zaterdag 1 maart 2014

De gereformeerde belijdenis en de eenheid van de kerk 4

De situatie in de eenentwintigste eeuw
In Nederland is er ook in het begin van de eenentwintigste eeuw nog een christelijke kerk en ook een Hervormde of Gerefor-meerde Kerk zij het uiterlijk verbrokkeld. Dat laatste moeten we als schuld leren zien. Het eigen georganiseerde kerkelijke leven mag niet als einddoel worden gezien. Vorige generaties her-vormd-gereformeerden hebben heel nadrukkelijk over de schuld van de Hervormde Kerk in de richting van hen die haar verlieten, gesproken.
Bij de handhaving van belijdenis moet het toch gaan om het geestelijke leven en de gods­vrucht aan de rechte leer verbonden. Een vorige generatie hervormd-gereformeerde theologen sprak in dit verband wel over de religie van de belijdenis. Het gaat niet alleen om de belijde­nis in formele zin, maar het doorleven van datgene wat de belijdenis leert. Het rechte belijden is met gods-vrucht en godzaligheid verbonden.
Deze notie verbond de hervormd-gereformeerde richting met de afgescheidenen (meer dan veelal met de dolerenden het geval was) bij verschil in kerkvisie. Mijn wens is dat deze zaken in de eenentwintigste eeuw hervormde christenen en christenen uit de Afscheiding nog steeds en steeds meer met elkaar mag ver-binden. Door de situatie na 1 mei 2004 is het ver­schil in kerk­visie in een heel ander licht komen te staan.
Gezamenlijke schuldbelijdenis en gezamen­lijke verootmoediging is eerste voorwaarde voor echte eenheid. We mogen wensen en bidden om meer uiterlijke eenheid. Laten we daarbij vragen of de Heere wegen opent. Het moet daar­bij beginnen dat wij de een-heid van het geloof bemerken en ervaren. Dat wij staande in de eenen­twintigste eeuw beseffen dat het gaat om het beminnen en verdedigen van de schat van Christus’ Bruid. Laten we daarin elkaar tot een hand en een voet zijn en het goede voor elkaar en daarmee ook voor de ander zoeken.
 
Het gezag van de Schrift
Dan gaat het niet alleen om de belijdenis in formele zin, maar ook om hoe deze in de praktijk gestalte krijgt. Ik wil dat op drie terreinen uitwerken. Allereerst is dat het gezag van de Schrift. De Reformatie stelde nadrukkelijk het Schriftgezag boven het kerk-gezag. Kerkelijke vergaderingen kunnen dwalen.
Als besluiten op kerkelijke vergaderingen genomen of inzich­ten daar vertolkt niet overeen­komen met de Heilige Schrift komen ze niet van de Heilige Geest. We mogen de leiding van de Heilige Geest niet losmaken van de concrete boodschap van de Schrift. We horen de stem van de Heilige Geest in de Schrift.
Het Schriftgezag wordt aangevochten op historisch en ethisch terrein. Laten we vasthouden aan wat de Schrift zegt over schep-ping, zondeval, verlossing en voleinding. Wie de histori­ci­teit van de zondeval ontkent, komt tot een andere kijk op het werk van Christus. Laten we vasthouden aan het bijbelse getuigenis over huwelijk, seksualiteit en de verhouding van man en vrouw. Niet de tijdgeest moet het uitgangspunt zijn, maar het onveranderlijke Woord van God. Dat is de actualiteit van de artikelen 2 t/m 7 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis.
Laten we niet denken dat wij op deze terreinen niet door de geest van de tijd beïnvloed kunnen worden. Wie meent te staan, ziet toe dat hij niet valle. Laat het getuigenis van het Woord van God voor ons het einde van alle tegenspraak zijn. De Heere geve dat wij ook echte belijders mogen zijn.
Opnieuw verwijs ik naar Groen en geef nu van hem een citaat: ‘De belij­denis, waartoe men wordt geroepen, staat tel­kens met den aard der tij­den waarin men leeft, in verband. Het belij­den, waar de kracht des Christelijken ge­loofs zich openbaart, ligt niet altijd in het getrou­welijk opzeggen van al de Artikelen des Ge­loofs; niet altijd in een onvoorwaardelijke onderschrijving van de Symboli­sche Schrift; zelfs niet in eene predi­king waarin geen enkel woord aange­troffen wordt, dat den meest regtzinnigen keurmeester erge­ren zou. Het belij­den is het uitkomen voor de waarheid waar de verde­diging bezwaar­lijk is, waar het belijden met lijden vergezeld is. Ge­lijk de aanval het kritieke punt aanwijst, zoo volgt, uit den aard der ver­looche­ning, de aard der be­lijdenis, welke in ieder tijds­ge­wricht de geloovi­gen voegt.’ Aan zulke belijders is dringend behoefte. Laat onze bede zijn: O, Heere, open Gij mijn lippen door Uw kracht.’
 
De rechtvaardiging door het geloof en de heiligheid van God
De ‘Schrift alleen’ was het formele beginsel van de Reformatie. ‘Door genade alleen’, ‘door geloof alleen’ en ‘Christus alleen’ was het materiële beginsel. Overigens is de eerste aandui­ding betrek-kelijk: het gezag van de Schrift is altijd met haar concrete boodschap ver­bonden; een bood­schap van oordeel en vrijspraak, van dood en leven, van hemel en hel.
De Schrift is het getui­genis waarmee God tot ons komt om ons te doden en levend te maken, te slaan en te helen. De Schrift is het getuigenis waarmee God tot een verloren mens komt om Hem in de ruimte te stellen. Het gaat om de boodschap van wet en evangelie. Dat is de sleutel tot het juiste verstaan van de Schrift.
In de tweede plaats noem ik als het gaat om het bewaren, liefhebben en verdedigen van het ons toevertrouwde pand het getuigenis van de belijdenis over rechtvaardiging en heiliging in hun onderscheid en samenhang. Om dat getuigenis echt te verstaan is allereerst zicht nodig op de heiligheid van God. Hoe kan een mens rechtvaardig voor God bestaan? Dat is een brandende vraag. Dat behoort een brandende vraag te worden.
Denk aan Jesaja 6. Wanneer Jesaja de engelen hoort roepen: ‘Heilig, heilig, heilig is de HEERE der heirscharen!’ (Jesaja 6:3) belijdt hij: ‘Wee mij, want ik verga! dewijl ik een man van onreine lippen ben, en ik woon in het midden eens volks, dat onrein van lippen is; want mijn ogen hebben den Koning, den HEERE der heirscharen gezien.’ (Jesaja 6:5). Behoud was er voor Jesaja, omdat hij aangeraakt werd met een kool van het altaar.
Voor een schuldig mens is er alleen behoud in het bloed van Christus dat van alle zonden reinigt. Naast het getuigenis van Jesaja noem ik dat van de Psalmisten. In Psalm 130:3 lezen we: ‘ Zo Gij, HEERE! de ongerechtigheden gadeslaat; HEERE! wie zal bestaan?’ en in Psalm 143:2: ‘En ga niet in het gericht met Uw knecht; want niemand, die leeft, zal voor Uw aangezicht rechtvaardig zijn.’
Onze zonden maken scheiding tussen ons en de Heere. Naar het getuigenis van Romeinen 3 is er is niemand die voor God kan bestaan en is de gehele wereld voor God verdoemelijk. Als het gaat om dit getuigenis denk ik aan de indrukwekkende preek die Jonathan Edwards hield over Romeinen 3:19; een preek met de titel The Justice of God in the Damnation of Sinners. Het was juist deze preek die het begin vormde van een opleving in de gemeente van Northampton. Zonder besef van Gods heiligheid wordt de boodschap van de rechtvaardiging en vergeving een lege huls.