Gary V. Smith, Isaiah 1-39, New American
Commentary 15A, Broadman and Holman, Nashville, Tennessee 2007; ISBN
978-0-8054-0115-8; hb. 696 pp.; prijs $29,99 en Isaiah 40-66, New American Commentary 15B, Nashville,
Tennessee 2009; ISBN 978-0-8054-0144-8 ; hb. 784 pp.; prijs $29,99.
Binnen
de Southern Baptist Convention, de grootste protestantse kerk ter wereld met
zo’n zestienmiljoen leden en meer dan 42.000 gemeenten, heeft de laatste jaren
een heroriëntatie op de bijbelse boodschap plaats gevonden. Niet alleen aan de
zes theologische hogescholen die onder supervisie van de Southern Baptist
Con-vention staan maar ook aan meerdere andere theologische instel-lingen zijn
bekwame bijbelwetenschappers verbonden die beho-ren tot de Southern Baptists en
die het zelfgetuigenis van de Schrift in hun academische arbeid verdisconteren.
Ik denk dan aan oudtestamentici als Daniel I. Block en Paul R. House en nieuwtestamentici
als Andreas J. Köstenberger en Thomas R. Schreiner.
Als
vrucht van de hernieuwde oriëntatie vanuit een Schriftgetrouw perspectief op de
bijbelse boodschap kan onder andere worden gewezen op de uitgave van de New
American Commentary door Broadman & Holman Publishers, de huisuitgeverij
van de Southern Baptists.
Deze
Bijbelcommentaar heeft een wetenschappelijk karakter en is tegelijkertijd zeer
toegankelijk. Ook voor hen die geen Hebreeuws kennen is zij bruikbaar, omdat
bij verwijzing naar Hebreeuwse woorden eerst het Engelse equivalent wordt
genoemd en daarna het bewuste Hebreeuwse woord getranscribreerd tussen
haakjes wordt vermeld. Zoals in alle reeksen geldt, gaat het ene deel dieper
dan het andere.
Voor
wie de Engelse taal beheerst, zijn de delen uit de New American Commentary op
het boek Jesaja bijzonder aan te beve-len. De commentaar is geschreven door
Gary V. Smith die aan Union University in Jackson, Tennessee is verbonden. De
com-mentaar van Smith is buitengewoon prettig leesbaar geschreven. Waar dat van
belang is, geeft Smith de historische context van een perikoop aan, terwijl
veel aandacht wordt gegeven aan de literaire structuren. Elke grotere literaire
eenheid wordt besloten met een paragraaf waarin de theologische implicaties van
de inhoud ervan worden ontvouwd.
Evenals
Calvijn gaat Smith ervan uit dat het visioen uit Jes. 6 niet het
roepingsvisioen van de profeet is, maar een later visioen. De hoofdstukken
ervoor dateert hij ten tijde van de regering van Uzzia. Mij lijkt veel
aannemelijker dat het in Jes. 6 wel het om roepingsvisioen van Jesaja gaat en
dat het om thematische redenen in het midden van het eerste blok van profetieën
is geplaatst.
Overtuigend
vond ik de uitleg die de auteur geeft aan het Imma-nuëlsteken. Hij distantieert
zich van de gedachte dat er al in de tijd van Achaz een kind uit het geslacht
van David zou zijn geboren op wie dit teken betrekking heeft. Hij stelt dat
hier wordt aangegeven, dat er in de toekomst een Davidsvorst zal komen die
rechtvaardig zal regeren. In combinatie met Jes. 9 is duidelijk dat wij hier
een messiaanse profetie hebben die pas in Jezus Christus haar eerste
vervulling vond.
Smith
wijst erop dat tot aan de Verlichting binnen de kerk en de synagoge nagenoeg
algemeen werd aanvaard dat heel het boek dat zijn naam draagt door de profeet
Jesaja uit de achtste eeuw vóór Chr. is geschreven. B. Duhm nam in zijn in 1892
geschreven commentaar op het boek Jesaja naast Jesaja uit Jeruzalem, die leefde
in de achtste eeuw vóór Chr., nog twee auteurs aan. Jes. 40-55 schreef hij toe
aan Deutero-Jesaja die in de ballingschap werd geplaatst, en Jes. 56-66 aan
Trito-Jesaja die na de bal-lingschap leefde.
Smith
wijst op de nauwe samenhang en de taalkundige over-eenkomsten tussen Jes.
40-55 en Jes. 56-66. Hij bestrijdt dat wij deze hoofdstukken aan verschillende
auteurs moeten toeschrij-ven. Smith geeft geen duidelijk antwoord op de vraag of
de tweede helft van Jesaja ook het werk is van de profeet uit de achtste eeuw
vóór Chr. Wel benadrukt hij dat bij de uitleg het boek in zijn huidige gestalte
het uitgangspunt moet zijn.
Zelf
wil ik, evenals drs. Buitink-Blom dat doet in haar commentaar op Jesaja in de
serie De Brug, vasthouden aan één auteur voor het gehele boek. Echter, hoe dan
ook is duidelijk is wel dat vanaf hoofdstuk 40 de ballingschap en de weerkeer
die daarop zal volgen, in het gezichtsveld van de profeet liggen. Dat geldt
overi-gens ook voor bepaalde hoofdstukken uit Jes. 1-39.
Zeker
is dat in alle delen van Jesaja de HEERE wordt getekend als de Heilige van
Israël. Hij is de enige ware God en de goden van de volkeren zijn geen goden.
Daarom kan Hij alleen verlossing geven en vooral in de tweede helft van
Jesaja (het troostboek) komt naar voren dat Hij het ook doen zal. Het boek
Jesaja laat ons niet in de laatste plaats zien dat wie de HEERE niet leert verheerlijken,
tenslotte blijvend door Zijn toorn wordt getroffen.