De situatie in de eenentwintigste eeuw
In
Nederland is er ook in het begin van de eenentwintigste eeuw nog een
christelijke kerk en ook een Hervormde of Gerefor-meerde Kerk zij het uiterlijk
verbrokkeld. Dat laatste moeten we als schuld leren zien. Het eigen
georganiseerde kerkelijke leven mag niet als einddoel worden gezien. Vorige
generaties her-vormd-gereformeerden hebben heel nadrukkelijk over de schuld van
de Hervormde Kerk in de richting van hen die haar verlieten, gesproken.
Bij
de handhaving van belijdenis moet het toch gaan om het geestelijke leven en de
godsvrucht aan de rechte leer verbonden. Een vorige generatie
hervormd-gereformeerde theologen sprak in dit verband wel over de religie van
de belijdenis. Het gaat niet alleen om de belijdenis in formele zin, maar het
doorleven van datgene wat de belijdenis leert. Het rechte belijden is met
gods-vrucht en godzaligheid verbonden.
Deze
notie verbond de hervormd-gereformeerde richting met de afgescheidenen (meer
dan veelal met de dolerenden het geval was) bij verschil in kerkvisie. Mijn
wens is dat deze zaken in de eenentwintigste eeuw hervormde christenen en
christenen uit de Afscheiding nog steeds en steeds meer met elkaar mag
ver-binden. Door de situatie na 1 mei 2004 is het verschil in kerkvisie in een
heel ander licht komen te staan.
Gezamenlijke schuldbelijdenis en gezamenlijke verootmoediging is eerste voorwaarde voor echte eenheid. We mogen wensen en bidden om meer uiterlijke eenheid. Laten we daarbij vragen of de Heere wegen opent. Het moet daarbij beginnen dat wij de een-heid van het geloof bemerken en ervaren. Dat wij staande in de eenentwintigste eeuw beseffen dat het gaat om het beminnen en verdedigen van de schat van Christus’ Bruid. Laten we daarin elkaar tot een hand en een voet zijn en het goede voor elkaar en daarmee ook voor de ander zoeken.
Gezamenlijke schuldbelijdenis en gezamenlijke verootmoediging is eerste voorwaarde voor echte eenheid. We mogen wensen en bidden om meer uiterlijke eenheid. Laten we daarbij vragen of de Heere wegen opent. Het moet daarbij beginnen dat wij de een-heid van het geloof bemerken en ervaren. Dat wij staande in de eenentwintigste eeuw beseffen dat het gaat om het beminnen en verdedigen van de schat van Christus’ Bruid. Laten we daarin elkaar tot een hand en een voet zijn en het goede voor elkaar en daarmee ook voor de ander zoeken.
Het gezag van de Schrift
Dan
gaat het niet alleen om de belijdenis in formele zin, maar ook om hoe deze in
de praktijk gestalte krijgt. Ik wil dat op drie terreinen uitwerken. Allereerst
is dat het gezag van de Schrift. De Reformatie stelde nadrukkelijk het
Schriftgezag boven het kerk-gezag. Kerkelijke vergaderingen kunnen dwalen.
Als besluiten op kerkelijke vergaderingen genomen of inzichten daar vertolkt niet overeenkomen met de Heilige Schrift komen ze niet van de Heilige Geest. We mogen de leiding van de Heilige Geest niet losmaken van de concrete boodschap van de Schrift. We horen de stem van de Heilige Geest in de Schrift.
Als besluiten op kerkelijke vergaderingen genomen of inzichten daar vertolkt niet overeenkomen met de Heilige Schrift komen ze niet van de Heilige Geest. We mogen de leiding van de Heilige Geest niet losmaken van de concrete boodschap van de Schrift. We horen de stem van de Heilige Geest in de Schrift.
Het
Schriftgezag wordt aangevochten op historisch en ethisch terrein. Laten we
vasthouden aan wat de Schrift zegt over schep-ping, zondeval, verlossing en
voleinding. Wie de historiciteit van de zondeval ontkent, komt tot een andere
kijk op het werk van Christus. Laten we vasthouden aan het bijbelse getuigenis
over huwelijk, seksualiteit en de verhouding van man en vrouw. Niet de
tijdgeest moet het uitgangspunt zijn, maar het onveranderlijke Woord van God. Dat
is de actualiteit van de artikelen 2 t/m 7 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis.
Laten
we niet denken dat wij op deze terreinen niet door de geest van de tijd
beïnvloed kunnen worden. Wie meent te staan, ziet toe dat hij niet valle. Laat
het getuigenis van het Woord van God voor ons het einde van alle tegenspraak
zijn. De Heere geve dat wij ook echte belijders mogen zijn.
Opnieuw
verwijs ik naar Groen en geef nu van hem een citaat: ‘De belijdenis, waartoe men wordt geroepen, staat telkens met den
aard der tijden waarin men leeft, in verband. Het belijden, waar de kracht
des Christelijken geloofs zich openbaart, ligt niet altijd in het getrouwelijk
opzeggen van al de Artikelen des Geloofs; niet altijd in een onvoorwaardelijke
onderschrijving van de Symbolische Schrift; zelfs niet in eene prediking
waarin geen enkel woord aangetroffen wordt, dat den meest regtzinnigen
keurmeester ergeren zou. Het belijden is het uitkomen voor de waarheid waar
de verdediging bezwaarlijk is, waar het belijden met lijden vergezeld is. Gelijk
de aanval het kritieke punt aanwijst, zoo volgt, uit den aard der verloochening,
de aard der belijdenis, welke in ieder tijdsgewricht de geloovigen voegt.’
Aan zulke belijders is dringend behoefte. Laat onze bede zijn: O, Heere, open
Gij mijn lippen door Uw kracht.’
De rechtvaardiging door het geloof en de
heiligheid van God
De ‘Schrift
alleen’ was het formele beginsel van de Reformatie. ‘Door genade alleen’, ‘door
geloof alleen’ en ‘Christus alleen’ was het materiële beginsel. Overigens is de
eerste aanduiding betrek-kelijk: het gezag van de Schrift is altijd met haar
concrete boodschap verbonden; een boodschap van oordeel en vrijspraak, van
dood en leven, van hemel en hel.
De Schrift is het getuigenis waarmee God tot ons komt om ons te doden en levend te maken, te slaan en te helen. De Schrift is het getuigenis waarmee God tot een verloren mens komt om Hem in de ruimte te stellen. Het gaat om de boodschap van wet en evangelie. Dat is de sleutel tot het juiste verstaan van de Schrift.
De Schrift is het getuigenis waarmee God tot ons komt om ons te doden en levend te maken, te slaan en te helen. De Schrift is het getuigenis waarmee God tot een verloren mens komt om Hem in de ruimte te stellen. Het gaat om de boodschap van wet en evangelie. Dat is de sleutel tot het juiste verstaan van de Schrift.
In
de tweede plaats noem ik als het gaat om het bewaren, liefhebben en verdedigen
van het ons toevertrouwde pand het getuigenis van de belijdenis over
rechtvaardiging en heiliging in hun onderscheid en samenhang. Om dat getuigenis
echt te verstaan is allereerst zicht nodig op de heiligheid van God. Hoe kan
een mens rechtvaardig voor God bestaan? Dat is een brandende vraag. Dat behoort
een brandende vraag te worden.
Denk
aan Jesaja 6. Wanneer Jesaja de engelen hoort roepen: ‘Heilig, heilig, heilig
is de HEERE der heirscharen!’ (Jesaja 6:3) belijdt hij: ‘Wee mij, want ik
verga! dewijl ik een man van onreine lippen ben, en ik woon in het midden eens
volks, dat onrein van lippen is; want mijn ogen hebben den Koning, den HEERE
der heirscharen gezien.’ (Jesaja 6:5). Behoud was er voor Jesaja, omdat hij
aangeraakt werd met een kool van het altaar.
Voor
een schuldig mens is er alleen behoud in het bloed van Christus dat van alle
zonden reinigt. Naast het getuigenis van Jesaja noem ik dat van de Psalmisten.
In Psalm 130:3 lezen we: ‘ Zo Gij, HEERE! de ongerechtigheden gadeslaat;
HEERE! wie zal bestaan?’ en in Psalm 143:2: ‘En ga niet in het gericht met Uw
knecht; want niemand, die leeft, zal voor Uw aangezicht rechtvaardig zijn.’
Onze
zonden maken scheiding tussen ons en de Heere. Naar het getuigenis van Romeinen
3 is er is niemand die voor God kan bestaan en is de gehele wereld voor God
verdoemelijk. Als het gaat om dit getuigenis denk ik aan de indrukwekkende
preek die Jonathan Edwards hield over Romeinen 3:19; een preek met de titel The Justice of God in the Damnation of
Sinners. Het was juist deze preek die het begin vormde van een opleving in
de gemeente van Northampton. Zonder besef van Gods heiligheid wordt de
boodschap van de rechtvaardiging en vergeving een lege huls.