vrijdag 29 januari 2016

Hoe tekent ons het Nieuwe Testament de persoon van de Heere Jezus Christus?

Voor wie het Nieuwe Testament leest zoals het zich aandient en de historische betrouw­baarheid van wat daarin wordt meegedeeld aanvaard, behoeft het geen betoog dat Jezus van Nazareth daarin wordt getekend als de Zoon van God Die mens werd, God geopen­baard in het vlees. In het bijzonder vanaf de negentiende eeuw werden bij het nieuw­testamentische getui­genis aangaande de Heere Jezus Christus vragen gesteld.
In 1835 publi­ceerde David Friedrich Strauss een boek over het leven van Jezus. Strauss nam een radicaal kritische houding ten op­zich­te van de Schrift in. Hij ontkende bij voorbaat het historisch karakter van wonderen. Strauss tekende een beeld van de Heere Jezus Christus dat paste bij het liberale denken van de negentiende eeuw.
Aan het begin de twintigste eeuw heeft Albert Schweizer heeft in-dringende kritiek uitge­oe­fend op deze zoektocht naar de historische Jezus. Dat betekende echter niet dat hij het opnam voor het geloof van de kerk der eeuwen. Terwijl voor de liberale theologie Jezus het voor­beeld was van de ideale mens, meende Schweitzer dat de historische Jezus een profeet was geïn­spireerd door de apocalyp-tiek van die tijd; een wereld die de mens van de twintigste eeuw helemaal vreemd is.
In de laatste decennia heeft meerdere christelijke nieuwtestamentici en joodse geleerden die het jodendom van de Tweede Tempel als hun specialisme hebben met een beroep op de joodse wortels van het christelijke geloof de Heere Jezus getekend als een rabbi en wonderdoener uit de eerste eeuw na Chr.
De gedachte dat God mens kon worden en dat Gods wezen in verband daarmee meervoudig is, zou niet passen binnen het jodendom van de Tweede Tempel. Wijd­verbreid is onder nieuw-testamentici de zienswijze dat de synoptische evangeliën een wezen­lijke andere kijk op de Heere Jezus zouden geven dan Paulus en met name Johannes. Tegen­over de hoge christologie van Paulus en Johannes wordt dan de lage christologie van de synop­tici gesteld.
Nooit heeft het aan tegenstemmen tegen de geschetste visie ont-broken, wel kunnen we zeggen dat die de laatste jaren alleen maar sterker zijn geworden. Simon Gathercole schreef de studie The Pre-existent Son waarin hij met tal van argumenten laat zien dat niet alleen in de brieven van Paulus en het evangelie naar Johannes maar ook in de synoptische evangeliën Jezus als de eeuwige Zoon van God wordt getekend. Larry Hurtado publiceerde onder andere Lord Jesus Christ waarin hij aantoonde dat al vanaf het prille begin van de christelijke kerk Jezus aan­beden werd als Heere en Hem zou eer werd toegebracht die een jood alleen aan God Zelf wens­te te brengen.
In dit klimaat paste ook de studie van de Schotse nieuwtesta-menticus Richard Bauckham God Crucified; een studie waarvan in 2008 een herziene druk verscheen uitgebreid met andere ar­ti­kelen die Bauckham de afgelopen jaren heeft gepubli-ceerd. Bauckham toont met de stukken aan dat in vrijwel alle boeken van het Nieuwe Testament Jezus in die zin als Heere wordt getekend dat Hij opgenomen is in de identiteit van Hem Wiens naam in het Oude Testa­ment JHWH luidt of zoals we dat in de Statenvertaling lezen HEERE.
Dat betekent niet dat afbreuk werd gedaan aan het joodse mono-theïsme maar dat de Heere Jezus werd gezien als behorend bij de identiteit van God Zelf. Hem mag en moet dezelfde eer toegekend worden als de Vader. De nieuwtestamentische lofprijzingen laten dit ons duidelijk zien. In de synop­tische evan­ge­liën wordt al duidelijk dat Hem het laatste oordeel dat aan God Zelf toekomt wordt toevertrouwd.
Na Zijn opstanding zien we dat de christenen gaan verstaan – waarbij ik in onderscheid van Bauckham expliciet zou willen wijzen op het voortgaande onderwijs door de Heilige Geest dat Jezus Zijn discipelen had toegezegd – dat de Heere Jezus ook betrokken was bij het god­de­­lijke werk van de schepping.
Een enkel argument dat ook kan worden genoemd, ontbreekt bij Bauckham. Ik noem hoe in de synoptische evangeliën wordt ge-sproken over de wijze waarop Jezus de zonde vergeeft. Hij doet het zoals God het alleen kan. Zijn wandelen op de zee is een aan-wijzing dat de identiteit van HEERE ook op Hem van toepassing is. Immers van de HEERE lezen we in Psalm 77 dat Hij Zijn voetstap op de zee zet en op de wolken rijdt.
Dat laatste brengt ons bij het feit dat de Heere Jezus zinspelend op Daniël 7:14 Zich bij voorkeur de Zoon des mensen noemde. De tekst van Dan. zelf wijst op een Persoon Die niet alleen meer is dan een mens maar ook meer dan een geschapen engel. Ook Bauck-ham ziet deze lijn, maar laat in dit verband na te wijzen op de Persoon van de Engel des HEEREN in het Oude Testament Die niet met een geschapen engel gelijk kan worden gesteld.
Terecht wijst Bauckham erop dat niet alleen in het Oude Testament zelf maar ook in de inter­testamentaire periode het binnen het jodendom niet strijdig werd geacht met de belijdenis van de ene God en HEERE zelfstandige verschijningsvormen van God aan te nemen zoals de god­de­lijke wijsheid en de al genoemde Zoon des mensen. Bauckham noemt het niet, maar we kun­nen we dan ook wijzen op de heerlijkheid des HEEREN Die onder andere in Ezechiël als een zelfstandige verschijningsvorm van de HEERE wordt getekend.
Met Bauckham ben ik ervan overtuigd dat het rabbinale jodendom deze elementen uit het Oude Testament en in het ver­lengde daarvan in het jodendom van de Tweede Tempel heeft buiten-gesloten in reactie op de christelijke kerk. Het unitarisme van het rabbinale jodendom spoort hierin niet mee het geloof in de HEERE van het Oude Testament.
Ik maak terzijde de opmerking dat wie spreekt over de joodse wortels van het christelijke ge­loof nooit moet vergeten dat niet alleen het rabbinale jodendom maar ook het apostolische jodendom een vorm van jodendom is. Alleen deze twee vormen van joden-dom overleefden de val van de Tweede Tempel in tegenstelling tot onder andere Sadduceeën en Essenen.
Het rab­bi­nale jodendom en de christelijke kerk hebben het Oude Testament gemeenschappelijk maar lezen het verschillend. Dat verschil hangt niet alleen samen met de aanvaarding dan wel afwijzing van de Heere Jezus als de vervulling van de verwachting gewekt door Mozes en de pro­feten, het heeft ook alles te maken met een verschillende kijk op de eenheid van God en op het antwoord dat wordt gegeven op de vraag of de mens zichzelf kan verlossen.
Terugkomend op Bauckham wil ik mijn grote waardering voor deze studie uitspraken. Heel ver­helderd vond ik hoe hij met verwijzing naar de Septuaginta (de Griekse vertaling van het Oude Testa-ment) laat zien dat de wijze waarop in het evangelie naar Johannes over de heer­lijkheid van Jezus juist ook in en niet alleen na Zijn lijden voorbereid is door de wijze waarop de Hebreeuwse tekst van Jesaja werd vertaald. Hetzelfde woord voor heerlijkheid en ver-heer­lijken dat Johannes in zijn evangelie gebruikt vinden we tot drie keer toe in Jes. 52:13-53:12.
Nog nadrukkelijk dan in de Hebreeuwse tekst van het Oude Tes-tament het geval is, wordt in die van de Septuaginta een verband gelegd tussen de HEERE Zelf met Wiens heerlijkheid Jesa­ja bij zijn roeping werd geconfronteerd en de heerlijkheid van de knecht des HEEREN over wie in de tweede helft van het boek Jesaja wordt gesproken.
Eigenlijk heb ik maar één bezwaar tegen de zienswijze van Bauck-ham; een bezwaar dat overigens wel heel fundamenteel is. Dat is namelijk dit dat hij evenals dat bijvoorbeeld Jürgen Moltmann die hij heel vaak instemmend citeert, het lijden tot de identiteit van God Zelf rekent. Hij wekt dan ook de indruk dat de Heere Jezus naar Zijn goddelijke natuur heeft ge­leden.
Voor deze gedachte geeft de Bijbel geen grond. Zo wordt juist de noodzaak en het won­der van de vleeswording van Christus ont-kracht. God werd mens opdat Hij Die niet lijden kon, zou lijden. Sterker nog dan Bauckham aanwijst, levert het nieuwtestamen-tische getuige­nis de bouwstenen voor de vroegkerkelijke belijdenis van Chalcedon. 
Daar wordt betuigd dat in de Persoon van Jezus Christus de god-delijke en menselijke natuur onvermengd en onveranderd en onge-deeld en ongescheiden met elkaar zijn verenigd. Op deze wijze kunnen én het wonder van de werkelijke godheid van Christus verwoorden én tegelijkertijd duidelijk maken dat Hij Die God was en bleef, mens werd om te lijden en te sterven.
Een mysterie dat wij, als wij maar vasthouden aan het feit dat Hij Die in Zijn ene Persoon de goddelijke en menselijke natuur in Zich verenigde en daarom kon lijden en sterven, even para­­doxaal en hymnisch mogen verwoorden als eenmaal Charles Wesley deed:
Amazing love! How can it be,
That Thou, my God, shouldst die for me?
(…)
I feel the life His wounds impart;
I feel the Savior in my heart.

No condemnation now I dread;
Jesus, and all in Him, is mine;
Alive in Him, my living Head,
And clothed in righteousness divine,
Bold I approach th’eternal throne,

And claim the crown, through Christ my own.