maandag 3 maart 2014

De gereformeerde belijdenis en de eenheid van de kerk 5

Rechtvaardiging en heiliging
Het evangelie is de boodschap dat God zondaren rechtvaardigt enkel en alleen op grond van het werk van Christus. In artikel 22 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis lezen we: ‘Wij geloven, dat, om ware kennis dezer grote verborgenheid te bekomen, de Heilige Geest in onze harten ontsteekt een oprecht geloof, het-welk Jezus Christus met al zijn verdiensten omhelst, Hem eigen maakt, en niets anders meer buiten hem zoekt. Want het moet noodzakelijk vol­gen, of, dat niet al wat tot onze zaligheid van node is, in Jezus Christus zij; of, zo het alles in Hem is, dat degene die Jezus Christus door het geloof bezit, zijn gehele zaligheid heeft.’
Aan de rechtvaardiging is de heiliging verbonden. Een waar geloof is een geloof dat vruchten voortbrengt. Een christen is een mens die niet alleen gelooft dat Christus voor hem is gestor­ven, maar die ook zelf met Christus is gestorven en opgewekt. De apostolische verma­ningen zijn een uitwerking van de tien gebo-den en geven aan wat de praktijk van de god­za­ligheid inhoudt. Echt geloof is verbonden met godzaligheid, met godsvrucht. Godsvrucht komt voort uit verborgen omgang met God en blijkt in het dagelijkse leven.
Het is van belang dat in de prediking, catechese en pastoraat daarin concreet leiding wordt gegeven. De verma­nin­gen uit de nieuwtestamentische brieven maken wezenlijk deel uit van de Heilige Schrift en zijn voedsel voor Gods kerk. Ik denk in dit verband ook aan de geestelijke wijze waarop in de Heidelbergse Catechismus in het kader van de dankbaarheid de Tien Geboden worden uitge­legd.

Een christen houdt hier op aarde redenen over zichzelf te klagen
Echter de gelijkvormigheid aan Christus is echter slechts heel ten dele. In antwoord 115 van de Heidelbergse Catechismus wordt betuigt dat zelfs de allerheiligsten maar een klein begin­sel van de nieuwe gehoorzaamheid hebben. Het gaat hier om het verstaan van de tweede helft van Romeinen 7. Hoe moeten we Paulus zien als hij in Romeinen 7:14 klaagt: ‘Want wij weten, dat de wet geestelijk is, maar ik ben vleselijk, verkocht onder de zonde’ en in Ro­mei­nen 7:24: ‘Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods?’
Het gebruik van de tegenwoordige tijd maakt duidelijk dat het niet om Paulus vóór zijn be­ke­ring kan gaan. Spreekt Paulus hier dan als gelovige die nog niet of in ieder geval veel te weinig de kracht van de inwoning van de Heilige Geest, zoals hij dat in Romeinen 8 zal ver­woorden, verstaat? Deze visie staat bekend als het perfectionisme. In onze tijd komt zij het meest voor in de vorm van de zogenaamde Keswick-teaching.
Een bekend vertegenwoordiger ervan was de Zuid-Afrikaan Andrew Murray. Inmiddels al weer een aantal jaren geleden heeft prof.dr. H. Maris in zijn proefschrift Geloof en ervaring breed gedocumenteerd aangetoond dat Andrew Murray in een ander spoor gaat dan de gereformeerde theologie. Heel ver ging hier in de Amerikaanse revivalist Charles G. Finney die overigens niet alleen de reforma­torische rechtvaardigingsleer, maar ook het gereformeerde getuigenis aangaande verkiezing, verdorvenheid van de mens en wedergeboorte volstrekt van de hand wees.
Het perfectionisme houdt niet in dat men zegt dat men tot volstrekte zondeloosheid kan komen, maar wel dat men als men door de inwoning van de Heilige Geest en het blijven in Christus het overwinningsleven leidt, niet meer behoeft te klagen, omdat concrete zonden niet meer de kop op steken. In het leven van de heiliging laten we de rechtvaardiging achter ons. Een bekend vertegenwoordiger in Nederland van deze zienswijze is dr. W.J. Ouweneel. Ouweneel schrijft in dit verband in één van zijn boeken: ‘Dat is het precies mooier kan het niet gezegd worden, maar ook elke schrede boven de rechtvaardiging uit ontvangt de mens door genade en door Gods Geest.’

Heart Cry
Verdrietig dat stichtingen die ook binnen de gereformeerde ge­zindte actief zijn zoals Heartcry heel bewust deze visie op de heiliging propageren en ge­schriften in de geest van Finney verspreiden. Daarbij moet worden aangetekend dat deze stichting de pre­tentie die men aanvankelijk nog had dat men zich bewoog binnen de kaders van de gere­for­meerde belijdenis, niet meer heeft.
Ongetwijfeld is het waar dat een leven door de Geest en in de nabijheid van Christus het mid­del is om zonden te doden. Echter dat blijft niet alleen een levenslange strijd, maar in deze strijd is er naast de jubel altijd ook de klacht. Wanneer kunnen we zeggen dat zondige be­geerten, al zetten wij ze niet in daden om, echt tegen onze wil in ons opkomen? En zelfs al is dat het geval, wij behoren helemaal geen zondige begeerten, geen zondige aard en geen zon­di­ge gevoelens te hebben. Het uitgangspunt moet zijn dat wij goed en naar Gods beeld zijn geschapen. Alleen al dat wij een zondige aard hebben, behoort ons dagelijks onze geestelijke klachten met de woorden uit Romeinen 7 te verwoorden.
Trouwens het is een misvatting dat Romeinen 7 en 8 hierin een verschillend geluid geven en in Romeinen 7 het bedelaarleven en in Romeinen 8 het overwinningsleven als twee ver­schillende gestalten van het geloof worden getekend. Op de klachten van Romeinen 7 volgt de dankzegging: ‘Ik dank God, door Jezus Christus, onzen Heere’ (Romeinen 7:25) en de be­lijdenis: ‘Zo dan, ik zelf dien wel met het gemoed de wet Gods, maar met het vlees de wet der zonde.’ Terwijl de wetenschap dat er geen ver-doemenis is voor hen die in Christus zijn het deel is van hen die door de Geest wandelen en daarom zuchten om verlost te worden van het lichaam dezes doods. (Vgl. Romeinen 8:23).
Ik noem nog dat wij niet alleen een zondige aard houden, waar we al zou ze niet ontplooien over moeten klagen, maar dat ook onze allerheiligste verrichtingen onvolkomen zijn en met zonden bevlekt. ‘Onze gerechtigheden zijn als een wegwerpelijk kleed.’ (Jesaja 64:60 Over onze allerheiligste verrichtingen hebben wij verzoening nodig. Aan alles wat wij in dienst van God doen, kleeft zolang wij dit lichaam des doods hebben een stuk egoïsme en zoeken van eigen eer. Wie dat ontkent, mist zelf-kennis. Het perfectionisme hangt dan ook samen met een onjuist en oppervlakkig zondebesef.

Het leven als overwinnaar in Christus is hier op aarde blijvend met de bedelaargestalte verbonden
In het geestelijke leven behoren in dit leven klacht en jubel bijeen. Het ware geestelijke leven is niet enkel klacht, maar ook niet enkel jubel. De levende klacht zelf verbindt trouwens aan God en geeft zo al vreugde. Het bedelaarsleven is een overwinningsleven en het over­win­nings­leven is een bedelaarsleven. Dat niets ons kan scheiden van de liefde is niet gegrond op de vruchten van de Geest in ons, maar enkel alleen op het bloed van Christus voor ons gestort en heel persoonlijk aan ons toegepast door de Heilige Geest.
Ik denk aan de indrukwekkende woorden die de Engelse puritein John Owen zinspelend op Galaten 2:20 een aantal dagen voor zijn dood aan één van zijn vrienden schreef: ‘Ik ga naar Hem, Die ik van harte heb liefgehad, of nog beter, naar Hem, Die mij heeft liefge­had met een eeuwige liefde; dat is de volkomen grond van al mijn troost. (...) Ik verlaat het schip van de kerk in een storm, maar wan­neer de grote Loods aan boord is, zal het verlies van een arme onder­roeier van weinig betekenis zijn.
Om deze dingen gaat het in het geding met het zogenaamde overwinningsleven als tegen­stelling tot het bedelaarsleven. De toegerekende gerechtigheid van Christus is en blijft de enige grond van de rechtvaardiging. De rechtvaardiging als zodanig is de verwisseling van staat, van de staat van verdoemenis naar vrijspraak en vergeving, van de staat van een kind des toorns naar die van een kind van God. Uit die staat kunnen we nooit meer vallen, maar voor ons gevoel kan het er meer dan eens om spannen. Zeker is dat de troost van de rechtvaardiging de christen blijvend begeleid.
In dit verband is het van groot belang te onderkennen dat in vraag 60 van de Heidelbergse Catechismus niet wordt gevraagd: ‘Hoe ben je rechtvaardig voor God geworden?’ maar ‘Hoe zijt gij rechtvaardig voor God?’ De vraag staat in de tegenwoordige tijd. Ze kan niet alleen aan een beginnend christen maar ook aan de meest bevestigde christen worden gesteld. Zowel de beginnende als de meest bevestigde christen geven hetzelfde antwoord. We zijn en blijven alleen rechtvaardig voor God op grond van de ons toegerekende volkomen genoegdoening, gerechtigheid en heiligheid van Christus.
Ik verwijs ook naar het slot van artikel 24 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis: ‘Voorts, al is het dat wij goede werken doen, zo gronden wij toch onze zaligheid niet daarop; want wij kunnen geen werk doen, of het is besmet door ons vlees en ook strafwaardig; en al konden wij er één voortbrengen, zo is toch de gedachtenis van één zonde genoeg, dat het van God zou verworpen worden. Alzo dan zouden wij altijd in twijfel staan, herwaarts en derwaarts drijvende, zonder enige zekerheid, en onze arme consciënties zouden altijd gekweld worden, indien zij niet steunden op de verdiensten van het lijden en sterven onzes Zaligmakers.’
Wezenlijk voor de gereformeerde religie is dat de overwinnings-gestalte een bedelaargestalte blijft. Ik kan niet nalaten het gezang van de Anglicaanse predikant Toplady te citeren; een gezang waaraan hijzelf de titel gaf ‘Het gebed van de meest verge-vorderde gelovige beide in leven en sterven’:

Vaste rots van mijn behoud,
als de zonde mij benauwt,
laat mij steunen op uw trouw,
laat mij rusten in uw schaûw,
waar het bloed door U gestort,
mij de bron des levens wordt.
 
 
Zie, ik breng voor mijn behoud
U geen wierook, mirr’ of goud;
moede kom ik, arm en naakt,
tot de God, die zalig maakt,
die de arme kleedt en voedt,
die de zondaar leven doet.
 
Rock of Ages, cleft for me
Let me hide myself in thee;
Let the water and the blood,
From thy riven side which flowed,
Be of sin the double cure,
Cleanse me from its guilt and power.
 
Nothing in my hand I bring;
Simply to thy cross I cling;
Naked, come to thee for dress;
Helpless, look to thee for grace;
Foul, I to the fountain fly;
Wash me, Saviour, or I die.

Wir sind nur Betler. Hoc est verum
Het getuigenis van de blijvende betekenis van de rechtvaardiging door het geloof alleen wordt aangevochten, niet alleen vanuit de moderne theologie, maar ook in allerlei vormen van evan­ge­lische theologie. Daarin staat zo vaak de gelovende en voor God werkzame mens centraal en niet Christus en Zijn kruisver-diensten.
Laten we het ons toevertrouwde pand bewaren. Als hersteld hervormd predikant merk ik op dat in deze de Hersteld Hervormde Kerk een bijzondere verplichting heeft. Zij heeft terecht de lutherse belijdenis afgewezen. Echter wie met Luther belijdt: ‘Wir sind nur Betler. Hoc est verum’ (wij zijn slechts bedelaars dat is waar; Luther’s laatste geschreven woorden), staat veel dichter bij de gereformeerde belijdenis dan het gedachtegoed dat een stichting als Heart­cry nu propageert.
Hier is het artikel in het geding, waar de kerk mee staat of valt namelijk de recht­vaardiging van de goddeloze. Zelfs een rooms-katholiek als Pascal gaf hier een dui­delijker geluid met zijn getuigenis dat er op aarde slechts twee soorten mensen zijn de zon­daren die menen rechtvaardig te zijn en de recht­vaardigen die weten zondaar te zijn.