maandag 17 oktober 2016

De eenheid van de kerk

Roep om meer eenheid
De kerk van Christus is allereerst de gemeenschap van de heiligen, van allen die gereinigd zijn door Christus’ bloed en ver-nieuwd door Zijn Geest. Onder de oude bedeling had de kerk uiterlijk een andere gestalte dan onder de nieuwe bedeling. Onder de nieuwe bedeling is de kerk uiterlijk niet een gebleven. Dat is verdrietig. Innerlijke eenheid hoort gepaard te gaan met uiterlijke eenheid.
Er ontstond de scheiding tussen de Westerse en de Oosterse Kerk. In de Kerk van het Westen werd in de zestiende eeuw de roep tot Reformatie gehoord. Velen, maar niet allen, hebben die roep beantwoord. De Kerk van het Westen raakte uiterlijk ver-deeld. Ver­drietig is dat ook de Kerk van Reformatie geen eenheid bleef.
Voor Rome is dat altijd een argument geweest tegen de Refor-matie. Echter hoe belangrijk uiterlijke eenheid ook is, innerlijke verbondenheid met de leer van profeten en apostelen gaat daar bovenuit. Waar wij tussen het eerste en het tweede moeten kie-zen, mag alleen het tweede overblijven: de waarheid naar de god-zaligheid.
Heel diep is deze waarheid verwoordt in de gereformeerde belij-denisgeschriften. In Nederland is de geschiedenis zo gelopen dat kerken die deze zelfde belijdenis hebben toch naast elkaar optrekken. Dat kan en mag zo niet zijn. In dat licht deed ds. Egas de oproep bij het veer­tig­jarig ambtsjubileum van ds. Eckeveld richting de Gereformeerde Gemeenten om minder naar binnen gericht te zijn. Hij noemde de mogelijkheid van het open stellen van kansels voor pre­dikers die wel niet tot eigen kring horen, maar naar Schrift en belijdenis preken.

Wet en Evangelie
Er kwamen meerdere reacties van predikanten. Tal van ware dingen werden gezegd, maar vrijwel allen hadden het doel de oproep van ds. Egas van haar klem te beroven. Er werd op­gemerkt dat de eenheid van de kerk in Christus ligt. Dat is zeker waar, maar moet van daaruit niet worden betracht: ‘Ik ben een vriend, ik ben een metgezel van allen die Uw Naam oot­moedig vrezen.’ Mag dat ook geen kerkelijke consequenties hebben? En kerkelijk moeten dan toch leer en leven onze maatstaf zijn, omdat alleen God de laatste Rechter over het innerlijke is.
Terecht werd opgemerkt dat het gaat om de boodschap van wet en Evangelie. Ook als die boodschap wordt gebracht, is er toch variatie in accenten. Thomas Boston, de schrijver van het boek De viervoudige staat – ik haal hem meer dan eens aan – kwam tot meer helderheid in het onderscheid en de samenhang van wet en Evangelie, toen hij als jong predikant het boek Het merg van het Evangelie las. Echter, zijn prediking is van meet af aan wat de grondtonen betreft bijbels geweest.
De eeuwen door is de ene prediking ook bevindelijker geweest dan de andere. Dit jaar ver­scheen een heruitgave van Het merg der christelijke godgeleerdheid van Johannes à Marck. Het is een heel mooie uitgave en biedt een heldere uiteenzetting van de gereformeerde leer. Wel kan je – ook als je verrekent dat dit werk allereerst voor predikanten en theo­lo­gie­stu­den­ten is geschreven – begrijpen dat à Marck niet tot de Nadere Reformatie wordt gere-kend.
Niet alleen Brakel in zijn Redelijke Godsdienst (een dogmatiek ge-schreven voor het gewone volk), maar ook Witsius in de De bedeling van de verbonden (een werk evenals dat van à Marck voor studenten en predikanten ge­schre­ven) ge­ven toch een wat bevindelijker geluid. Die spreken mij uiteindelijk meer aan dan de ge­noemde à Marck. Maar daarmee schrijf ik deze man en zijn Handboek Dogmatiek niet af. Integendeel, er valt veel uit te leren, mede omdat de opzet zeer overzichtelijk is.
Ook in onze tijd zou ik mannen in de lijn van à Marck niet van de kansel willen weren. Je kunt trouwens ook denken aan de Staten­vertalers. Geen van hen kan tot de beweging van de Nadere Reformatie worden gerekend, maar onder andere uit hun kant-tekeningen blijkt hun godsvrucht. 
Van Revius heb ik wel eens gedichten aangehaald in de kerkbode. Daaruit blijkt dat zijn geloof een beleefd geloof was. Al vroegen de Statenvertalers minder uitdrukkelijk in hun prediking aandacht voor de beleving van het geloof  dan de mannen van de Nadere Reformatie, bij de verschillen tussen beide gaat het  om een te ver­dra­gen variatie in accenten is.

God alleen kent het hart
Er is ook gesteld dat alle predikanten bevindelijk en niet alleen leerstellig moeten weten van de kracht van zowel de wet als het Evangelie is. Daarmee ben ik het hartelijk eens, als wij maar niet de kant op gaan dat mensen dat met onfeilbare zekerheid kunnen beoordelen en dat je een kerk zou moeten verlaten, als je niet van al haar predikanten zeker weet dat zij kinderen van God zijn. Immers dan lopen we al vast met de twaalf discipelen die de Heere Jezus riep. Een daarvan was Judas.
Toen de Heere tegen Zijn discipelen zei dat een van hen Hem zou ver­raden hebben de elf niet uitgeroepen: ‘Dat is Judas. Dat hebben we allang in de gaten’, maar vroegen zij: ‘Ben ik het Heere?’ Wellicht hebben de anderen het toen niet gemerkt, maar Judas vroeg het iets anders, namelijk: ‘Ben ik het rabbi?’ Hij miste de liefde tot de Heere Jezus Christus.
Evenmin als avondmaalgangers zich van de noodzaak van zelf-onderzoek ontslagen mogen ach­­ten, geldt dat voor predikanten ongeacht van welke kerk zij zijn. Als het daarover gaat denk ik aan een lezing die ik al weer heel wat jaren geleden uit de mond van John Marshall op de Leicesterconferentie hoorde over Bileam. 
Hij vroeg welke predikanten het gevaar lopen een Bileam te zijn. Zijn antwoord was dat je niet aan liberale of gematigd rechtzinnige pre­di­kan­ten hoeft te denken. Die preken niet de bijbelse waarheid die Bileam onder woorden mocht brengen, maar waarin hij helaas zelf niet deelde.
Nogmaals vroeg Marshall: ‘Wie lopen het gevaar een Bileam te zijn?’ En met stemverheffing antwoordde hij: ‘U en ik. Wij die deze con­ferentie bijwonen en wij die het Evangelie van vrije genade prediken!! Wij moeten ons voor Gods aangezicht afvragen of wij zelf de kracht van de waarheid kennen. Wij moeten ons ervoor hoe­den dat onze levenswandel niet strijdig is met het Evangelie dat wij verkondigen.’
Marshall voegde er aan toe dat hij niet een concrete conferentie-ganger voor ogen had. ‘Aller­eerst,’ zo zei hij, houd ik het mijzelf voor dat ik, terwijl ik anderen heb gepredikt, zelf ver­wer­pelijk be-vonden zou worden.’ Met hem bedoel ik niet dat wij een soort hyperkritische hou­ding zouden moeten hebben. 
Maar wij moeten ook niet de kant op dat avondmaalgangers, ambts­dragers en predikanten per definitie kinderen van God zijn. Dan gaan wij tegen het onderwijs van de Heere Jezus zelf in. Laat geen kerk binnen Nederland denken dat dit onder­wijs haar avond­maal­gangers, ambtsdragers en predikanten niet geldt. Dan krijgen we zelf­ver­heffing en zoet­sap­pig­heid in plaats van ootmoed en een heilig opscherpen van elkaar.

Wegen naar meer eenheid
Het openstellen van kansels is, als je vanuit de historie denkt, allereerst een zaak van een clas­sis. In de zeventiende eeuw was er in Nederland nog niet de kerkelijke verdeeldheid die wij nu kennen. Wat echter menigeen zich niet realiseert is, dat ook een predikant uit Frankrijk of uit Oost-Friesland in Duitsland gewoon in Nederland kon worden beroepen als de classis goed­keuring gaf. Immers de Gereformeerde of Hervormde Kerk werd niet alleen in Nederland, maar ook daarbuiten gevonden
In die lijn kan men nu ook aan de classis laten of predikanten uit kerken met de gereformeerde belijdenis kunnen voorgaan. Even-tueel kan men de synode een beslis­sing laten nemen. Juist omdat er over kerkmuren heen eenheid in prediking is, is daartoe alle aanleiding.De prediking is het hart van de kerk en juist vanuit de prediking is er meer dan eens eenheid van gevoelen over kerk-muren heen.
Als het voorgaan in officiële diensten op zondagen nog een stap te ver is, dan kan men op allerlei andere manieren als gemeente interkerkelijke con­tacten betrachten. Dat kan gaan van Reforma-tieavonden en gemeenteavonden tot avonden voor de jeugd, zoals de sluiting van een winterseizoen. 
Doordeweeks kan ook een predikant uit een andere kerk een samenkomst leiden die als dat nog gevoelig ligt geen officiële kerk­dienst is, al is de vorm op de groet aan het begin en de zegen aan het einde na, precies hetzelfde. In zo’n geval kun je naar mijn overtuiging er beter echt een kerkdienst van maken, maar een groot punt is het niet voor mij. Voor het gevoel van de kerk-mensen is er toch weinig tot geen verschil.
Voor veel jongelui spelen de landelijke kerken geen grote rol meer. Daar zitten meer kanten aan. Verdrietig vind ik als er weinig besef is van de kerkgeschiedenis en van de grote waarde zowel voor het persoonlijke als het kerkelijke leven van de gere-formeerde belijdenis. Echter, juist als die kennis en dat besef er wel is, wordt er een verbondenheid over de kerkelijke ge­bro­ken-heid heen ervaren.
Vaak wordt niet beseft dat Groen van Prinsterer in de negentiende eeuw de uitdrukking ‘gereformeerde gezindte’ gebruikte om de eenheid in geloof tussen gerefor­meerde belijdenis binnen en buiten de Hervormde Kerk aan te geven. Groen die zelf de Her­vormde Kerk trouw bleef, heeft toch meer dan eens onder het gehoor van afgescheiden pre­di­kanten gezeten en zelfs in afgescheiden kring wel het Heilig Avondmaal gebruikt.

Slot
Verder moeten we bedenken dat de kenmerken van de ware kerk – en laat ik mij dan maar even beperken tot de prediking als veruit het belangrijkste kenmerk – zich op niveau van de plaatselijke gemeente openbaren. Overal waar een bijbelse prediking klinkt, zien en merken we iets van het kerkvergaderend werk van Christus. Dat heb ik vanaf het begin van mijn amb­telijke bediening catechisanten voorgehouden. Als er nu minder kerkisme is dan vroeger, is dat winst.
Als het maar niet zo is, dat jong en oud niet meer weten wat de inhoud van de bijbelse prediking is. Want dat is zeker, het is een goddelijk gebod onder een bijbelse prediking op te gaan. Ik zeg er wel dat bij, dat een gebrekkige prediking nog geen onbijbelse prediking is. Het gaat om de ene Naam, om de twee wegen (we moeten de brede weg verlaten en de smalle be­wan­delen) en om de drie stukken van ellende verlossing en dankbaarheid.
Terugkomend op de oproep van ds. Egas: ik hoop dat binnen de kring van de Gereformeerde Gemeenten en daarbuiten naar de intentie van deze oproep wordt gehandeld en naar wegen gezocht wordt elkaar meer te ontmoeten. Dan zijn er veel meer moge-lijkheden dan die nu worden benut.
Laat het niet zo zijn dat wij zeggen: de tijd is er niet rijp voor. Er is het goddelijke gebod van­uit innerlijke eenheid naar meer uiterlijke eenheid te zoeken. Eenheid in prediking bij onder­linge variatie over kerkmuren heen is aanwijsbaar. Er is in kerkelijk Nederland veel aan de hand. Niet alle kerken met een gerefor­meerde belijdenis handhaven die ook wer­kelijk. 
De situatie in een aantal kerken door afscheiding uit de Her-vormde Kerk voortgekomen, is de situatie confessioneel eigenlijk gelijk aan die van de Hervormde Kerk vóór 2004. Zaken waar ik concreet aan denk ik: het niet afwijzen of zeer aarzelend afwijzen van de vrouw in het ambt en homoseksuele relaties, laten van ruimte voor de zienswijze dat Adam en Eva niet de eerste mensen zijn en dat de lichamelijk dood van de mens bij Gods goede schepping hoort, een onduidelijk geluid over de eeuwige rampzaligheid. Mijn opsomming is bepaald niet volledig. 
Als landelijke kerken als geheel de gereformeerde belijdenis niet handhaven, is er nog altijd wel samenwerking mogelijk met plaatselijke gemeenten die dat wel willen doen. Als de Heere de wegen baant, zou op een herschikking van het kerkelijke leven of nog beter geformuleerd op terug naar de wortels van de Hervormde Kerk tot zegen kunnen zijn.
Laten wij niets af doen aan de wetenschap dat het gezag van de Bijbel als het Woord van God allesbeslissend is. De Bijbel leert ons de boodschap van verzoening met de Vader door de vol-doening van Jezus Zijn Zoon als God Die mens werd. De Bijbel spreekt van weder­geboorte door de Heilige Geest. Als wij elkaar daarin herkennen, schamen we ons naar binnen en naar buiten er niet voor om aan te geven dat in ieder geval innerlijk reeds een eenheid is.
Tenslotte: maar dat gaat boven de vraag van kerkelijke ver-deeldheid uit: de kerk zonder vlek en rimpel is hier niet te vinden. We moeten daar wel naar verlangen. Dan blijft alleen de bede om de wederkomst van Christus over.