vrijdag 8 december 2017

Zielezucht van Witsius

Zielezucht
Op de preekstoel heb ik wel coupletten geciteerd uit het gedicht Zielezucht van Witsius.  Het ge­hele gedicht telt er 56. Uit de cou-pletregels ‘Zijt Gij met mijn doem gediend, Zoek Uw' eer. Ik heb ’t verdiend!’ is helaas meer dan eens afgeleid dat een mens Gods recht liever moet krijgen dan eigen zaligheid en er de voorkeur aan moet geven onder Gods recht verloren te gaan dan zalig te worden in strijd met Gods recht. Wie zo denkt en spreekt, heeft waarschijnlijk het ge­dicht Zielezucht nooit in zijn geheel gelezen. In ieder geval wordt Witsius totaal fout begrepen.
Witsius wist dat zalig worden, hoe dan ook, alleen geschieden kan in overeen­stemming met Gods recht. Zalig worden in strijd met Gods recht is voor hem een tegenspraak in zichzelf. Hij wist wel dat als een mens verloren gaat, in Gods overwinning over de tegenstand en het verzet van zo’n mens tegen Hem – of het nu vroom of goddeloos verzet was – Gods recht wordt ver­heerlijkt. Hij betuigt echter ook dat al Gods deugen worden verheerlijkt in ons leven, als God ons uit de kracht van Christus’ bloed roept uit de duisternis tot Zijn licht. We gaan al de deugden bezingen.
Als het waar is dat wij Gods recht liever moeten krijgen dan onze eigen zaligheid voordat wij mogen delen in het Borgwerk van Christus, betekent dat feitelijk dat God vrienden en geen vijanden met Zichzelf verzoent. In strijd met de gereformeerde leer gaat men er zo ook vanuit dat een mens God werkelijk kan liefhebben, voordat hij vrede met God vond door het bloed van het kruis.
Echter, alle liefde tot God die niet voortvloeit uit de verzoening met God, is niet de ware liefde en heeft voor God geen betekenis. Heel duidelijk wordt dit verwoord in 1 Joh. 4:10: ‘Hierin is de liefde, niet dat wij God liefgehad hebben, maar dat Hij ons lief heeft gehad, en Zijn Zoon gezonden heeft tot een verzoening voor onze zonden.’
Daar komt bij, dat wie stelt dat hij Gods recht liever heeft dan eigen zaligheid, beweert dat hij liever heeft dat de ene deugd van Gods recht in zijn rampzaligheid wordt verheerlijkt dan alle deugden van God in zijn zaligheid. Gaan wij af op de woorden, dan heeft men de volle ernst van het recht van God nog niet beleefd en nog veel minder de heerlijkheid van de zaligheid. Wie daar iets van mag kennen, zingt het: ‘Wien heb ik nevens U omhoog.’
De bedoeling van mensen kan beter zijn dan hun woorden doen ver­moeden. Mensen hebben met de genoemde uitdrukkingen meer dan eens willen onder­stre­pen dat de zaligheid totaal onver-diend is. Dat is helemaal waar, maar toch moeten we het niet zo verwoorden dat de centrale betekenis van het kruis van Christus, buiten Wie God voor een mens een verterend vuur is, wordt verduisterd.
Nodig is dat wij gaan beseffen dat wij de eeuwige rampzaligheid dubbel en dwars hebben verdiend en zo met lege handen tot Christus gaan. Dat zijn twee kanten van één zaak. Het omhelzen van Christus zonder de erkenning dat wij de toekomende toorn hebben verdiend heeft geen betekenis. De erkentenis van schuld zonder het omhelzen van Christus heeft geen waarde in de ogen van God.
De coupletten in het gedicht Zielezucht laten zien hoezeer Witsius die ziel die zucht, niet in zich­zelf en ook niet in eigen schuldover-tuiging laat roemen, maar alleen in Christus en Zijn bloed. Hij betuigt ook dat geen verdriet hem kan schaden als kruis en zorg niet uit Gods toorn hem toekomen, maar uit Gods Vaderlijke liefde voortkomt. Voor alle duidelijkheid wijs ik erop dat in het eerste vol­gende couplet de ziel zich richt tot de Voorspraak Jezus Christus met de bede of Hij een ver­zoek tot de Vader wil richten,
Zeg Hem, zoete Voorspraak, zeg Hem,
En met reden onderricht Hem,
Dat de reden niet en duldt
Dubb'le straf voor ééne schuld.
God is immers d' Opperreden.
Zo de Borg heeft straf geleden,
Is dan niet de schuldenaar
Zelve, buiten straf-gevaar?

Ja, Heer', dan zal ik U roemen 
En niet slechts Rechtvaardig noemen,
 
Maar: tesamen straf en zoet,
 
Hard en zacht, gestreng en goed.
 
Dubbel zult Gij zijn geprezen,
 
Dubbel zal dan d' inkomst wezen
 
Van Uw grote heerlijkheid,
 
Daar al 't werk toch henen leidt.

Vaste hoop zal niet beschamen: 
Gods beloft' is Ja en Amen.
 
En Zijn liefd' gestort in 't hart,
 
Zalft en zacht daar alle smart.
 
Och! kond' ik dat maar geloven,
 
'k Kwam dan alles licht te boven.
 
Geen verdriet mij hier verdriet
 
Lijd ik 't in Gods toorne niet.
 


Gij Die tot mijn ziele zeide: 
Kom, mijn Bruid, mij toebereide,
 
Kom, mijn liefste, gij zijt Mijn',
 
En Ik zal de uwe zijn.
 
Eeuw'ge liefd' verbindt ons beiden,
 
Dood nog leven mag ons scheiden
 
'k Weet, gij hebt Mij wel bezind,
 
Maar Ik heb u eerst bemind