dinsdag 29 april 2014

Uit het leven van ds. D.Th. Keck 2 (slot)

Afzetting als hervormd predikant en terugkeer tot de Hervormde Kerk
Ds. Keck kreeg in de tijd dat hij in Zuilichem stond contact met ds. J.P. Paauwe. Evenals hij was ds. Paauwe van ethische afkomst en ook ds. Paauwe was in zijn eerste gemeente tot bekering ge­­­­komen. In de strijd van ds. Paauwe die weigerde jonge mensen die in een vrijzinnige ge­meen­te belijdenis hadden afgelegd in te schrijven in het lidmatenboek, koos hij nadrukkelijk de zijde van ds. Paauwe.
In zijn volgende gemeente Bergambacht zou ds. Keck om een soort­gelijke reden in conflict komen met de kerkelijke besturen. Hij wei­ger­de kinderen die gedoopt waren in de vrijzinnige gemeente van Stolwijk in te schrijven in het doopboek. De caféhouder om wiens kind het ging, weigerde zijn café te sluiten de zondag dat zijn kind werd gedoopt. Om die reden was uitgeweken naar Stol-wijk. Evenals bij zijn vriend ds. Paauwe het geval was, leidde dit tot de schorsing van ds. Keck.
Te Bergambacht ontstond een noodgemeente. In deze tijd heeft ds. Keck wel voor de kring rond ds. Paau­we gepreekt zowel in Den Haag als Bennekom. Uit de levensbeschrijving van ds. Keck door dhr. Hille en dhr. Mulder komt ook naar voren dat op de classis van de Gerefor­meerde Gemeenten de vraag naar voren kwam of men ds. Paauwe en ds. Keck niet mocht laten voor­gaan. Ds. Ker­sten wilde hier­van echter niet weten. Het laat wel zien dat men zich binnen de Gere­for­meerde Ge­meen­ten aan deze predi-kanten verwant wist.
Door steeds intensiever contact met zogenaamde rechtsonker-kelijke gezelschapsmensen als Manus van der Hoven en Piet de Bie kwam ds. Keck tot het besluit zijn ambt neer te leggen. Ech­ter, toen Piet de Bie hem aanraadde de kinderen die na zijn afzetting waren geboren, in de Her­­vormde Kerk te laten dopen, leidde dit bij ds. Keck tot het inzicht dat hij in zijn handelen had gedwaald en de Hervormde Kerk niet had mogen verlaten. Als hij in de Hervormde Kerk zijn kinderen kon laten dopen, behoorde hij daar ook het Woord te verkondigen.
Met schuld­be­lijdenis keerde ds. Keck terug tot de Hervormde Kerk. Hij ging ervan uit dat de rechtson­ker­ke­lijke vrienden nu niets meer van hem wilden weten. Dat viel overigens alles mee. Zonder hem bij te vallen ver­oordeelde zijn vrienden hem niet. Ds. Keck is dan ook een andere weg gegaan dan ds. Paauwe. Deze radica-liseerde steeds meer in zijn visie op de kerk en meende dat bin­nen de kerken van Nederland de waarheid Gods niet meer werd verkondigd. Zijn oordeel over de afgescheiden kerken was daarbij niet minder negatief dan over de Her­vormde Kerk.


Ds. Keck en ds. Paauwe
Niet geheel duidelijk is mij uit de over hem geboden levens-beschrijving geworden, hoe ds. Keck over de leerstellige opvattin-gen van ds. Paauwe dacht. Omgekeerd is mij uit wat ik over ds. Paauwe heb gelezen, niets bekend over hoe hij de kerkelijke gang en opvattingen van ds. Keck, met wie hij zo’n nauwe vriend-schap heeft gehad, heeft beoordeeld. Ds. Keck kon een on­­­der­­scheid maken tussen het ont­vangen van genade en het ont-vangen van Christus.
Ds. Paau­we verwierp deze onder­schei­dingen juist heel radicaal. Het hanteren ervan was voor hem één van de rede­nen dat hij meende dat God met Zijn Geest van de kerken van Nederland was ge­­we­ken. Zeker is, dat ds. Keck tot aan zijn dood toe in onderscheid met ds. Paauwe, een strijd heeft gekend over de vraag of hij wel werkelijk in Christus geborgen was. Het lijkt mij dat hij ook minder strak dogmatisch dacht dan ds. Paauwe en veel pastoraler was ingesteld.
Na zijn terugkeer tot de Hervormde Kerk diende ds. Keck de gemeenten van Garderen, Hete­ren en Staphorst. In de laatste gemeente ging hij in 1943 met emeritaat. Daarna verleende hij nog pastorale hulp in de evangelisatie Elim te Zwolle. Betreu-renswaardig is dat ds. Keck het anti­chris­te­lij­ke ka­rak­ter van het nazisme niet heeft onderkend.
Ds. Keck  zag de Duitse bezetting niet alleen als een oor­deel van God, maar blijkens een brief van zijn zoon die als vrijwilliger tot de Waffen-SS was toegetreden, hoopte hij ook op een Duitse overwinning. Deze zoon Karel kreeg ove­ri­gens zelf wel oog voor het feit dat het fascisme geen minder grote dreiging was voor het chris­te­lijke ge­loof dan het communisme en heeft dat zijn vader ook geschreven. Ds. Keck heeft niet meer mee­­gemaakt dat deze zoon, die gewond in handen van het verzet raakte, door het verzet werd ge­dood.
 
Levenseinde
Op zijn sterfbed is ds. Keck tot de volle zekerheid van het geloof gekomen. Toen zijn zie­lenvriend Looijen uit Andelst de zieken-kamer binnenkwam, riep hij uit: ‘Het kan, het kan, het kan.’ Hij meende dat Gods volk verwonderd zou zijn, wanneer hij zou binnenkomen. Ds. Jac. van Dijk, die evenals ds. Keck in Garderen heeft gestaan en naar zijn eigen getuigenis de in­vloed van ds. Keck op huisbezoeken bemerkte, zei in een preek: ‘Maar Gods volk was niet zo ver­wonderd als ds. Keck zelf, want zij wisten wel dat ds. Keck een gekende des Heeren was, al­leen hijzelf twijfelde er zo aan.’
Ds. Van Dijk heeft trouwens ook meer dan eens verteld dat als hij Looijen bezocht, Looijen hem vroeg: ‘Heb je wel eens gehoord, hoe mijn zielevriend ds. Keck is gestorven?’ Ds. Van Dijk gaat dan verder: ‘Als ik nee zei, loog ik en zei ik ja, dan ver­telde hij het niet. Daarom zei ik niets, als mij die vraag werd gesteld en zat maar wat aan mijn schoenveter. Dan vertelde Looijen opnieuw over het ruime ster­ven van ds. Keck. Het verveelde mij nooit het te horen en elke keer als mij het werd verteld, deed het mij goed.’
Hille en Mulder hebben in hun levensbeschrijving van ds. Keck ook een preek opgenomen die hij op tweede paasdag 1944 in Staphorst hield. Alleen al het feit dat deze preek is af­ge­drukt, maakt het de moeite waard deze levensbeschrijving aan te schaffen.
De preek gaat over de verschijning van de Heere Jezus aan Maria Magdalena. Duidelijk is hoezeer ds. Keck zich­zelf heeft herkend in de strijd en twijfel van Maria, maar ook, bij alle twijfels die hij daar zelf over had, in haar liefde tot de Zaligmaker en dat zij Hem niet kon missen.
Ik kwam in de preek een zin tegen die ik u niet wil onthouden: ‘Er is een geloof dat zichzelf kan redden, maar het ware geloof heeft voor ieder stapje de Heere nodig.’ Hij zegt ook in deze preek dat het een ware christen niet om de hemel als zodanig is begonnen, maar ook Christus. Voor een ware christen is het groot, om al is het maar door een kier de Bruidegom van zijn ziel te mo­gen zien.

zaterdag 26 april 2014

Uit het leven van ds. D.Th. Keck 1

Haar gerucht gehoord. Uit leven van ds. D.Th. Keck door H. Hille en J. Mulder Kzn, uitgave Hersteld Hervormde Gemeente van Staphorst, hb. 117 pp. Het boek kost €12,50. Bij ver­zen­den komt er €3,-- bij. Het is uitsluitend te bestellen bij J. Mulder, Oude Rijksweg 89a. 7951 EA Staphost, tel. 0522-461048, email: j.mulder.kzn@kliksafe.nl.
 
Inleiding
Een christen heeft in ieder geval liefde voor de bijbelse ge-schiedenis. Liefde tot de kerk­ge­schie­­­denis ligt in het verlengde ervan. Het is waar: Wij mogen de kerkgeschiedenis niet op één lijn stellen met de geschiedenis verhaald in de Bijbel. Alleen op de laatste staat het stem­pel van de Heilige Geest. De Bijbel is de enige bron en norm van het geloof.
Echter, wij mo­gen ook weten dat Christus nooit zonder onder-danen is geweest of zal zijn. Zo komen we bij de kerk en haar geschiedenis. Het is van belang te weten wat God in vorige gene-raties heeft ge­­­­daan. Gaan we naar ons eigen land en naar de meer recente kerkgeschiedenis dan zijn er bin­nen de Hervormde Kerk meerdere getrouwe predikers geweest. Alleen tot onze eigen scha­de stellen we ons daarvan niet op de hoogte.
 
Bekering
Eén van die getrouwe predikers was ds. D.Th Keck (1878-1945). Zijn laatste gemeente was Stap­horst. De Hersteld Hervormde Gemeente van Staphorst startte een serie Jaren der eeuwen waarin aandacht wordt gevraagd voor predikanten die deze gemeente in hebben verleden heb­ben gediend. Vorig jaar ver-scheen het tweede deel in deze serie en dat deel is gewijd aan ds. Keck.
Mijn vader heb ik meer dan eens over ds. Keck gehoord. Hij heeft hem als kind en jon­geman vaak horen preken in de Hervormde evangelisatie van Lekkerkerk. Hij ver­telde dat ds. Keck heel klein over zichzelf dacht. Hij drong erop aan te staan in de vrijheid van Christus maar durfde dat van zichzelf niet te belijden dat dit het geval was. Dat komt ook tot uiting in de levens­be­schrij­ving die H. Hille en J. Mulder Kzn. over hem hebben geschreven
Ds. Keck was afkomstig uit ethisch hervormde kring. Bij zijn studie theologie had hij inten­sief contact met zijn medestudent Pieter Zandt. Met hem deelde hij de warme belang­stel­ling voor de zending. Zandt had een godvrezende moeder. Zandt groeide in zijn studententijd weg van dat­ge­ne waarbij hij was opgevoed, maar werd tegen het einde van zijn studententijd stil­gezet. Ds. Keck kwam in zijn eerste gemeente Est tot bekering. Na Est diende hij de gemeente van Zui­li­chem.
In zijn tijd werd de Gereformeerde Kerk van Zuilichem gediend door ds. G. van Vel­zen. Overigens geen familie van ds. S. van Velzen, één van de vaders van de Afscheiding. Gees­telijk voel­den ds. Keck en ds. van Velzen zich zeer met elkaar verbonden. Beide predikanten moch­­ten vrucht op hun bediening zien. Ds. G. van Velzen vertrok van Zuilichem naar Mid­del­­harnis. Hij kreeg daar de naam van ‘Gods oude knecht van Flakkee’. Toen hij met eme­ri­taat ging en zijn op­volger een andere koers uitzette, ont-stond daar een Christelijke Ge­re­for­meerde Kerk..
 

dinsdag 8 april 2014

Impassibilitas Dei

Rob Lister, God is Impassible and Impassioned: Toward a Theology of Divine Emotion, Apollos, Nottingham 2012; ISBN 978-1-84474-601-9; pb. 333 pp., prijs £16,99.
 
In hoofdstuk 2 van The Westminster Confession wordt aangaande God onder andere beleden dat hij ‘without passions’ (zonder hartstochten) is. De godgeleerden van de synode van West­min-ster verwoorden hier een element uit de Godsleer dat al door de kerkvaders werd beleden. Een element ook dat in het bijzonder sinds de vorige eeuw zwaar onder vuur ligt. Deze ziens­wijze op God wordt dan toegeschreven aan de kwalijke invloed van het Griekse filosofische denken op de theologie. Terwijl de Bijbel ons een God vol bewogenheid en passie tekent, doet de klassieke theologie voorkomen dat dit feitelijk een oneigenlijk spreken over God is.
Nu hebben in de Vroege Kerk al stemmen geklonken dat het lijden van op God Zelf moet worden betrokken of in ieder geval ook op de goddelijke natuur van Christus. De kerkvaders hebben deze visie krachtig van de hand gewezen. Zij hebben onder-streept dat het wonder van de incarnatie daarin bestaat dat Hij Die niet lijden kon, toch geleden heeft. Zo brachten zowel de eenheid van de persoon van de Middelaar Die geleden heeft naar voren als het feit dat het lijden feitelijk alleen Zijn menselijke natuur gold.
Wezenlijk voor God is namelijk volgens de kerkvaders dat leed, dat immers een gevolg is van de zonde, Hem niet kan treffen en Hij ook niet kan sterven. In allerlei vormen van ei­gen­tijdse theologie wordt daarentegen gesteld dat lijden ook op God van toepassing is en dat Jezus als Middelaar niet alleen naar Zijn menselijke maar ook naar Zijn goddelijke natuur heeft geleden. De bekendste naam in dit ver­band is die van Jurgen Moltmann. In ons eigen vaderland kan de naam van dr. A. van de Beek worden genoemd.
Hier staan grote dingen op het spel. In de klassieke Godsleer is in tegenstelling tot de ge­noem­de zienswijze God wezenlijk boven de schepping verheven en van de schepping onder­schei­den. Het heeft dan ook aan tegenstemmen niet ontbroken. De rooms-katholieke theoloog Tho­mas Weinandy gaf al meer dan tien jaar geleden een bij­zonder des­kun­dige verdediging van de klassieke theologie met betrekking tot het lijden van God.
Weinandy bracht naar voren dat de incar­na­tie ei­genlijk over­bodig wordt als lijden ook op God van toepassing kan zijn. Vorig jaar ver­scheen een studie die nog breder van opzet is dan die van Weinandy en wel van Rob Lister. Het is uitwerking van zijn disser­ta­tie die hij verdedigde aan Southern Baptist Theological Semi­nary.
Lister brengt naar voren dat wij moeten beseffen dat de Bijbel als zodanig slechts aan de rand metafysische uitspraken doet. Ech-ter, het geheel van het bijbelse getuigenis vooronderstelt wel een bepaalde metafysica. Wie dat ontkent, doet feitelijk ook een meta-fysische uitspraak, al heeft die een antikarakter.
De Bijbel tekent ons God voornamelijk vanuit het gezichts­punt dat Hij in relatie is getreden met de wereld en met de mens. Echter, hieruit mag niet worden ge­concludeerd dat God in deze relaties opgaat. De Bijbel maakt ons namelijk  ook duidelijk dat God alle dingen werkt naar de raad van Zijn wil en dat Hij de volstrekt Soevereine is.
Lister brengt het belang van het onderscheid tussen Schepper en schepsel voor de Godsleer naar voren. Los van de schepping is God de volzalige in Zichzelf. De drie personen van de Drie-eenheid zijn op een volmaakte wijze op elkaar betrokken en heb-ben elkaar lief. Wie de klassieke theologie recht wil doen, moet beseffen dat zij wilde aangeven dat God nooit door factoren buiten Hem wordt overvallen. Hij wordt nooit door hartstochten meegevoerd.
Tegelijkertijd heeft God op eigen initiatief de wereld geschapen en maakt Hij daarbij, vanuit Zichzelf bewogen, mensen zalig. Hij is onveranderlijk in Zijn wezen en in Zijn natuur. Hij hoeft geen berouw te hebben over falen en Hij wordt nooit met door Hem onvoorziene om­standigheden geconfronteerd.
Als de Bijbel spreekt over Gods berouw, wil dat zeggen dat Hij in overstemming met Zijn natuur en raad niet langer toornt, maar Zich ontfermt of dat Zijn lankmoedigheid overgaat in de vol-trekking van straf. Nooit kunnen we echter van God zeggen dat Hij gedesillusioneerd is. Als we in Jesaja 63 van God lezen: ‘In al hun benauwdheden was Hij benauwd’, moeten we dat verstaan dat God Zijn bondsvolk nabij is en door de grootste nood hen naar de redding voert.
Lister heeft niet alleen een uiterst belangrijke maar - de stof in aanmerking nemend - ook een zeer goed leesbare studie ge-schreven waarin hij duidelijk maakt dat God zowel boven lijden is ver­heven (impassible) als bewogen is (impassioned). Dat laatste wordt vaak in de Godsleer van de klassieke theologie iets meer impliciet dan expliciet verwoord. Lister wil aan het eerste vasthouden en in het kader van de geschiedenis van de verlos-sing het laatste ook volledig recht doen.