereformeerde Reformatie de zelfstandigheid van de kerk ten opzichte van de overheid benadrukt; een zaak die in de geschiedenis van ons eigen land van groot belang is geweest.
 
De kerk van de Reformatie in Nederland werd geen lutherse, maar een gereformeerde kerk
In de eerste helft van de zestiende eeuw was de situatie van de reformatie van de kerk in Nederland diffuus. Allerlei invloeden deden zich gelden. Pas later in de zestiende eeuw begint duidelijk te worden dat de breuk met Rome definitief is en de structurele eenheid van de kerk een gepasseerd stadium is.
Weliswaar is er in Nederland een kleine lutherse kerk ontstaan, maar de meeste reformatorische christenen oriënteerden zich op het gereformeerde protestan­tisme. Omdat de overheid zich tegen de Reformatie keerde, werden ondergronds los van de bestaande kerkelijke structuren gemeenten gevormd.
Vanwege de vervolging vluchtten vele Nederlandse gerefor-meerde christenen naar het bui­ten­land om daar gemeenten te stichtten. In 1568 kwam een eerste nationale vergadering bijeen, het zogenaamde convent van Wezel. Zowel op het convent van Wezel en heel nadrukkelijk op de eerste nationale synode die in 1571 in Emden werd gehouden, heeft de Nederlandse Kerk er nadrukkelijk voor gekozen een gereformeerde en geen lutherse kerk te zijn. Niet de Augs­burgse Confessie, maar de Heidelbergse Catechismus en de Nederlandse Geloofsbelijdenis werden als belijdenis van de kerk aanvaard. Dat is voor de Kerk van Neder-land allesbehalve onbelangrijk geweest.
Ik denk in het bijzonder aan het feit dat de latere luthersen met betrekking tot het Heilig Avondmaal in het spoor van Luther gingen en met betrekking tot de vrijheid van de wil in het spoor van Melanchton. Diens zienswijze bood openingen naar de remonstrantse opvat­tingen. Vanuit de gereformeerde belijdenis liggen de voorkeuren juist precies omgekeerd. Dan weten we ons met Melanchton verbonden in zijn visie op het Heilig Avondmaal en vooral met Luther in zijn zienswijze op de gebondenheid van de wil, die enkel en alleen door Gods genade kan worden bevrijd.

donderdag 13 februari 2014

De gereformeerde belijdenis en de eenheid van de kerk 1

Inleiding
Wat in Nederland afgescheidenen en hervormden met elkaar ver-bindt is de gereformeerde of hervormde belijdenis. De belijdenis van de Hervormde Kerk die overigens vóór 1816 algemeen werd aangeduid met de naam Gereformeerde Kerk. Deze belijdenis bestaat concreet uit de Heidelbergse Catechismus, de Neder-landse Geloofsbelijdenis en de Dordtse Leer­regels. Samen noe-men wij ze de drie formulieren van enigheid.
In de Bijbel vinden we het woord ‘enigheid’ in dit verband in Efeze 4:13: ‘Totdat wij allen zullen komen tot de enigheid des geloofs en der kennis van den Zoon Gods, tot een volkomen man, tot de mate van de grootte der volheid van Christus.’ Het gaat om de eenheid van het geloof.
Waarin bestaat eigenlijk de eenheid van het geloof? Wel in de belijdenis dat de drie-enige God de God is van volkomen zalig-heid. De gereformeerde belijdenis is ten diepste niets anders dan een uitwerking van de vroegchristelijke belijdenis van de Drie-eenheid en Jezus Christus als God en mens in één Persoon. We kunnen ook zeggen dat de gereformeerde belijdenis de uitwerking is van de Apostolische Geloofsbelijdenis. Als we het hebben over de eenheid van de kerk moeten we altijd beginnen en eindigen met het geloofsartikel van de Apostolische Geloofs­belijdenis: ‘Ik geloof een heilige, algemene/katholieke, christelijke kerk.’
 

De eenheid van de kerk is allereerst en principieel een eenheid van geloof
De eenheid van de kerk is een eenheid in geloof. In eenheid van het ware geloof vergadert Christus Zich de eeuwen door een kerk. Daarbij is het van belang te beseffen dat de ware kerk niet altijd door de kerkelijke leiding wordt vertegenwoordigd. Onder de oude bedeling was de ware kerk niet altijd bij de tempelleiding, maar werd zij meer dan eens slechts vertegenwoordigd door de pro-feten die zich juist tegen de tempelleiding keerden. In de dagen van de apostelen was de kerk niet bij het sanhedrin, maar bij hen die Gode meer dan het sanhedrin wensten te gehoorzamen.
In de kerkleer zijn de reformatoren voor een deel andere wegen gegaan dan Augustinus, met wie zij zich in de genadeleer zozeer verbonden wisten. Augustinus maakt een onderscheid tussen de zichtbare en onzichtbare kerk, maar voor hem bevindt de onzicht-bare zich enkel en alleen binnen de grenzen van de ene, onge-deelde, zichtbare kerk. Voor Augustinus bevestigt de kerk welis-waar slechts het gezag van de Schrift en niet van andere inzichten, maar Schriftgezag en kerkgezag worden door hem niet echt van elkaar onderscheiden. Met de kerkvader Cyprianus heeft hij beleden: ‘Waar de bisschop is daar is de kerk’.
Waar Rome de apostolische successie als garantie aanvoert voor de een­heid van de kerk, spreken de Reformatoren over de eenheid van geloof. Ook betekent dit dat de gehoorzaamheid aan de kerkelijke leiding vertegenwoordigt door de bisschoppen en de paus wordt opgezegd. Voor de Reformatie geldt niet: ‘Waar de bisschop is daar is de kerk’, maar ‘Waar het Woord is, daar is de kerk.’ Dat betekent ook dat waar het Woord niet is, al zijn er de bisschoppen, de paus en de concilies daar is de kerk niet. De reformatoren hebben het verwijt van zich geworpen dat zij met het verbreken van de structurele eenheid van de kerk ter wille van de waarheid van het evangelie de eenheid van het geloof geweld aandeden.
In zijn beroemde brief aan kardinaal De Sadolet schreef Calvijn: ‘Ik houd echter staan­de dat dit verscheu­ren waarvan gij ons ten onrech­te beschul­digt, niet onduidelijk bij uzelf te constate­ren valt. En niet alleen ten aanzien van de kerk, maar ook ten aanzien van Christus Zelf, want het staat immers vast dat Hij jammerlijk in stukken is gehouwen. Hoe zal de kerk haar Brui­degom aanhangen, wanneer zij Hem niet onge­schonden bezit? Hoe echter kan men spreken van een ongeschonden Chris­tus, wanneer én van Zijn gerechtig­heid, én van Zijn heiligheid, én van Zijn wijsheid de roem wordt overgedra­gen op een ander? (...) Geve de Heere, Sadolet, dat u en al de uwen nog eens tot het in­zicht mogen komen dat de eenheid van de kerk door geen andere band tot stand wordt ge­bracht dan wanneer Christus, de Heere Die ons met God de Vader verzoend heeft, ons uit deze ver­splintering vergadert tot de gemeenschap van Zijn lichaam om ons zo door Zijn Woord en Geest alleen tot één hart en één ziel te doen samengroei­en.’

dinsdag 4 februari 2014

Theology of the New Testament

Udo Schelle, Theology of the New Testament, trans. M. Eugene Boring, Baker Academic, Grand Rapids, Michigan 2009; ISBN 978-0-8010-3604-0; hb. 910 pp.; price $59,99;
  
The study of Udo Schnelle, originally written in German and trans-lated in English, has its own defects and shortcomings, but Schnelle makes clear that in the New Testament faith is seen as a gift of God. Faith completely rest on God’s grace and that is the reason that the fountain of faith is personal election.
Especially in the gospel of John and the letters of Paul the uncon-ditional and personal nature of election is stressed. Schreiner stresses that it is impossible to see the language of election only referring to the election of the congregation and that the fact whether you are a living member, finally depends on your own perseverance and is not guaranteed by the predestination and covenant loyalty of God himself.
The study of Schnelle can be praised also for other reasons. The fact that history of Jesus and his church is not treated in a neutral way in the New Testament, does not mean that the information cannot be seen a reliable. All writing of history is selective and is done out of a certain perspective.
Schnelle underlines that Jesus himself, while he was on earth knew that he had a unique relation to God and had a unique place in the history of salvation. I would make an even stronger state-ment, but as such we can agree with Schnelle. He emphasizes the continuity between what happened before and after Eastern.
Schnelle is convinced that the resurrection of Christ is a real history and not a myth. Schnelle has no patience with the view that originally there was a low Christology and that a high Christology points to a late date in development of presentation of the person of Christ.
At the same time we must say that Schnelle has not a very high view on Scripture. He thinks that the gospel of John can only in a very small measure be accepted as a source of historical information. He thinks that the Pastoral Epistles and the epistle to the Ephesians were not written by Paul.
Schnelle's argument is not only the style in which these letters are written by also their theological content. He thinks that Paul cannot have written these letters, because both the Pastoral Epistles and the letter to the Ephesians are less charismatic than Paul’s correspondence with Corinthe.
This is a circle argument. The emphasis on the gifts of the Spirits in the two letters to Corinthe is related to the problem in the congregation of Corinth. Besides that it is perhaps no coincidence that in later letter this problem was not so acute. The extra ordinary gifts of the Spirit became more and more accidental.
The differences in style can related to differences in content. Besides that we know that Paul made use of secretaries. Perhaps he gave them more freedom in the framing of his later letters. The fact that Schnelle thinks that there a real disagreement between Paul and James, must perhaps, at least partly, related to his Lutheran background
In his view on the Scriptures we must certainly not follow Schnelle, but the remarkable things that in his New Testament theology he does much more justice to full implications of the New Testament teaching of grace defending the personal and uncon-ditional character of God’s election than quite a lot of New Testament scholars of evangelical persuasion. So finally, I think that we can learn from both of them and must at the same time read their studies with critical discernment.

 

maandag 3 februari 2014

From Eden to the New Jerusalem

Desmond T. Alexander, From Eden to the New Jerusalem: An Introduction to Biblical Theology, Grand Rapids, Michigan: Kregel Publications, 2008. Pp. 208. Paper. $19,99. ISBN 978-0-8254-2015-3.

T. Desmond Alexander, senior lecturer in biblical studies at Union Theological College, Belfast, wrote an introduction to biblical theology in which he outlines the central theme of the Bible from the viewpoint that the earth was and is destined as God’s dwelling place. God’s aim was and is that the earth will be filled with his glory.
The starting point of Alexander is the final vision of the New Jerusalem in the book of Revelation. The New Jeru­salem is, as Alexander makes clear, the final and ultimate fulfilment of God’s purpose for the earth; a purpose that first became manifest in the creating of the earth and in the existence of the paradise. More than Alexander does I would underline that the final realisation of God’s purpose surpasses the situation in the paradise before the fall.
In Genesis the paradise is portrayed as a temple and man had the role as priest and king before the fall as the verbs ‘keep’ (rmv) and ‘dress/do the service’ (db[) make clear. Outside Gen. 2 these verbs only occur in close connection to each other in Num. 3 when the service of priests in the sanctuary is described.
The fall of man meant that instead that the temple of God was extended throughout the earth the earth was filled with sin and unrighteousness. Alexander takes the fall of man seriously as a historical fact. More that Alexander does I would stress that is a real amazing thing that God came with his promises to man after the fall.
The tabernacle and the theocracy of Israel must be seen as a provisional realisation of God’s ultimate purpose, namely that God will dwell with his gracious presence in the midst of man. That purpose can only become a reality when the sin of man is atoned. That was done by Jesus Christ as the fulfilment of the service of the tabernacle and temple and as the real Pass­over Lamb. The blood of Christ is not only the means of atonement but also of purifica­tion and sanctification.
In the New Jerusalem we find the final fulfilment of the promises both of the Old and New Testament. The spiritual reality of the New Jerusalem is a material reality and the material reality of the New Jerusalem is a spiritual reality. From Eden to the New Jerusalem is worth reading and gives a good insight into the great meta-story of the Scrip­tures.