Inleiding
Het
boek Jozua sluit nauw aan bij het voorafgaande boek Deu-teronomium.
Deuteronomium bestaat grotendeels uit een drietal redevoeringen die Mozes hield
tegen het einde van de veertigjarige woestijnreis. Voorafgaande aan de concrete
verordeningen die wij in Deuteronomium 12-26 vinden, biedt Mozes in Deut. 1-11 niet
alleen een terugblik en een vooruitblik maar geeft hij ook waarom het volk
Israël de HEERE behoort lief te hebben en te dienen.
Bij
de vooruitblik wordt onder woorden gebracht dat het volk onverdiend het land
Kanaän zal ontvangen. Zij zullen in de steden wonen die zij niet hebben gebouwd
en de vrucht van wijngaarden en akkers genieten die zij niet hebben aangelegd.
Dat is een van de motieven die aangevoerd wordt, om de HEERE te dienen.
In
het boek Jozua wordt de intocht beschreven en ook de verdeling van het land.
Het boek eindigt met een indringend appel van Jozua om alleen de HEERE te
dienen. Een appel dat helemaal aansluit bij het onderwijs van zijn voorganger
Mozes.
Het
boek Jozua stelt ons voor een aantal vragen. Sinds de Ver-lichting zijn er
vragen gesteld bij de in de Bijbel vermelde wonde-ren. Ook in het boek Jozua
worden wonderen vermeld: de door-tocht door de Jordaan, het vallen van de muren
van Jericho en het stilstaan van zon en maan bij Gibeon en het dal van Ajalon.
Voor het eerste is al moeilijk een verklaring te geven die past binnen het
huidige natuurwetenschappelijke kader en dat geldt al helemaal voor het laatste.
Daarnaast
heeft het archeologisch onderzoek in Israël dat vanaf de twintigste eeuw is
verricht, vragen opgeroepen over de historische betrouwbaarheid van de in het
boek Jozua vermelde gebeurtenis-sen. Kunnen wij een verwoesting van Jericho aan
het einde van de vijftiende eeuw (de datering waar de bijbelse gegevens het meest op wijzen) of eventueel in de dertiende eeuw (een datering die meerderen
aannemen) aanwijzen? Was het stadje Ai in die eeuwen wel bewoond? Hoe dan ook
zijn er geen aanwijzingen voor massale verwoestingen in de genoemde eeuwen.
Tenslotte
is er de vraag hoe wij de goddelijke legitimatie in het boek Jozua van geweld
moeten plaatsen. Met die vraag heeft men reeds in de Vroege Kerk geworsteld.
Zonder de letterlijke betekenis te ontkennen zocht men het antwoord in een
allegorische Schrift-uitleg.
Origenes stelde dat de opdracht de Kanaänieten uit te roeien wil zeggen dat wij onze zonden met wortel en tak moeten uitroeien. In dat spoor gingen anderen verder. Ik hoop dat niemand met deze zienswijze moeite heeft. In het licht van het geheel van de bijbelse boodschap is het een mooie toepassing. Iedereen zal echter wel aanvoelen dat deze visie op het niveau van de uitleg toch wel erg onbevredigend blijft.
Origenes stelde dat de opdracht de Kanaänieten uit te roeien wil zeggen dat wij onze zonden met wortel en tak moeten uitroeien. In dat spoor gingen anderen verder. Ik hoop dat niemand met deze zienswijze moeite heeft. In het licht van het geheel van de bijbelse boodschap is het een mooie toepassing. Iedereen zal echter wel aanvoelen dat deze visie op het niveau van de uitleg toch wel erg onbevredigend blijft.
Vooral
sinds 11 september 2001 is de vraag of de Bijbel – en dat vooral het Oude
Testament –ook niet aanzet tot geweld een brandende vraag geworden. Christenen worden ter
verantwoording geroepen over passages in de Bijbel die daartoe lijken aan te
zetten.
Wonderen
Als
het gaat om wonderen in de Bijbel moeten wij altijd beginnen bij het feit dat
God als Schepper van alle dingen de Almachtige is. Voor sommige wonderen kan
ongetwijfeld een verklaring gegeven worden die past binnen het
natuurwetenschappelijke kader. Dan nog blijven er meerdere wonderen over
waarvoor dit niet geldt.
Dan hoeven we slechts te denken aan de opstanding van de Heere Jezus Christus uit de doden in een verheerlijkt lichaam. God als de Almachtige is echter niet aan de natuurwetten gebonden. Bij (hoge) uitzondering heeft hij kennelijk gebeurtenissen laten plaatsvinden die daar niet in passen. Dat geldt trouwens ook voor wat de Bijbel vermeldt over de toekomst van deze wereld.
Dan hoeven we slechts te denken aan de opstanding van de Heere Jezus Christus uit de doden in een verheerlijkt lichaam. God als de Almachtige is echter niet aan de natuurwetten gebonden. Bij (hoge) uitzondering heeft hij kennelijk gebeurtenissen laten plaatsvinden die daar niet in passen. Dat geldt trouwens ook voor wat de Bijbel vermeldt over de toekomst van deze wereld.
Als
het gaat om het stilstaan van zon en maan is de oplossing wel in deze richting
gezocht dat het zou gaan om een dichterlijke uitspraak die duidelijk maakt dat
de HEERE Zelf aan de zijde van Israël streed. Gewezen wordt dan op het feit dat
de omliggende volkeren de zon en de maan als goden zagen.
Ter ondersteuning van de visie dat het om een puur dichterlijke omschrijving van Gods bijstand gaat, wordt er wel verwezen naar Richteren 5 en wel vooral Richt. 5:4-5. Terwijl in Richteren 4 in verhaalvorm de overwinning op Sisera wordt beschreven, vinden we in Richteren 5 dezelfde gebeurtenis op dichterlijke wijze ver-haald.
Ter ondersteuning van de visie dat het om een puur dichterlijke omschrijving van Gods bijstand gaat, wordt er wel verwezen naar Richteren 5 en wel vooral Richt. 5:4-5. Terwijl in Richteren 4 in verhaalvorm de overwinning op Sisera wordt beschreven, vinden we in Richteren 5 dezelfde gebeurtenis op dichterlijke wijze ver-haald.
Nu
lezen we Jozua 10:13: ‘En de zon stond stil, en de maan bleef staan, totdat
zich het volk aan zijn vijanden gewroken had. Is dit niet geschreven in het
boek des oprechten? De zon nu stond stil in het midden des hemels, en haastte
niet onder te gaan omtrent een volkomen dag.'
Dat is toch wel zeer moeilijk te verenigen met een loutere dich-terlijke verwoording van Gods bijstand aan Israël. Beter is van een natuurwonder uit te gaan, ook al kunnen wij ons niet voorstellen wat dit precies inhield. Duidelijk is dat ons wordt verhaald dat het een volkomen dag licht bleef in het dal van Ajalon.
Dat is toch wel zeer moeilijk te verenigen met een loutere dich-terlijke verwoording van Gods bijstand aan Israël. Beter is van een natuurwonder uit te gaan, ook al kunnen wij ons niet voorstellen wat dit precies inhield. Duidelijk is dat ons wordt verhaald dat het een volkomen dag licht bleef in het dal van Ajalon.
Archeologie
Als
het gaat om de relatie tussen de gebeurtenissen die in het boek Jozua verhaald
worden en archeologische vondsten, is het goed te beseffen dat niet alleen
geschreven teksten maar ook archeolo-gische vondsten geïnterpreteerd moeten worden. John Garstang, Kathleen
Keyon en Bryant G. Wood hebben de archeologische gegevens van Jericho elk op
verschillende wijze geïnterpreteerd.
Kenyon deed verder archeologisch onderzoek na Garstang. Dat verklaart voor een deel dat zij tot andere conclusies kwam Wood zet echter vraagtekens bij haar visie dat Jericho van 1500 tot 1200 vóór Chr. onbewoond was. Hij meent dat er rond 1400 vóór Chr. sporen van een verwoesting aanwijsbaar zijn. Gecombineerd met wat Jozua verteld, wijst dat op datum voor de intocht die het gemak-kelijkst met de bijbelse gegevens kan worden verbonden.
Kenyon deed verder archeologisch onderzoek na Garstang. Dat verklaart voor een deel dat zij tot andere conclusies kwam Wood zet echter vraagtekens bij haar visie dat Jericho van 1500 tot 1200 vóór Chr. onbewoond was. Hij meent dat er rond 1400 vóór Chr. sporen van een verwoesting aanwijsbaar zijn. Gecombineerd met wat Jozua verteld, wijst dat op datum voor de intocht die het gemak-kelijkst met de bijbelse gegevens kan worden verbonden.
Ten aanzien van Ai is gesteld dat deze plaats vanaf
1550 tot 1200 vóór Chr. onbewoond was. Dat zou dan een aanwijzing zijn dat het
boek Jozua geen echte geschiedschrijving biedt. Het is echter maar de vraag of
Et-Tell met Ai kan worden geïdentificeerd.
Wood heeft gesuggereerd dat Ai in de beurt van Khirbet el-Maqatir moet worden gezocht. In zijn algemeenheid moeten we zeggen dat wij niet te snel moeten zeggen dat archeologische vondsten de bijbelse gebeurtenissen ondersteunen, maar nog minder dat zij ze ontkrachten.
Wood heeft gesuggereerd dat Ai in de beurt van Khirbet el-Maqatir moet worden gezocht. In zijn algemeenheid moeten we zeggen dat wij niet te snel moeten zeggen dat archeologische vondsten de bijbelse gebeurtenissen ondersteunen, maar nog minder dat zij ze ontkrachten.
Veel vragen blijven open en vondsten moeten telkens
weer geïnter-preteerd worden, terwijl zich weer nieuwe vondsten aandienen. Wie
uitgaat van het zelfgetuigenis van de Schrift, aanvaardt op grond daarvan als
historie wat de Bijbel als historie vermeld en zoekt in het geloof naar
antwoorden op vragen die zich voordoen.
Zeker is dat van massale verwoestingen aan het eind van de
vijftiende en in de veertiende eeuw geen archeologische sporen zijn te vinden en
evenmin van een omslag in beschaving. Echter veel meer dan vaak wordt beseft,
wijst ook het boek Jozua - en dat geldt al helemaal als wij er het erop volgende
boek Richteren naast-leggen - op een geleidelijke penetratie. Naast de inname van
Jericho en Ai worden slechts een veldslag in het zuiden en in het noorden
vermeld.
De veldslag in het zuiden vond plaats mede naar
aanleiding van het verbond dat Gibeon met de aan haar verbonden steden met Israël
had gesloten. Bij de verdeling van het land zoals beschreven in Jozua ging het
voor een groot deel om gebieden die toen nog veroverd en in bezit genomen
moesten worden. Dat is een proces geweest dat eeuwen heeft geduurd en pas onder
de regering van David tot voltooiing kwam..
Als archeologische gegevens erop wijzen dat er van een geleidelijke
penetratie van Israël sprake was, is dat veel meer in overeenstemming met de gegevens uit Jozua
en Richteren dan bij oppervlakkige lezing het geval lijkt te zijn. Dat het boek Jozua historisch
betrouwbaar is, sluit niet uit dat de gebeurtenissen wel vanuit een heel
bepaald perspectief zijn verteld en dat het gewicht van de vertelde
gebeurtenissen werd onderstreept om de boodschap te benadrukken dat de HEERE aan
Israël het land Kanaän gaf.
Geweld
Als het gaat om het gebruik van geweld in
opdracht van God in de Bijbel, kunnen we er allereerst op wijzen dat dit wel
voorkomt in het Oude Testament maar niet in het Nieuwe Testament. In het licht
van de voortgang van de openbaring moeten wij geweld in de naam van God om Zijn
koninkrijk te bouwen volledig afwijzen. De Heere Jezus Christus heeft ons
geleerd: ‘allen, die het zwaard nemen, zullen door het zwaard vergaan.’ (Mat. 26:53b).
Daarom moet worden toegevoegd dat het ook het
Oude Testament gaat om beperkt aantal gevallen waarin geweld in naam van de HEERE wordt gelegitmeerd, namelijk als gaat om het uitroeien van de
oorspronkelijke inwoners van Kanaän en van de Amalekieten.
De Amalekieten hadden Israël bij de
woestijnreis lafhartig in de staart van het leger aangevallen. De
oorspronkelijke inwoners van Kanaän hadden met goddeloze praktijken de maat van
de onge-rechtigheid vol gezondigd. De HEERE had eeuwenlang geduld gehad
met deze volken, want Hij zei daarvoor al tegen Abraham dat het vierde geslacht
van Israël pas naar het beloofde land zou mogen terugkeren; want dán pas zou de
ongerechtigheid van de Amorieten tot een climax (volheid) gekomen zijn (Gen. 15:17).
Echter, nogmaals zij gezegd dat dit in het
Oude Testament de uit-zonderingsgevallen waren. Het was niet de regel. In
Deuterono-mium vinden we krijgwetten die aanwijzingen geven voor het ge-drag in
een oorlog tegen een van de omliggende volkeren. Deze vallen naar de maatstaven
van die tijd op door hun humane karak-ter
Dan komt er nog iets bij. Het boek Jozua
vermeld dat van de oor-spronkelijke inwoners Rachab en haar familie en ook de
Gibeo-nieten werden gespaard. Zij geloofden de God van Israël. Dat Israël
onwetend een verbond sloot met inwoners van het land – want dat waren de Gibeonieten –
wordt wel Israël, maar niet de Gibeonieten kwalijk genomen. Zij kregen een
plaats in Israël als houthouwers en waterputters. Een plaats die zij terecht
ver verkozen boven de dood.
Hebben de geschiedenissen van het gebruik van
geweld in naam van God onder de nieuw bedeling dan nog wel enige betekenis? Het
antwoord moet luiden dat deze geschiedenissen ons laten zien dat de HEERE de
zonde ernstig neemt en niet ongestraft laat. Veel nadrukkelijker dan het Oude
Testament spreekt het Nieuwe Testa-ment dan zelfs over de eeuwige straf.
De nieuwe bedeling wordt gekenmerkt
door lankmoedigheid. Dat geldt vooral in het uitstellen van de straf. Dat is onder
de nieuwe bedeling regel. Uitstel is echter nog geen afstel. Eenmaal zal
Christus komen om levenden en doden te oorden. Wie daarop niet is voorbereid moet
eeuwig buiten staan. In deze bedeling behoort dan ook de christen niet minder dan de
God Die hij dient, door lankmoedigheid te worden gekenmerkt. Hij behoort Zijn
vijanden lief te hebben en te zegenen die hem vervloeken.
Echter hij mag en moet ook bidden om de
wederkomst. Dat is ook een bede of de Heere recht zal doen en daarmee ook een
bede om wraak. Wij mogen die wraak niet zelf uitvoeren, maar evenals
oud-testamentische gelovigen mogen nieuwtestamentische gelovigen vragen of God
tot hun verlossing er wrake wil verschijnen. Niet in de geschiedenis, maar wel
aan het einde van de geschiedenis als het heden van genade voorbij is.
Er is geen reden te zeggen dat het Oude
testament ons een andere God openbaart dan het Nieuwe Testament. God is
lank-moedig, genadig, barmhartig en groot van goedertierenheid. God is onder de
nieuwe bedeling niet minder dan onder de oude bedeling een God Die goed doet aan
de rechtvaardigen en vergelding doet aan de goddelozen.
Voor de oude bedeling kunnen we denken aan
het slot van Psalm 73: ‘Want ziet, die verre van U zijn, zullen vergaan; Gij
roeit uit, al wie van U afhoereert. Maar mij aangaande, het is mij goed nabij
God te wezen; ik zet mijn betrouwen op den Heere HEERE, om al Uw werken te
vertellen.’ (Ps. 73:27-28).
Als het gaat om de nieuwe bedeling noem ik: Of
weet gij niet, dat de onrechtvaardigen het Koninkrijk Gods niet zullen
beër-ven? Dwaalt niet; noch hoereerders, noch afgodendienaars, noch
overspelers, noch ontuchtigen, noch die bij mannen liggen, noch dieven, noch
gierigaards, noch dronkaards, geen lasteraars, geen rovers zullen het
Koninkrijk Gods beërven.' (1 Kor. 6:9-10).
David M., Jr. Howard, Joshua, New American
Commentary 5 (Nashville: Broadman & Holman, 1998), hardcover, 528 p., prijs
$29, 99 (ISBN 978-0-8054-0105-9)
Deze
commentaar biedt een gedetailleerde uitleg van de tekst van Jozua. De focus ligt
op de grammatica en syntaxis, terwijl literaire en taalkundige inzichten worden
gebruikt om de betekenis van de tekst te verduidelijken. Historische en
archeologische kwesties wor-den in de inleiding behandeld.
Marten H. Woudstra, The Book of Joshua, New
International Commentary on the Old Testament (Grand Rapids: Eerdmans, 1981), hardcover,
416 p., prijs $48,-- (ISBN: 978-0-8028-2525-4)
Woudstra
was een conservatieve evangelical die volledig vasthield aan het gezag en de betrouwbaarheid
van het boek Jozua. In zijn uitleg focust hij op de literaire en theologische
aspecten van de tekst en vraagt hij aandacht voor kleine details.
Adolph L. Harstad, Joshua, Concordia Commentary
(St. Louis: Concordia Publishing House, 2004), hardcover, 906 p., prijs $54,99
(ISBN 978-0-570-06319-1)
Harsted
geeft een zeer grondige uitleg van de tekst van Jozua. Hij houdt volledig vast
aan het gezag en de betrouwbaarheid van dit Bijbelboek. In de inleiding wordt
een grondige onderbouwing ge-geven aan de opvatting dat de intocht aan het einde van de
vijftiende eeuw plaats-vond.
Grote
aandacht wordt gegeven aan de theologische betekenis van het boek Jozua.
Daarbij worden de lijnen doorgetrokken naar het Nieuwe Testament en wordt
duidelijk gemaakt dat Christus het centrum, climax en de inhoud van de gehele
bijbelse openbaring is. Voor de delen uit deze serie geldt dat zij zeer
bruikbaar zijn bij de preekvoorbereiding.
Pekka M. Pitkänen, Joshua, Apollos Old Testament Commentary Series 6 (Downers
Grove: InterVarsity Press, 2010), hardcover, 454 p, prijs $45,-- (ISBN
978-0-8308-2506-6)
Dit is een conservatief commentaar dat een
goede uitleg biedt. Aan de uitleg gaat een brede inleiding vooraf. Daarin komen
onder de betekenis van de historiciteit van het boek Jozua en de theolo-gische
boodschap aan de orde. Ook wordt aandacht gevraagd voor de relatie tussen het
Joodse volk en de Palestijnen.
De vraag is dan of en zo ja welke claims op het
land het Joodse volk zou kunnen doen op basis van het boek Jozua. Sterker dan
Pitkänen dat doet, zou ik willen benadrukken dat het Joodse volk ook onder de
nieuwe bedeling een bijzondere positie houdt. Dat bete-kent echter niet dat
Joden met een beroep op Jozua de rechten van Arabische inwoners van het
beloofde land of het binnen de groene lijn is of daarbuiten mogen negeren.
De Bijbel leert dat er recht moet worden
gedaan. Pitkänen beseft dat politiek gezien een oplossing niet eenvoudig is. Duidelijk
is dat naar beide zijden recht moet worden gedaan. Daarbij geldt dat het
ontkennen van de rechten van het Joodse volk zou betekenen dat Joden geen
eigen land mogen hebben maar ook een gewisse dood tegemoet gaan.
Meer nog dan Pitkänen doet zou ik willen
benadrukken dat voor Joden en Arabieren zaak is dat zij toegang tot God vinden
door Jezus Christus. Dat zou in deze bedeling in het Midden-Oosten uiterlijke
vrede dichterbij brengen.
Rhett P. Dodson, Every Promise of Your Word. The Gospel
According to Joshua (Edinburgh: Banner of Truth, 2016), hardcover, 370 p.,
prijs £10,-- (ISBN 978-1-84871-669-8)
Dit is geen commentaar in de strikte zin van
het woord, maar een boek dat het karakter heeft van een serie Bijbellezingen.
Dat maakt het voor preekvoorbereiding, maar ook voor persoonlijk meditatief
Schriftonderzoek zeer geschikt. De boodschap van Jozua wordt in historische en
vooral ook heilshistorische context geplaatst.
De hoofdlijn van het boek is dat zoals God Zijn
beloften hield en vervuld en door Jozua aan het volk Israël het land Kanaän
gaf, God zo door de Heere Jezus Christus aan iedereen die waarachtig in Hem
gelooft de nieuwe hemel en de nieuwe aarde schenkt. Deze studie kan vergeleken
worden met die van ds. P. den Butter in onze eigen taal Jozua. Boek van Gods
trouw.
Den Butter gaat nog wat dieper in op de aard van het geestelijke leven vooral met betrekking tot aanvechting en bestrijding. Dat betekent niet dat wie het boek van Den Butter heeft gelezen, dat van Dodson ongelezen kan laten. Iedere auteur heeft toch weer eigen accenten en gezichtspunten. De Schrift is zo rijk dat geen enkel commentaar uitputtend kan zijn.
Den Butter gaat nog wat dieper in op de aard van het geestelijke leven vooral met betrekking tot aanvechting en bestrijding. Dat betekent niet dat wie het boek van Den Butter heeft gelezen, dat van Dodson ongelezen kan laten. Iedere auteur heeft toch weer eigen accenten en gezichtspunten. De Schrift is zo rijk dat geen enkel commentaar uitputtend kan zijn.