zaterdag 31 december 2016

Pauline Churches and Diaspora Jews

Pauline Churches and Diaspora Jews is een bundel met artikelen van John M.G. Barclay, hoogleraar godgeleerdheid aan Durham University. Sommigen zijn al eerder gepubliceerd, ter­wijl anderen voor het eerst in deze bundel verschijnen. 
Barclay gaat in op de sociaal-maat­schap­pelijke context van de gemeenten die door middel van de zendingsarbeid van Paulus ont­ston­den. Tussen deze gemeenten en de synagogen in de diaspora zijn tal van overeenkomsten aan te wijzen.
De Bijbel heeft allereerst een theologische boodschap. Daarmee is echter niet ont­kend dat sociaal-historisch onderzoek een bijdrage kan leveren aan het verstaan van de bijbelse bood­schap. Uitgebreid wordt door Barclay aandacht geschonken aan de Joodse ge­schied­schrijver Flavius Josephus. 
Zijn houding tegenover Rome werpt licht over die van Paulus. Barclay betoogt terecht dat Paulus het Romeinse rijk niet vanuit zichzelf benadert en beoordeelt, maar het plaatst in het kader van de kruisdood en opstanding van Jezus. Dat zijn de feiten die werkelijk de geschiedenis en de bestemming van mensen bepa-len.
Door tal van zijn Joodse tijdgenoten werd Paulus vanwege zijn re-lativering van de mozaïsche wet­geving als een afvallige gezien. Echter Paulus achtte zijn houding niet strijdig met het geloof van de vaderen. Een zienswijze die door het overgrote deel van de Joodse christenen werd aanvaard.
De waarde van de bundel van Barclay ligt niet de laatste plaats daarin dat duidelijk wordt hoe­zeer het eschatologisch en apo-calyptisch dualisme tussen deze wereld en de toekomende wereld voor Paulus bepalend was voor de identiteit van christenen. Christenen stonden wel in de wereld en ware toch niet van de wereld. In de kerk van de eenentwintigste eeuw wordt nog vaak zonder nuan-cering over Gods wereld gesproken. 
Dan geeft het Nieuwe Testament meteen ander geluid. Dat geldt zeker ook de brieven van Paulus. De wereld blijft Gods schepping maar is ook het machtsbereik van de duivel en zijn engelen. In deze gevallen wereld zijn de gemeenten van Christus voorposten van het koninkrijk dat komt. Een christen vervult zijn taak in deze wereld in de wetenschap dat zijn burgerschap in de hemel is van waaruit hij zijn Heere en Zaligmaker verwacht.

John M.G. Barclay, Pauline Churches and Diaspora Jews, WUNT 275 (Tübingen: Mohr Siebeck, 2011), hb. 454 p., €129, -- (ISBN 9783161506192).

donderdag 22 december 2016

First Theology: God, Scripture & Hermeneutics

When doing theology must we start with God, the Bible or hermeneutics? For postmodernism we must start with herme-neutics. God and the Bible as his Word are not seen as objective realities but only as realities with can only be discussed in the context of faith- and reading-communities. Already some years ago Kevin VanHoozer in a book with the title God, Scripture & Hermeneutics: First Theology argued that questions about these three issues belong together.
Kevin VanHoozer unashamedly identifies the Bible with the Word of God. When we do that, hermeneutics is governed by the self witness of the Scripture and can never be an activity that can be undertaken apart from this self witness. Reading the Scripture as the voice of God shows that our view of God is dependent on the Scripture and our view on Scripture is dependent on our view on God. God is not the construct of a faith-community and Scripture has a real and fixed meaning that is related to authorial intent.
In the context of the canon and the development of the history of revelation we can speak of an extended meaning in comparison with the original meaning. The extension is always in the line of the original meaning. I would say that we know more about the referent of Old Testament passages that readers or hearers could know under the Old Testament dispen­sation.
According to postmodernism there is nothing outside the text. According to the classical view on the Scripture and of God, the triune God really exists and is not dependent on the Christian community of faith. The text of Scripture cannot be really under-stood apart from the conviction that the triune God really exist and he speaks in and through the Scripture. The Scripture is the source of real and objective knowledge about God; knowledge that is not dependent upon the person who knows, but upon God who has revealed himself.
VanHoozer rightly argues that postmodernism is a radically new suspicion of hermeneutics itself. He completely disagrees with Stanley Hauerwas who maintains that the whole endeavor to interpret the Bible on its own term is vain nosense. VanHoozer defends a theological hermeneutics and a theological inter-pretation of the Scripture. This means that hermeneutics and interpretation is based on the view that God transcends the play of language in writing.
VanHoozer ends his study with the statement that a Christian theologian must be a truth-teller, truth-deer and truth sufferer.  A real theologian makes Christian truth claims. Real truth complains always surpass the community to which the person who makes this claim, belong. Truth requires evangelical passion. The willing-ness to suffer is an indispensable element of this passion.

Kevin VanHoozer, First Theology: God, Scripture & Hermeneutics  (Downers Grove: InterVarsity Press, 2002), paperback 384 p., price $40,-- (ISBN 978-0-8308-2681-0).

dinsdag 20 december 2016

Biblical Authority. Retrieving the Solas in het Spirit of Mere Pro­tes­tant Christianity

In onze tijd komt ook in protestantse kring de vraag naar voren of wij nog wel uit­komen met het sola scriptura van de Reformatie. Leert het postmodernisme ons niet dat een beroep op een tekst – en in dit geval op de tekst van de Schrift – niet alleen iets zegt over die tekst maar ook over degene die zich erop beroept. Is de gedachte dat de Schrift een objectieve inhoud heeft geen fictie of met een andere insteek: getuigt dit niet van een rationalistische visie die op een ongeoorloofde wijze ervan uitgaat dat het kenmerkende van de Schrift is dat zij een kennis­inhoud heeft?!
Biblical Auhority after Babel van de begaafde Amerikaanse theoloog Kevin J. VanHoozer,onderzoekshoogleraar systema-tische theologie aan Trinity Evange­lical Divinity School, heeft deze vragen als achtergrond. Nadrukkelijk wenst VanHoozer vast te houden aan het feit dat de Schrift objectieve kennis schenkt. Hij bestrijdt dat dit standpunt van rationalisme getuigt. Wie het afwijst, blijkt aan het geloof – hoe summier ook – toch een kennisinhoud te geven. Alleen func­tioneert de Schrift niet als uiteindelijke norm van de kennisinhoud van het geloof.
Uitdrukkelijk gaat VanHoozer in op het van rooms-katholieke zijde meer dan eens geuite bezwaar dat de Reformatie de secularisatie en het epistemologisch scepti­cisme heeft bevor-derd en aanleiding heeft gegeven tot een diepgaande verbrok­ke­ling van de christelijke kerk. Temeer omdat steeds meer protestantse theologen van deze argumenten onder de indruk blijken te zijn. Hoe komt het dat het sola scriptura van de Reformatie binnen het protestantisme niet tot een breed ge­deelde gezamenlijke uitleg van de Bijbelse boodschap heeft geleid?
VanHoozer brengt terecht naar voren dat het sola scriptura niet los moet worden ge­maakt van de andere solas van de Re-formatie. Wie werkelijk sola scriptura belijdt, weet ook van zalig worden door genade alleen, van Christus als enige Middelaar, van het geloof als het enige middel dat ons deel geeft aan Christus en Zijn ge­rechtigheid en van het feit dat het in dit alles om de eer van God alleen gaat.
Ondanks het feit dat de Reformatie verbrokkeld is geraakt, blijkt er over de grenzen van kerkverbanden toch tussen klassieke protestanten meer eenheid te zijn dan in eerste instantie zichtbaar is: een eenheid van geloof. Zoals christenen elkaar moeten dienen in het leren kennen en verheerlijken van God geldt dat ook voor kerkverbanden en plaatselijke gemeenten.
Met een zinspeling op Lewis stelt VanHoozer dat onversneden (mere) protestants christendom een katholiek christendom is, gestempeld door de Reformatie. Naar zijn diepe overtuiging is Rome niet echt katholiek. Rome gaat zonder dat er nog een uiteindelijke toetsing aan de Schrift mogelijk is, uit van de juistheid van haar verstaan van het Evangelie. Vaticanum II betekende in allerlei opzichten een vernieuwing van Rome. Het was echter geen terugkeer naar het Evangelie.
Vol­gens Vaticanum II wordt genade niet alleen via de sacra-menten, maar via de gehele geschapen werkelijkheid mee-gedeeld. Dat de genade ingebouwd is in de geschapen werkelijkheid staat haaks niet alleen op de boodschap van de Reformatie maar ook op het Bijbelse getuigenis. Juist Vaticanum II laat de actualiteit en relevantie van sola scriptura zien.
Aansluitend bij de Anglicaanse Australische nieuwtestamen-ticus Greame Golds­worthy stelt VanHoozer dat het beginsel van geloof alleen wijst op de onto­log­ische onbekwaamheid van de zon­daar terug te keren tot God en op het epistemo­logische en soteriologische pri­maat van de Heilige Geest. Tegen het post­moderne hermeneutische relativisme stelt VanHoozer dat objectieve kennis van de Bijbelse boodschap het doel van het gelovig onderzoek van de Schrift blijft.
Hij wijst af dat de uitleg van de Schrift onlosmakelijk is verbon-den met de geloofs­gemeenschap waartoe wij behoren, en wij daar nooit boven uit kunnen stijgen. Juist Luther is hiervan het klassieke tegenvoorbeeld. Met instemming las ik hoe VanHoozer wijst op de betekenis van de inzichten van Alvin Plantiga bij het onderbouwen van de notie dat de Schrift niet alleen objectieve inhoud heeft, maar wij die inhoud ook kunnen kennen.
Sola scriptura betekent dat de Bijbel de uiteindelijke norm (norma normans) is,  maar niet dat zij de enige norm is. Er zijn van de Schrift afgeleide normen (normae normatae) die wij niet mogen verwaarlozen. Negatie van de betekenis van de kerkgeschiedenis – juist ook voor de uitleg van de Schrift – is strijdig met het katholieke karakter van het christelijke geloof. Wie de Kerk der eeuwen vervangt door het protestantse indi-vidu sluit zich af voor de rijkdom van de Kerk der eeuwen en maakt protestanten juist zo ontvankelijk voor Rome.
Kort samengevat komt de studie van VanHoozer neer op een pleidooi voor protestants gestem­pelde katholiciteit, waarbij het sola scriptura de enige uitein­delijke norm is, maar wel een norm die gehanteerd wordt smekend om de ver­lichting door de Heilige Geest en die verdisconteert dat wij niet de eersten zijn die de Schrift lezen en dat de Heilige Geest ook aan vorige generaties wijsheid schonk. Het grote verschil met Rome blijft dat de traditie geen heersende (magisterial) maar dienende (mini­sterial) taak en plaats heeft bij de uitleg van de Schrift en het verstaan van het Evangelie.

Kevin J. VanHoozer, Biblical Authority. Retrieving the Solas in het Spirit of Mere Pro­tes­tant Christianity, Brazos Press, Grand Rapids, MI 2016; ISBN 9781587433931; xii + 269 pp., prijs $21,99.

woensdag 14 december 2016

Een Schotse sage als verduidelijking voor het komen tot Christus

De achttiende-eeuwse Schotse predikant Lachlan Mackenzie gebruikte eens in zijn preek de volgende Schotse sage om duidelijk te maken hoe een zondig mensenkind ertoe komt op de Heere Jezus als enige Zaligmaker te vertrouwen.
Een hertog had maar één dochter. Hij wilde graag dat deze dochter graag met een goede en vermogende man in het huwelijk trad. Op een dag werden op zijn kasteel jongemannen genodigd om naar de hand van deze dochter te vragen. De vader was met zijn dochter overeengekomen dat hij met haar keuze zo meegaan.
Allerlei jonge mannen melden zich: zonen van baronnen, graven en van hertogen, zonen ook van rijke tot zeer rijke zakenmensen. Toch wees de dochter van de hertog al deze verzoeken af. Tenslotte kwam er een jongeman in lompen gekleed. Ook hij vroeg naar de hand van de dochter van de hertog. De hertog zelf noch iemand van de aanwezigen begreep hoe deze bedelaar het had aangedurfd naar de hand van de dochter van de hertog te vragen.
Tot ontsteltenis van de hertog en verbazing van de aanwezigen gaf de dochter van de hertog deze jongeman haar ja-woord. Hij beloofde over een jaar terug te komen. Alles moest dan in gereed-heid zijn gebracht voor de voltrekking van het het huwelijk.
De hertog kon niet begrijpen waarom zijn dochter zo’n bedelaar het ja-woord had gegeven. De omstanders vertelde zij het niet, maar haar vader zei ze: Ik keek in zijn ogen en zag dat hij de zoon van de koning is. Daarom heb ik tegen hem ja gezegd. Inderdaad, een jaar ging voorbij en toen kwam er geen bedelaar naar het kasteel maar de zoon van de koning omgeven door een groot gevolg. De dochter van de hertog had er zorg voor gedragen dat alles voor zijn ontvangst gereed was.
Lachlan Mackenzie trok uit deze sage de volgende les. In een nederige gestalte is de Zoon van God als mens op aarde ver-schenen. Hij werd na zijn geboorte in een kribbe gelegd. Hij stierf aan het kruis bespot en veracht door omstanders. Zijn opstanding en hemelvaart zijn onloo­chen­baar, maar alleen door het geloof krijg je een band aan de Zoon van God Die nu in de hemel is en die wij met onze ogen niet kunnen zien. Toen Hij op aarde was, was de Zoon van God niet met glorie en heerlijkheid bekleed.
In de Bijbel wordt ons verteld wie God de Vader is en ook dat Hij Zijn Zoon tot redding van zondaren naar deze wereld zond. Uiterlijk is echter de Bijbel een boek net als andere boeken. Het is een heel oud boek, maar er zijn maar heel oude boeken. Alleen door het geloof voel je en merk je dat de Bijbel het Woord van God is. 
Het is de stem van God waardoor God tot ons spreekt. We worden uitgenodigd tot Jezus Christus als Redder en Zaligmaker de toevlucht te nemen. De uitnodiging om tot Christus te komen kunnen we vergelijken met een huwelijks­aanzoek. Christus vraagt ons hele hart.
Waarom gaan mensen niet op deze uitnodiging in? Een eerste reden is dat zij niet geloven dat de Bijbel werkelijk het Woord van God is en God echt bestaat. Toch is de Bijbel echt Gods stem en God bestaat werkelijk. Een blinde zou kunnen ontkennen dat de zon bestaat, omdat hij het licht van de zon niet kan zien. Toch bestaat de zon.
Nog veel zekerder is dat God be­staat, al zou iedereen zeggen dat dit niet zo is, omdat zij Hem niet zien en niets van Hem mer­ken. Wie biddend de Bijbel gaat lezen, begint iets van God te merken. Trouwens de schep­­ping zit zo mooi in elkaar, dat wijst erop dat er een Schepper en Maker is. Van welke me­cha­nismen die maker ook gebruik heeft gemaakt. Waarom de mens heel anders is dan het hoogst ontwikkelde dier ga je begrijpen als je de eerste twee hoofd­stukken van de Bijbel leest.
Dat er zoveel leed en verdriet in de wereld is en dat mensen elkaar de ergste dingen aandoen wordt duidelijk uit het derde hoofdstuk van het eerste boek van de Bijbel.
Je kunt geloven dat God bestaat, dat de Bijbel waar is en dat Jezus de enige Zaligmaker is en toch niet echt in Hem geloven. Je wilt je eigen leven leiden. God mag niet allesbeheersend zijn. Hoe worden we nu een echte christen?
De Schotse dominee Lachlan Mackenzie zei: Dat komt omdat je dwars door alles heen ziet dat de heerlijkheid van Christus, al is die nu nog verborgen, alle plezier en glitter van de wereld overtreft. Het echte christelijke geloof is een boodschap van genade en vergeving. Die vind je zo nergens in een andere godsdienst.
Een christen heeft als ware in de ogen van de Zoon van God gezien. In het Nieuwe Testament (het tweede deel van de Bijbel) staat het zo: Die u niet gezien hebt, en toch liefhebt, in Wie u nu, hoewel u Hem niet ziet, maar wel gelooft, u verheugt met een onuitsprekelijke en heerlijke vreugde.’ (1 Petrus 1:8).

vrijdag 9 december 2016

Calvijn Institutie van 1541

Calvijn is vooral bekend door zijn laatste uitgave van de Institutie in 1559. Breed wordt wel erkend dat we om Calvijn echt te leren kennen ons niet tot dit werk moeten beperken. Zijn brieven, Bijbelcommentaren en preken zijn dan van groot belang. De laatste uitgave van de Institutie is feitelijk een weergave voor predikanten en studenten in theologie van de bijbelse boodschap zoals Calvijn die door intensieve bestudering van de Schrift steeds beter had leren verstaan. Zij moet dan ook in samenhang met zijn Bijbel-commentaren worden gelezen.
Met de eerste uitgave van de Institutie in 1536 trok Calvijn reeds de aandacht van velen. In deze uitgave die veel minder omvangrijk is dan de laatste uitgave, zet Calvijn met het oog op gewone gemeenteleden de kern van de bijbelse leer uiteen. Tussen de eerste en laatste uitgave van de Institutie liggen nog een aantal uitgaven. In 1539 kwam de tweede Latijnse uitgave uit. Daarvan verscheen in 1541 een Franse editie. In 1543 verscheen een nog weer uitvoerigere Latijnse editie. Dat gebeurt opnieuw in 1550. Ook van deze versie komt een Franse vertaling uit en wel in 1551.
Nu leest niet iedereen even gemakkelijk Latijn of oud-Frans. Voor wie Engels beheerst, is het goed te weten dat bij de Banner of Truth een nieuwe vertaling verscheen van de Franse uit­gave van 1541. In onderscheid met de uitgave van 1536 kunnen we de uitgave van 1539 en 1541 niet meer als een louter catechetisch handboek worden gekarakteriseerd.
De relatie tussen Calvijns Bijbelcommentaren en de Institutie wordt hier als duidelijk zichtbaar. Wel merk je sterker dan in de laatste uitgave van de Institutie hoezeer Calvijn tot geestelijk ook een leerling van Luther was. Wie de laatste uitgave van 1559 kent leest hier geen nieuwe dingen. In een veel korter bestek worden de hoofdartikelen van het christelijke geloof uiteengezet. Zelf er­voer ik het als verfrissend op deze manier met Calvijn kennis te maken en via hem met de bijbelse boodschap. Ik kan ande­ren de wijze van kennismaking alleen maar aanraden.

John Calvin, Institutes of the Christian Religion, vertaald vanuit de eerste Franse uitgave van 1541 door Robert White, Banner of Truth, Edinburgh 2014; ISBN 978-1-84871-463-2; hb. 882 pp., prijs £19,--.

maandag 5 december 2016

Twee boeken over Joden die Jezus als de Messias belijden


Wanneer wij spreken over Messiasbelijdende Joden plegen wij daarmee christenen met Joodse wortels aan te duiden. Joden die Jezus als de beloofde Messias belijden. Toch hanteert een dergelijk gebruik van de term Messiasbelijdende Joden pas van na de Tweede Wereld­oorlog. Daarvoor was binnen Joods-christelijke kringen zelf deze aanduiding om­streden.
Dat is één van de zaken die men kan leren uit het in 2013 bij Zondervan uitgegeven boek Intro­duc­tion to Messianic Judaism: Its Ecclesial Context and Biblical Foundations. De eeu­wen door heb-ben er Joden tot de christelijke kerk behoort. 
Echter, vanaf de vierde tot de negentiende eeuw zijn er niet of nauwelijks Joden binnen de christelijke kerk die nadrukkelijk aan hun Joodse identiteit willen vasthouden. In de vierde eeuw na Chr. verdwijnen de laatste Joodse christelijke groeperingen en ge-meenten uit het historische beeld.
Als in de negentiende eeuw op een omvang die tot dusver onge-kend was, Joden toetreden tot de christelijke kerk zien we dat Joden ook als zij tot de christelijke kerk zijn toegetreden, zich van hun Joodse wortels bewust blijven en daar in gepaste zin trotst op zijn. 
Overal ontstaan op nationaal niveau allianties van Hebreeuwse christenen. Deze christenen maken deel uit van bestaande kerken, maar zoeken via deze allianties contact met elkaar. Heel nadrukkelijk wordt echter het christen-zijn boven het Jood-zijn gesteld, hoe belangrijk dat laatste ook is.
Aan het begin van de twintigste eeuw is er in Amerika een groep Joodse christenen voor wie de band aan het Joodse volk haast nog belangrijker is dan de band aan de christelijke kerk. Men sticht synagogen van Messiasbelijdende Joden en houdt vast niet allen aan de mozaïsche spijs- en reinheidswetten maar minstens ook voor een deel aan de tradities van het rabbinale Jodendom.
De Kerk ziet men als een gemeenschap voor heidenen die Jezus als de Christus belijden. In deze optiek moeten Joden die tot de erkenning komen dat Jezus de Christus is, zich niet bij de Kerk aansluiten, maar gemeenten vormen van Messiasbelijdende Joden. Deze gemeenten vormen samen met de Kerk uit de heidenen het Lichaam van Christus. Zo ge­beurde dat.
De internationale alliantie van Hebreeuwse christenen distan-tieerde zich na­druk­ke­lijk van deze zienswijze. Men achtte haar zelfs ketters, omdat geen recht werd gedaan aan de boodschap van het Nieuwe Testament waarbij Joden en heidenen ook op lokaal niveau één gemeenschap vormen. 
Wie de geschriften van de in Mauthausen omgekomen Joods-chris­te­lijke predikant Johannes Rottenberg kent, die in Nederland voor de vereniging Elim heeft ge­werkt, merkt dat hij deze dis-cussie kent en heel beslist een Hebreeuwse christen en geen Messias-belijdende Jood wil worden genoemd.
Na de Tweede Wereldoorlog verdwijnt het verzet tegen de aan-duiding Messiasbelijdende Joden en al blijft de theologische tegen­stel­ling die achter het gebruik lag van de aanduiding Hebreeuwse christenen enerzijds en Messias­belijdende Joden anderzijds wel bestaan. 
Introduction to Messianic Judaism is een bundel die bestaat uit twee delen. In het eerste deel komen Messiasbelijdende Joden aan het woord en in het tweede deel christelijke nieuw­testamentici met niet Joodse wortels die in hun bijdragen diverse aspecten van het Nieuwe Testament belichten toegespitst op het Joodse karakter ervan en op wat het Nieuwe Testament zegt over Joden en heiden in het ene lichaam van Christus. De Joodse auteurs kiezen theo­logisch heel nadrukkelijk voor de benadering dat een Messias-belijdende Jood allereerst Jood is dan pas christen.
Kinzer meent dat met de Verlichting en het verkrijgen van bur-gerrechten door Joden de Joden allereerst als een natie werden gezien en niet meer als godsdienst. Dat zou verklaren waarom Joden die in de negentiende eeuw christen werden, geen moeite hadden met het lidmaatschap van een bestaande kerk, omdat hun Jood-zijn een kwestie was van natio­naliteit.
Historisch is deze analyse heel aanvechtbaar. Dat blijkt al, wanneer wij kijken naar Nederland. Tot aan de Franse tijd werden Joden die in Nederland woonden als leden van de Hebreeuwse natie ge­zien. Daarom mochten zij in belangrijke mate onaf-hankelijk van de Nederlandse wetgeving (die toen provinciaal was) hun eigen wetgeving hebben en ook hun eigen taal (het Jiddisch spre­ken).
Met het verkrijgen van gelijke burgerrechten verloor men eigen rechtspraak los van de nationale wetgeving en werd onderwijs in het Jiddisch ver­bon­den. Joden woonachtig in Nederland waren geen leden van de Hebreeuwse natie maar Joodse Nederlanders. Jood-zijn was juist allereerst een kwestie van godsdienst. De Joodse gemeen­schappen kregen dan ook de namen Nederlands Israëlitisch en Portugees Israëlitisch Kerk­genootschap. 
Dat betekent echter niet dat in de praktijk Joden niet door velen als een volk of ras werden gezien. Het meest sinister komt dat wel bij de nazi’s naar voren. Binnen het Jodendom zelf zien we telkens de beide polen naar voren komen. Enerzijds dat Jood zijn een kwestie is van het aanvaarden van het rabbinale geloof en anderzijds dat het verbonden is met afstamming van Abraham,, Izaak en Jacob
Bij het vormen van synagoges of gemeenten van Messias-belijdende Joden die heel na­druk­ke­lijk allereerst Joods willen zijn, komt de vraag naar voren in hoeverre men de rab­binale tra­dities wil volgen. Hier blijkt een grote mate van variëteit en zelfs van willekeur. Daar­op heeft Baruch Maoz, voorganger van een Joods-christelijke gemeente in Israël, heel na­drukkelijk gewezen in zijn publicatie Judaism is not Jewish.
Vorig jaar verscheen hiervan een derde her­ziene uitgave onder de titel Come, Let Us Reason Together: The Unity of Jews and Gentiles in the Church. Maoz beklemtoont dat het toebehoren aan Christus alle andere zaken te boven gaat. Besnijdenis en Joodse feesten wil hij als teken van culturele identiteit volgen, maar heb­ben voor hem geen geestelijke beteke­nis. 
Van belang is ook nog te noemen dat voor het overgrote deel van de religieuze Joden de zogenaamde leden van Messiasbelijdende syna­go­ges evenmin nog als Jood kunnen worden gezien als Joodse christenen die van een bestaande kerk deel uitmaakten. Voor de enkele religieuze Jood die het anders ziet, maakt dit verschil weer niet uit. Dat betekent dat syna­goges van Messias-belijdende Joden bepaalt niet meer en brug naar het Joodse volk zijn dan Joodse christenen die lid zijn van een bestaande kerk
Daarbij komt dat buiten Israël in veel gevallen zelfs de meer-derheid van de leden van ge­meenten van Messiasbelijdende gemeenten geen Joodse wortels heeft. Soms geldt dat geen enkel lid binnen het Jodendom opgroeide. Dat zien we ook in Nederland bij gemeenten die zich messiaans noemen. Dan is hoe dan sprake van navolging van de dwaling waartegen Pau­lus in de brief aan de Galaten heeft gewaarschuwd.
Ook in Nederland zien we dat messiaanse gemeenten zich veelal heel willekeurig aan rabbinale tradities binden. Zo onderhoudt men de sabbat en heeft men vooral sympathie met het orthodoxe Jodendom, maar legt men in tegenstelling tot de Joodse orthodoxie op de zaterdag wel grote afstanden af om de onder-linge samenkomst bij te wonen.
Voor Joodse christenen met name buiten Israël is het een wor-steling om zowel recht te doen aan de volledige nieuwtestamen-tische boodschap en toch ook voor een komende generatie de Joodse identiteit vast te houden. Verenigingen als in Nederland Haderech kunnen daarbij behulpzaam zijn.
Een christen behoort het Joodse volk lief te hebben en voor de bekering van het Joodse volk te bidden. Echter, zoals er een ijver voor God zonder verstand kan zijn, kan er ook een liefde tot het Joodse volk zonder verstand zijn. Daarmee wordt God niet geëerd en is het Joodse volk niet bij gebaat.

David Rudolph en Joel Willitts (red.), Introduction to Messianic Judaism: Its Ecclesial Context and Biblical Foundations, Zondervan, Grand Rapids, Michigan 2013; ISBN 978-0-310-33063-9; pb. 335 pp,; prijs $26,99

Baruch Maoz, Come, Let Us Reason Together: The Unity of Jews and Gentiles in the Church, third edition, Presbyterian & Reformed Publishing Co., Phillipsburg, New Jersey 2012; ISBN 978-1-59638-406-4; pb. 254 pp., prijs $19,99