donderdag 6 maart 2014

De gereformeerde belijdenis en de eenheid van de kerk 6 (slot)

De wedergeboorte als een eenzijdig werk van God
Er is nog een derde terrein waarvoor ik aandacht wil vragen, namelijk de wedergeboorte als een eenzijdig werk van God. In onze belijdenis wordt daarover het meest uitvoerig in hoofd­stuk III/IV van de Dordtse Leerregels gesproken. Als het gaat om de wedergeboorte, wordt daar in hoofdstuk III/IV, 12 beleden: En dit is die wedergeboorte, die vernieuwing, nieuwe schepping, opwek-king van de doden, en levendmaking, waarvan zo heerlijk in de Schriften gesproken wordt, dewelke God zonder ons in ons werkt. En deze wordt in ons niet teweeg gebracht door middel van de uiterlijke prediking alleen, noch door aanrading, of zulke manier van werking, dat, wanneer nu God zijn werk volbracht heeft, het alsdan nog in de macht des mensen zou staan wedergeboren te worden, of niet wedergeboren te worden, bekeerd te worden, of niet bekeerd te worden. Maar het is een gans bovennatuurlijke, een zeer krachtige, en tegelijk zeer zoete, wonderbare verbor-gene en onuitsprekelijke werking, dewelke, naar het getuigenis der Schrift (die van den Auteur van deze werking is ingegeven), in haar kracht niet minder noch geringer is dan de schepping of de opwekking der doden; alzo dat al diegenen, in wier harten God op deze wonderbaarlijke wijze werkt, zekerlijk, onfeilbaar en krach-tiglijk wedergeboren worden en metterdaad geloven. En alsdan wordt de wil, zijnde nu vernieuwd, niet alleen van God gedreven en bewogen, maar, van God bewogen zijnde, werkt hij ook zelf. Waarom ook terecht gezegd wordt, dat de mens, door de genade, die hij ontvangen heeft, gelooft en zich bekeert.’ .
Ongetwijfeld mag en moet Christus iedereen die het Woord hoort, aangeboden worden als de enige en volkomen Zaligmaker. Het evangelie mag nooit vrijblijvend worden verkondigd, maar moet uitgaan niet slechts met de wens maar met het bevel, de oproep van geloof en bekering. Er mag en moet verkondigd worden dat een zondaar welkom is bij Christus. Ik denk aan het prachtige boek van John Bunyan over Johannes 6:37 Come and Welcome to Jesus Christ, waarvan onder de titel Het komen tot Christus een uitstekende Nederlandse vertaling bestaat.
Het is echter niet zo dat het in de macht van de mens ligt de aangeboden Zaligmaker aan te nemen. Het evangelie wordt ons niet verkondigd, omdat wij reeds vrij zijn. Evenmin wordt het ons verkondigd, omdat wij weliswaar gebonden zijn, maar toch onszelf kunnen bevrijden. Het evangelie wordt ons verkondigd, omdat wij gebonden zijn en onszelf niet kunnen en zelfs niet eens willen bevrijden. Het is God die door Zijn Geest een mens in staat stelt en gewillig maakt te geloven. Dan krijgen we er ook echt zin in om God te vrezen, al moeten we klagen over de gebreken van ons geloof en het onvolkomen karakter van onze gelijkvormigheid aan Christus.
Prediking is het aanbieden en aanprijzen van de Zaligmaker. De gedachte mag echter niet ge­wekt worden dat een mens uit zichzelf in staat of gewillig is de Zaligmaker te omhelzen. We zijn er trouwens niet mee slechts te belijden dat het geloof een genadegave Gods is, als dit enkel en alleen als conclusie achteraf functioneert. Een mens die niet kan en niet wil geloven, wordt daartoe in staat gesteld. Zonder schema’s op te stellen of de variëteit in het werk Gods in dezen te miskennen is dit een zaak die innerlijk wordt beleefd. Wanneer een christen mag vertellen hoe hem geleerd werd te geloven, zal altijd naar voren komen: Ik ben gevonden van hen die naar Mij niet zochten en niet vroegen.
 
Zalig uit genade
Een christen verwoordt als het gaat om het ontvangen van de zaligheid dat op eenzelfde wijze als Paulus dat deed in de brief aan de gemeente van Efeze: ‘Maar God, Die rijk is in barmhartigheid door Zijn grote liefde, waarmede Hij ons liefgehad heeft, Ook toen wij dood waren door de misdaden, heeft ons levend gemaakt met Christus; (uit genade zijt gij zalig gewor-den).’ (Efeze 2:4-5). Gods liefde is hier Zijn eenzijdige, ver-kiezende liefde. Hij maakt een onderscheid waar geen onder-scheid is. Het is niet zo dat Gods liefde machteloos voor ons is, totdat wij haar aanvaarden. Nee wij zijn machteloos en onwillig tot God door Zijn Heilige Geest Zijn liefde in ons hart uitstort.
Ik citeer in dit verband ook de brief aan Titus: ‘Want ook wij waren eertijds onwijs, onge­hoor­zaam, dwalende, menigerlei begeerlijk-heden en wellusten dienende, in boosheid en nijdigheid levende, hatelijk zijnde, en elkander hatende. Maar wanneer de goe-dertierenheid van God, onzen Zaligmaker, en Zijn liefde tot de mensen verschenen is, Heeft Hij ons zalig gemaakt, niet uit de werken der rechtvaardigheid, die wij gedaan hadden, maar naar Zijn barmhartigheid, door het bad der wedergeboorte en ver-nieuwing des Heiligen Geestes.’ (Titus 3:3-5)
We moeten niet bij het begin van het geestelijke leven blijven steken. Op de wedergeboorte als eenzijdig werk van God volgt het levenslange beoefenen van het geloof en de dagelijkse bekering met de geloofsstrijd en geloofsoverwinning daaraan verbonden. We moeten het begin ook niet overslaan. Een goed werk kan alleen worden voortgezet als het ook is begonnen. Ik kan niet anders zien dat velen in onze tijd die over geloofsgroei spreken, geen klaar en helder getuigenis geven als het gaat om het begin van het geestelijke leven. De voortzetting en het einde kan alleen goed zijn, als het begin goed is.
Er waart door de kerken ook van de gereformeerde gezindte een arminiaans getint gevoelen. Dat aansluiting zelfs bij Finney wordt gezocht, is bijzonder verontrustend. Finney was feite­lijk nog veel arminiaanser dan Arminius zelf. Dat komt niet in de laatste plaats naar voren in zijn propaganda om tijdens samenkomsten mensen de gelegenheid te geven naar voren te komen om zo voor Jezus te kiezen. Een alternatief in de lijn van Finney is dat tijdens een samen­komst een moment van stilte wordt ingelast, waarin men de gelegenheid krijgt de beslissing voor Jezus te nemen.
 
 
Jij daar
Op de jeugdsamenkomsten van de stichting Jij daar die onder andere avonden in Doorn be­legd, worden meerdere sprekers die het zo aanpakken uitgeno­digd. Het uitgangpunt is dat de mens zichzelf voor Gods genade kan openstellen als hij het zelf maar wil. Men nodigt ook sprekers uit die wel als gereformeerd kunnen worden gezien, maar veelal dan toch sprekers voor wie de gedachte van het geloof als genadegift van God meer op de achtergrond staat en bij wie de oproep tot zelfonderzoek niet tot nauwelijks een functie heeft.
Nu weet ik dat deze gedachte zozeer op de voorgrond kan staan dat het geloof als appèl geen recht wordt gedaan. Jongelui uit de gemeenten waar dat het geval is, plegen extra gevoelig te zijn voor de boodschap en sfeer van Jij daar- avonden. Dat is iets wat kerken tot zelf­onder­zoek noopt. Wordt bij ons Christus werkelijk aan het hart gelegd en zie jongelui in onze ge­meenten leesbare brieven van Christus? Nooit mag ongeloof en onbekeerd-zijn als normaal worden gezien. Het feit dat het geloof een genadegave van God is mag nooit zo worden verkondigd, dat het van Christus afhoudt in plaats dat het naar Hem uitdrijft. Nooit kan te duidelijk dat God in de verkondiging van het Evangelie ons in Christus verzoening en vriendschap aanbiedt en dat Hij iedereen hoort die Hem om Christus’ wil om genade aanroept.
Dat neemt niet weg dat we niet gelukkig behoren te zijn met de presentatie en veelal ook de boodschap van Jij daar.  De pre-sentatie is heel mensgericht is. Het Evangelie is ook te heilig om op een disjocky-achtige manier te worden gepresenteerd. Eerbied voor Gods majesteit die weliswaar met kinderlijke vrijmoedigheid vermengd mag zijn, behoort tot de kern van bijbelse vroomheid. Dat geldt ook voor en niet on­belangrijk deel van de melodieën waarop liederen worden gezongen. Terwijl Calvijn be­tuig­de dat de melodieën waarmee we Gode lof zingen iets van Gods majesteit moeten weer­spie­gelen, valt bij Jij daar heel sterk het accent op ritme. Dat weerspiegelt een ander spiritualiteit dan de gere-formeerde en puriteinse spiri­tualiteit.
Nog één ding: de genoemde stichting richt zich op de refor-matorische jeugd zonder zelf aan de gereformeerde belijdenis te binden. Ik bepleit principieel het omgekeerde en dat  in allerlei verbanden. Bind je duidelijk aan de gereformeerde belijdenis maar probeer iedereen van welke achtergrond ook te bereiken en beperk je niet tot een bepaalde subcultuur. Laat alom het bijbelse getuigenis worden gehoord: ‘Want God, Die gezegd heeft, dat het licht uit de dui­ster­nis zou schijnen, is Degene, Die in onze harten geschenen heeft, om te geven verlichting der kennis der heer-lijkheid Gods in het aangezicht van Jezus Christus.’ (2 Korinthe 4:6)
 
Slot
Laten we het ons toevertrouwde pand beminnen, bewaren en verdedigen. Daarbij gaat het om de boodschap dat de Drie-enige God de God is van volkomen zaligheid. Deze boodschap geeft een vreugde die de wereld en welke vorm van eigenwillige godsdienst ook ons nooit kan geven. Ik neem niets terug van het feit dat de klacht bij het leven van een christen hier op aarde behoort, maar tenslotte gaat de vreugde boven de klacht uit. Eenmaal in het nieuwe Jeruzalem zal alleen de vreugde over-blijven en de klacht voorgoed voorbij zijn. Hier op aarde mag de voorsmaak van de eeuwige zaligheid worden gesmaakt. Er is sprake van een beginsel van vreugde. Als dat beginsel zo groot is, wat moet dan de volheid zijn.
Als ons spreken en ons geestelijke leven slechts door een klacht wordt getekend, roepen we zelf een reactie op. Dan zijn we er mede verantwoordelijk voor dat jongelui die ontkomen zijn aan de strik van een lijdelijke godsdienst terecht komen in een strik van eigengerechtige godsdienst.
Laat dit duidelijk zijn dat de vreugde van een christen, geen vreugde is over eigen vorderingen in het geloofsleven. In dezen zegt hij met Paulus dat hij de dingen die achter hem zijn, namelijk datgene wat hij tot Christus bekeerd zijnde in Diens dienst heeft gedaan, ver­geet. De vastheid van een christen is enkel en alleen het kruis van Christus. Wie daar iets van gaat verstaan, begeert zijn leven in dienst van God te besteden om tenslotte met de Psalmist te belijden:
 
Gun leven aan mijn ziel, dan looft mijn mond
Uw trouwe hulp; stier mij in rechte sporen;
Gelijk een schaap heb ik gedwaald in 't rond,
Dat, onbedacht, zijn herder heeft verloren;
Ai, zoek Uw knecht, schoon hij Uw wetten schond;
Want hij volhardt naar Uw geboôn te horen.
 

Er zijn in de kerken veel dingen die ons moeten verontrusten. Geruststellend is de wetenschap dat wij de kerk niet in stand moeten houden, maar dat Christus dit Zelf doet en dat de poorten der hel haar niet zullen overweldigen. Als de Heere werkt, wie zal dan keren. Hoe rijk en troostvol is dan het getuigenis dat Jezus Christus ons geschonken is tot wijsheid, recht­vaar­digheid, heiligmaking en volkomen verlossing. Daarmee kunnen we leven en sterven.
Ik zou tenslotte willen opmerken: laten we getrouw zijn op de plaats waar God ons heeft ge­steld en voortdurend smeken om herstel en hervorming van de kerk in de diepste zin van het woord, opdat de christelijke kerk een waarlijk gereformeerde kerk mag zijn. Dat herstel en die hervorming zijn pas volkomen op de jongste dag. Daarom rest ons de bede: Ja, kom, Heere Jezus.’