maandag 12 september 2016

Het leven en de prediking van ds. J.P. Paauwe (1872-1956)

Inleiding
Charles Haddon Spurgeon heeft in een lezing over de gebroeders Wesley gezegd dat de naam Wesley hun tegenstanders afschuw en hun volgelingen met een zeg maar kritiekloze verwondering vervulde. Hoewel wijlen ds. J.P. Paauwe in zijn stellingname niet bepaald met de gebroeders Wesley ver­geleken kan worden, zijn deze woorden ook op hem van toepassing. Bin­nen de kring van zijn volgelingen is zijn gezag zo on­ge­veer onaan­tast­baar. Daarbuiten roept zijn naam veelal afkeer tot zelfs afschuw op. Overigens zijn er ook uit­zon­de-ringen op deze regel.
Wijlen ds. Jac. van Dijk schreef in zijn memoires Het nooit verloren ver-ge­zicht dat niemand zozeer een stempel op hem gezet heeft als ds. Paauwe. Zover wil ik zelf bepaald niet gaan, maar wel mag ik betuigen dat ik zijn dagboek en preken met stichting heb mogen lezen. 
Ik had ooit wel eens van ds. Paauwe gehoord, maar wist niet wie hij was noch wat hij voorstond. Mijn belangstelling voor hem werd ge-wekt, toen aan het begin van de theolo­gische opleiding één van mijn medestudenten mij zei dat ik in de leer van de rechtvaardiging een Paauweaan was. 
Dat was niet als compliment bedoeld. Integendeel.  Het heeft toen nog een paar jaar geduurd voordat ik met de ge-schriften van ds. Paauwe in aanraking kwam. Na afsluiting van het kerkelijk examen kreeg ik van een goede vriend het dagboek van Paauwe. 
Ik ben toen een beetje gaan begrijpen waarom mij eertijds ver­weten was dat ik in de leer van de rechtvaardiging Paauweaans dacht. Belangrijker was dat dit dagboek meer dan eens gebruikt werd om troost in aan­vechting te schenken.

Wie was ds. Paauwe?
Jan Pieter Paauwe werd geboren in 1872 en overleed in 1956. Hij stu­deerde theo­lo­gie in Utrecht. Zijn eerste ge­meente was Yerseke. Hij werd daar in 1901 door ds. J.H. Gunning J.H. zn., een dominee van de ethi­sche richting in de Her­vormde Kerk, in het ambt be-vestigd. 
In Yerseke liep Paauwe in gees­telijk opzicht vast. De inhoud van zijn preken veranderde. Van heinde en ver kwamen mensen vanuit aller­lei kerken en kringen naar hem luis­teren. Onder zijn prediking kwamen mensen tot bekering. Dat gold onder andere voor de later vrouw van ds. Fraanje die als meisje onder het gehoor van Paauwe zat.
Naar zijn eigen oordeel had Paauwe geen deel aan datgene wat in het Avondmaal wordt betekend en ver­zegeld. Daarom liet hij brood en beker voor­bijgaan als hij het Avondmaal bediende. In Yerseke kwam ds. Paauwe in contact met de vele Ledeboerianen die daar te vinden waren en die in 1907 door Kersten samen met de kruis-gezinden die er nog waren tot een hecht kerkverband werden gevormd met de naam Gere­formeerde Gemeenten in Nederland en Noord-Amerika.
Aan Paauwe is gevraagd als predikant naar de Ledeboeriaanse gemeenten over te komen. Niet in de laatste plaats zijn vrouw, Wilhelmina Da­ge­vos, heeft hem hiervan weerhouden. Terugblik-kend op zijn leven betuigde Paauwe later dat God hem voor een der­ge­lijke misstap had behoed. 
Paauwe kwam door zijn levensgang tot de overtuiging dat het met alle kerkelijk leven in geïnstitueerde vorm was gedaan. Naar zijn overtuiging was het niet alleen onmogelijk om in de Her­vormde Kerk te blijven maar ook om toe te treden tot één van de afge-scheiden kerken. Hij zag zichzelf tenslotte als de laatste getrouwe godsgezant in Nederland
In 1907 werd Paauwe aan de Hervormde Gemeente van Bennekom verbon­den. Hier had zijn prediking niet die gevolgen die zij in Yerseke had gehad. In Bennekom wist men het en was men gerust. In december 1911 kwam hij tot de vrijheid van de kinderen van God. Over het hoe is wei­nig bekend. 
Paauwe is altijd zeer karig gebleven daar iets over mede te delen. We krijgen de indruk dat Paauwe in de leer der rechtvaardiging aanvankelijk dacht in de lijn van ds. I. Kievit, waarbij de zekerheid van het geloof aan een hele bepaalde er­varing, de zogenaamde vier-schaarbeleving wordt verbonden.
In zijn Bennekomse periode kwam het tot een conflict met de hogere organen van de Hervormde Kerk. De weigering van ds. Paauwe om jonge mensen die in een vrijzinnige gemeente belijdenis afgelegd had­den, in het lidmatenboek in te schrijven, liep uit op zijn schorsing. Het classicaal bestuur schreef de namen in. 
Na opheffing van de schor­sing schrapte Paauwe de namen in het lidmatenboek door. Dit leidde tot zijn afzetting als hervormd predikant. Ik spreek over deze gang van zaken verder geen oordeel uit. Laat ieder dat voor zichzelf vormen. Niet lang na zijn afzetting vestigde Paauwe zich in Den Haag. Op ver­zoek van de ver­eni­ging "Calvijn" verkondigde hij daar het Woord.
Rond­om Paauwe verzamelde zich een kring van toehoor­ders. Langza­mer­hand breid­de het aantal plaatsen waar hij voor­ging uit. Vooral doordeweekse diensten werden druk bezocht. Daarbij moet aangetekend wor­den dat lang niet alle luisteraars zijn kerkelijke visie deelden. Iemand die dat in ieder geval niet deed, was zijn eigen vrouw. 
Zij is na de schorsing van haar man als hervormd predikant nooit meer onder zijn gehoor gekomen en zocht evenmin contact met zijn volgelingen. In 1931 overleed zij op 51-jarige leeftijd. Ds. Paauwe heeft betuigd dat hij mocht weten dat zijn vrouw de eeuwige heerlijk­heid was binnen gegaan. In 1939 hertrouwde Paauwe met Cornelia Constan­je. Mevr. Paauwe-Constanje heeft haar man vele jaren over-leefd.

Welke boodschap bracht ds. Paauwe?
Steeds helderder en ook scherper heeft Paauwe naar voren gebracht dat er geen geestelijk leven is buiten de geloofsvereniging met Christus. Paauwe veroordeelde na zijn schorsing, zoals ik al aangaf, niet alleen de Hervormde Kerk, maar ook alle afge­scheiden kerken. Naar zijn oordeel werd nergens in Nederland de waar­heid Gods recht verkondigd. Wat hij miste was de prediking van de recht-vaardiging door het geloof.
Voor Paauwe stond het als een paal boven water dat er geen geloof en geestelijk leven is zonder rechtvaardiging en geen rechtvaardiging zonder geloof. Het gebruik van uitdrukkingen als ‘zien is nog geen hebben’ en ‘een bedekte schuld is nog geen vergeven schuld’ zag hij als symptomen van het feit dat men geen zicht had op het werkelijk karakter van het geestelijk leven.
Niet het minst daarom oordeelde hij negatief over de kerken van de Afscheiding. Heel in het bijzonder heeft Paauwe getoornd over de gedachte dat er geestelijk leven kan zijn buiten het gelovig omhelzen van de Heere Jezus Christus. Hij achtte dat zielsmisleidend. 
De lievelingstekst van Paauwe was: ‘Die de Zoon heeft, heeft het leven; die de Zoon van God niet heeft, die heeft het leven niet.’ Hij miste dit klare getuigenis in de Nederland­se kerken. Vandaar zijn negatieve oordeel over de kerkelijke situatie in Nederland. Hij voelde zich verwant met de Reformatoren en met man­nen als Van der Groe en Kohlbrugge.
Heel nadrukkelijk bracht Paauwe het aanbod van genade. Hij kon in zijn prediking zeggen dat geen enkel mens bekeerd wil worden, maar dat God wel wil dat mensen zich bekeren. Zalig is hij die zijn verzet tegen God en tegen Gods weg van zaligheid opgeeft. Wie dat doet, zal terstond daarna belijden: ‘Zijn Naam moet eeuwig eer ontvangen.’ Voor hen die onder de prediking van het evangelie verkeren, zo be-tuigde Paauwe, is het slechts mogelijk de rampzaligheid te bereiken door over Christus heen te stappen. De betekenis van het aanbod van genade in de theologie van Paauwe kan nog met de volgende anekdote geïllustreerd worden.
Omdat hij de reeds genoemde ds. Van Dijk dan eens bij Paauwe kerkte, werd hij door hem uitgenodigd eens langs te komen. Daar zag ds. Van Dijk, zo vertelt hij zelf, toch wel tegenop. Tenslotte kwam hij toch zover en toen hij met zijn vrouw bij Paauwe binnen-stapte, zei mevr. Van Dijk: ‘We hebben het dan toch maar ge-waagd.’ Daarop antwoordde Paauwe: ‘U hebt niets gewaagd, u was genodigd.’ Daaraan voegde hij nog toe dat Christus ons ook nodigt en vroeg hij mevrouw Van Dijk of zij ook die uitnodiging al aanvaard had.
Ik geef een citaat uit één van de preken van Paauwe waarin diens visie op het aanbod van genade, het geloof en de rechtvaardiging naar voren komen. ‘Het geloof is dus noodzakelijk. De werkzaam-heden zijn het niet, de verandering is het niet, het gevoel is het niet. Het geloof is het, ofschoon het geloof geen dood geloof moet zijn, maar een werkzaam geloof. Het geloof op zichzelf is het niet. 
De Heere Jezus Christus is het. Want het geloof grijpt de Heere Jezus Christus aan en daarom zeggen wij, dat het geloof het is en dat het alles is. De apostel zegt immers: ‘Christus is alles en in allen.’ (Kolossenzen 3 vers 11). Nu moet u aan de hand van het Woord uzelf onderzoeken en u voor de vraag plaatsen, of dat nu bij is, in u waar is. Namelijk dat het geloof alles is. God biedt u Christus aan. Aan wie? Aan de zondaar en goddeloze. 
U vindt dit toch bevestigd in de Schrift. ‘Wendt u naar Mij toe, wordt behouden, al gij einden der aarde; want Ik ben God en niemand meer.’ (Jesaja 45 vers 22). En: ‘Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven.’ Nu is het geloof de omhelzing van deze aanbieding. 
Waar de aanbieding wordt omhelst, daar is het en daar is alles! Waar men echter de aanbieding laat voor hetgeen zij is, daar is niets dan schuld en verdoemenis. Het geloof, door middel waarvan de aanbieding wordt omhelst is een gave Gods.’

Hoe moeten we over ds. Paauwe en zijn prediking oordelen?
Het belang­rijkste is hoe God oordeelt. In het licht van de Schrift kan ik zijn getuigenis dat er geen geestelijk leven is buiten de geloofs-vereniging met de Heere Jezus Christus alleen maar hartelijk bij-vallen. In het centraal stellen van Christus en Zijn gerechtigheid ligt de blijvende betekenis van de prediking van ds. Paauwe. 
Dat be­tekent niet dat ik geen vragen heb. Paauwe wekt meer dan eens de indruk dat alleen als men alleen in Christus geborgen is, als men het moment van afsnijding uit Adam en inplanting in Christus weet aan te geven. Zowel in het licht van de Schrift als van de kerkgeschiede­nis is dat een onhoudbare vi­sie.
Van David, Obadja en Timotheüs weten ze dat zij reeds aan de bor­sten van hun moeder op de Heere vertrouw­den. De Schrift legt niet de nadruk op het weten van het tijdstip van de beke­ring maar op de vrucht. Wat betreft de kerkgeschiedenis merk ik op dat vele grote lichten niet exact hebben kunnen aangeven waar hun geeste­lij­ke loop­baan begon. Ik noem slechts Brakel en Henry.
De leidingen Gods met Zijn kinderen zijn zeer verschillend. Heel vaak zijn de eer­ste oefe­ningen van het geloof zo zwak dat men het er zelf niet voor kan hou­den. Menigeen kreeg ook pas bij het bewande­len van de weg des heils een helder zicht op tal van zaken. In zijn auto-biografie Genade over­vloeiende voor de voornaamste der zondaren doet Bunyan daar duide­lijk verslag van. Nu zijn dit zaken die Paauwe niet ontkent, maar het valt moei­lijk te loochenen dat deze punten in zijn prediking niet tot nau­welijks aan­dacht kregen.
Petrus Datheen schreef een christelijke sa­menspraak tot troost van bekommerde harten. Hierin vertroost hij christenen die een zwak geloof hebben en niet kunnen bezien dat zij in Christus recht­vaardig voor God zijn. Datheen wijst er dan op dat hoe zwak ook ons geloof mag zijn, wij in Christus recht­vaardig voor God zijn. 
Ik noem ook de Christen- en Christinnereize van Bunyan. Daar ko­men we niet al­leen figuren als Christen, Getrouw en Groothart tegen maar ook Hoop, Klein Geloof en Altijd Bevreesd. Bunyan wenste niet het minst ook deze laatste categorie te troosten en te leiden. Dit pas­to­rale en troos­ten­de ele­ment van bekom­merde christenen komen we bij Paauwe niet veel te­gen.
Bij hem over­heerst het waarschu­wende element, na­me­lijk dat alle bekomme­ring die niet voortvloeit uit de vereniging met Christus eigen­gerech­tigheid is. Dat laatste is onge­twi­jfeld waar, maar dan blijft de vra­ag: Kan iemand dat zelf altijd zo duidelijk on­der­scheiden? 
Ik wijs ook nog een opmerking van John Owen in zijn boek over de rechtvaardiging, namelijk dat al Gods kinderen in Christus recht-vaardig voor God zijn, maar dat niet al Gods kinderen in leerstellig opzicht een juist zicht op de rechtvaardiging hebben.
Wie zich in zijns levensgang verdiept, wordt getroffen hoezeer hij een einzelgänger is geweest. Zijn leven wordt gekenmerkt door een geweldige eenzaamheid. Als student kwam Paauwe wel mede-studenten van gereformeerde overtuiging tegen maar hij voelde zich niet tot hen aangetrokken.
De reden daarvan heeft hij als volgt verwoord: ‘Terwijl zij er waren, waren zij al kant en klaar. Zij hadden geen moeilijkheden. De gerefor-meerde dogmatiek was voor hen een peulenschilletje. Ik had als student rondgelopen met de vraag: “Is er een God? En als Hij er is, wat is Hij dan?” Dus stond ik mijlenver van deze mensen af en er was niemand op wie ik jaloers was. Ik verachtte het in mijn hart; alle wetenschap, alle kennis zonder de kennis van God verachtte ik in mijn hart (..) En hoe verder een student is in betrekking hiermee, hoe “gere­for­meerder” hij is, hoe beter hij het “weet”, des te verder sta ik van hem af, de te onsympathieker is hij mij. Niet als een mens maar als aanstaand prediker.’
Na zijn schorsing in de Hervormde Kerk kwam Paauwe helemaal alleen te staan. Isolement leidt tot ver­absolutering van inzichten. Dat zien we ook bij Paauwe. Daaraan moet nog toegevoegd worden dat Paauwe kennelijk gefrustreerd was door de behandeling die hij van de kerkelijke besturen in de Hervormde Kerk ontving. 
Wie objectief naar het kerkelijk leven uit de dagen van Paauwe kijkt, moet constateren dat Paauwe geen oog meer had voor datgene wat er nog was. Zo waren er binnen de Hervormde Kerk meerdere predi­kanten die in de leer van de rechtvaardiging in de grond der zaak niet anders dachten en predikten dan hij.
Ook wil ik opmerken dat een pre­diking vlekken en rimpels kan vertonen zonder dat hij daarmee als vol­strekt vals kan betiteld worden. Ook ik heb in het licht van de Schrift ernstig be­zwaar tegen uitdrukkingen als ‘zien is nog geen heb­ben.’ Toch zou ik niet graag ontkennen dat de Heere predikanten die er zulke ge­dach­te­gan­gen op na hielden, heeft willen gebruiken en hun be­diening gezegend heeft.
Zonder hun specifieke gedachte­gangen op dit punt bij te vallen, kwam ik bij het lezen van de levensweg van zulke predikanten meer dan eens diep onder de indruk van het nabije leven met de Heere dat zij hadden. Ik wil maar zeggen dat leer­stellige zui­verheid en verbor-gen omgang met God niet zonder meer hetzelfde zijn. Het eerste kan er zijn zonder het tweede. Het tweede kan er ook zijn, terwijl het eerste vlekken en rimpels ver­toont. Paauwe dacht over dit laatste weinig genuanceerd.
Een vorm van leerheiligheid kan hem niet ontzegd worden. Te weinig bracht hij naar mijn overtuiging naar voren dat wij allen slechts ten dele kennen en dat wij ook in leerstellig opzicht de dingen vaak bij stukje en beetje leren. Dit is zeker dat allen die zalig worden, hoe gebrekkig hun leerstellig i­nzicht ook geweest mag zijn, van ganser harte de kroon die zij ontvan­gen, zullen werpen voor de voeten van het Lam.

De visie van ds. Paauwe op de kerk
Hier ligt naar mijn overtuiging het grootste manco van ds. Paauwe. In zijn leer op de rechtvaardiging zocht Paauwe aansluiting bij de reformato­ren, maar dat kan van zijn leer op de kerk bepaald niet gezegd worden. Hoe hebben de refor-matoren beklemtoond dat de Heere Zijn kerk nooit verlaat en dat wij, al vertoont zij nog zoveel vlekken en rimpels, ons van haar niet mogen afkeren. Calvijn heeft gesteld dat ook als er leerstellig vele onvolkomenheden zijn, wij bij de kerk moeten blijven zolang Christus als de enige grond van zaligheid en behoud wordt ge­predikt.
Na zijn afzetting uit de Her­vormde Kerk kwam Paauwe fei­telijk tot de stellingname dat er geen geopen­baarde kerk in Neder­land meer was. Zelf predikte hij zonder te streven naar een ordelijk kerke­lijk leven. Na het overlijden van Paauwe heeft een niet onbe­lang­rijk deel van zijn volgelingen zich weer bij een van de bestaande ker­ken gevoegd. Anderen kerken slechts inci­denteel. 
Een kern van Paauwes volge­lingen gaat on­der geen beding naar de kerk. Zij kunnen zich hier­voor op Paauwe beroe­pen en toch is er sprake van een fa­na­­tisme dat bij Paauwe zelf zo niet voorkomt. Zo­als we zo vaak zien gaan de volge­lingen verder dan de meester.
In Zijn verbondstrouw heeft de Heere de eeuwen door predi­kers van het Lam aan Zijn Kerk ge­zonden. Christus kan niet zonder on­der-danen zijn. Hij heeft hier op aarde tot aan de jongste dag niet alleen Zijn schapen, maar ook onderherders om de kudde te weiden. Ook daarin laat de Heere nooit varen de werken Zijner handen. Als de grote Op­perherder geeft Christus in overeenstem­ming met Zijn belofte "En ziet, Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld" aan de Ker­k onderherders.
Onderherders die hoewel zij in de loop van ambtelijke bediening mochten op­wassen in genade en kennis van Christus bij hun sterven nog meerdere vlekken en rimpels verlost moesten worden. Christus als het ge­slachte Lam van God is voor elke ware christen de enige bron en grond van behoud.
Ik besluit dit artikel met nog een citaat uit één van de preken van Paauwe: ‘Als God Zich openbaar, dan doet Hij dat in Christus. Buiten Christus is God een verterend vuur; in Jezus is Hij een vriendelijk en zorgzaam Vader. Ziet of u deze openbaring kent. Christus is de waarheid; Hij is de waarheid van de Heilige Schrift. 
De Heere Jezus zei eens tegen de leidslieden van Zijn volk: “Onderzoekt de Schriften, want gij meent in dezelve het eeuwige leven te vinden; en die zij het die van Mij getuigen.” Dat wisten ze niet. Ze hadden wel de Schriften, maar niet Jezus. Ontelbaar is de schare, die wel de Bijbel meent te hebben, maar nooit Jezus erin gevonden heeft. 
Als God Zich openbaart in Christus, dan valt het Woord in hetzelfde ogenblik open en wordt men gewaar de Heere Jezus Christus en God in Hem. Zonder Jezus zijt gij niet in staat om maar één woord van de Schrift te verstaan. Al wat u ervan maakt is dwaasheid! Een geopend Vaderhart in Jezus veroorzaakt een geopend mensenhart – en dát hart verstaat het; het gelooft en gelovende spreekt het zijn belijdenis uit.’