Voor
wie het Nieuwe Testament leest zoals het zich aandient en de historische
betrouwbaarheid van wat daarin wordt meegedeeld aanvaard, behoeft het geen
betoog dat Jezus van Nazareth daarin wordt getekend als de Zoon van God Die
mens werd, God geopenbaard in het vlees. In het bijzonder vanaf de negentiende
eeuw werden bij het nieuwtestamentische getuigenis aangaande de Heere Jezus
Christus vragen gesteld.
In
1835 publiceerde David Friedrich Strauss een boek over het leven van Jezus.
Strauss nam een radicaal kritische houding ten opzichte van de Schrift in.
Hij ontkende bij voorbaat het historisch karakter van wonderen. Strauss tekende
een beeld van de Heere Jezus Christus dat paste bij het liberale denken van de
negentiende eeuw.
Aan
het begin de twintigste eeuw heeft Albert Schweizer heeft in-dringende kritiek
uitgeoefend op deze zoektocht naar de historische Jezus. Dat betekende echter
niet dat hij het opnam voor het geloof van de kerk der eeuwen. Terwijl voor de
liberale theologie Jezus het voorbeeld was van de ideale mens, meende
Schweitzer dat de historische Jezus een profeet was geïnspireerd door de
apocalyp-tiek van die tijd; een wereld die de mens van de twintigste eeuw
helemaal vreemd is.
In de laatste decennia heeft meerdere christelijke nieuwtestamentici en joodse geleerden die het jodendom van de Tweede Tempel als hun specialisme hebben met een beroep op de joodse wortels van het christelijke geloof de Heere Jezus getekend als een rabbi en wonderdoener uit de eerste eeuw na Chr.
In de laatste decennia heeft meerdere christelijke nieuwtestamentici en joodse geleerden die het jodendom van de Tweede Tempel als hun specialisme hebben met een beroep op de joodse wortels van het christelijke geloof de Heere Jezus getekend als een rabbi en wonderdoener uit de eerste eeuw na Chr.
De
gedachte dat God mens kon worden en dat Gods wezen in verband daarmee
meervoudig is, zou niet passen binnen het jodendom van de Tweede Tempel. Wijdverbreid
is onder nieuw-testamentici de zienswijze dat de synoptische evangeliën een
wezenlijke andere kijk op de Heere Jezus zouden geven dan Paulus en met name
Johannes. Tegenover de hoge christologie van Paulus en Johannes wordt dan de
lage christologie van de synoptici gesteld.
Nooit
heeft het aan tegenstemmen tegen de geschetste visie ont-broken, wel kunnen we
zeggen dat die de laatste jaren alleen maar sterker zijn geworden. Simon
Gathercole schreef de studie The
Pre-existent Son waarin hij met tal van argumenten laat zien dat niet alleen
in de brieven van Paulus en het evangelie naar Johannes maar ook in de
synoptische evangeliën Jezus als de eeuwige Zoon van God wordt getekend. Larry
Hurtado publiceerde onder andere Lord
Jesus Christ waarin hij aantoonde dat al vanaf het prille begin van de
christelijke kerk Jezus aanbeden werd als Heere en Hem zou eer werd
toegebracht die een jood alleen aan God Zelf wenste te brengen.
In
dit klimaat paste ook de studie van de Schotse nieuwtesta-menticus Richard
Bauckham God Crucified; een studie
waarvan in 2008 een herziene druk verscheen uitgebreid met andere artikelen
die Bauckham de afgelopen jaren heeft gepubli-ceerd. Bauckham toont met de
stukken aan dat in vrijwel alle boeken van het Nieuwe Testament Jezus in die
zin als Heere wordt getekend dat Hij opgenomen is in de identiteit van Hem
Wiens naam in het Oude Testament JHWH luidt of zoals we dat in de
Statenvertaling lezen HEERE.
Dat
betekent niet dat afbreuk werd gedaan aan het joodse mono-theïsme maar dat de
Heere Jezus werd gezien als behorend bij de identiteit van God Zelf. Hem mag en
moet dezelfde eer toegekend worden als de Vader. De nieuwtestamentische
lofprijzingen laten dit ons duidelijk zien. In de synoptische evangeliën
wordt al duidelijk dat Hem het laatste oordeel dat aan God Zelf toekomt wordt
toevertrouwd.
Na
Zijn opstanding zien we dat de christenen gaan verstaan – waarbij ik in
onderscheid van Bauckham expliciet zou willen wijzen op het voortgaande
onderwijs door de Heilige Geest dat Jezus Zijn discipelen had toegezegd – dat de
Heere Jezus ook betrokken was bij het goddelijke werk van de schepping.
Een
enkel argument dat ook kan worden genoemd, ontbreekt bij Bauckham. Ik noem hoe
in de synoptische evangeliën wordt ge-sproken over de wijze waarop Jezus de
zonde vergeeft. Hij doet het zoals God het alleen kan. Zijn wandelen op de zee
is een aan-wijzing dat de identiteit van HEERE ook op Hem van toepassing is.
Immers van de HEERE lezen we in Psalm 77 dat Hij Zijn voetstap op de zee zet en
op de wolken rijdt.
Dat
laatste brengt ons bij het feit dat de Heere Jezus zinspelend op Daniël 7:14
Zich bij voorkeur de Zoon des mensen noemde. De tekst van Dan. zelf wijst op
een Persoon Die niet alleen meer is dan een mens maar ook meer dan een
geschapen engel. Ook Bauck-ham ziet deze lijn, maar laat in dit verband na te
wijzen op de Persoon van de Engel des HEEREN in het Oude Testament Die niet met
een geschapen engel gelijk kan worden gesteld.
Terecht
wijst Bauckham erop dat niet alleen in het Oude Testament zelf maar ook in de
intertestamentaire periode het binnen het jodendom niet strijdig werd geacht
met de belijdenis van de ene God en HEERE zelfstandige verschijningsvormen van
God aan te nemen zoals de goddelijke wijsheid en de al genoemde Zoon des
mensen. Bauckham noemt het niet, maar we kunnen we dan ook wijzen op de
heerlijkheid des HEEREN Die onder andere in Ezechiël als een zelfstandige
verschijningsvorm van de HEERE wordt getekend.
Met
Bauckham ben ik ervan overtuigd dat het rabbinale jodendom deze elementen uit
het Oude Testament en in het verlengde daarvan in het jodendom van de Tweede
Tempel heeft buiten-gesloten in reactie op de christelijke kerk. Het unitarisme
van het rabbinale jodendom spoort hierin niet mee het geloof in de HEERE van
het Oude Testament.
Ik
maak terzijde de opmerking dat wie spreekt over de joodse wortels van het
christelijke geloof nooit moet vergeten dat niet alleen het rabbinale jodendom
maar ook het apostolische jodendom een vorm van jodendom is. Alleen deze twee
vormen van joden-dom overleefden de val van de Tweede Tempel in tegenstelling
tot onder andere Sadduceeën en Essenen.
Het
rabbinale jodendom en de christelijke kerk hebben het Oude Testament
gemeenschappelijk maar lezen het verschillend. Dat verschil hangt niet alleen samen
met de aanvaarding dan wel afwijzing van de Heere Jezus als de vervulling van
de verwachting gewekt door Mozes en de profeten, het heeft ook alles te maken
met een verschillende kijk op de eenheid van God en op het antwoord dat wordt
gegeven op de vraag of de mens zichzelf kan verlossen.
Terugkomend
op Bauckham wil ik mijn grote waardering voor deze studie uitspraken. Heel verhelderd
vond ik hoe hij met verwijzing naar de Septuaginta (de Griekse vertaling van
het Oude Testa-ment) laat zien dat de wijze waarop in het evangelie naar
Johannes over de heerlijkheid van Jezus juist ook in en niet alleen na Zijn
lijden voorbereid is door de wijze waarop de Hebreeuwse tekst van Jesaja werd
vertaald. Hetzelfde woord voor heerlijkheid en ver-heerlijken dat Johannes in
zijn evangelie gebruikt vinden we tot drie keer toe in Jes. 52:13-53:12.
Nog
nadrukkelijk dan in de Hebreeuwse tekst van het Oude Tes-tament het geval is,
wordt in die van de Septuaginta een verband gelegd tussen de HEERE Zelf met
Wiens heerlijkheid Jesaja bij zijn roeping werd geconfronteerd en de
heerlijkheid van de knecht des HEEREN over wie in de tweede helft van het boek
Jesaja wordt gesproken.
Eigenlijk
heb ik maar één bezwaar tegen de zienswijze van Bauck-ham; een bezwaar dat
overigens wel heel fundamenteel is. Dat is namelijk dit dat hij evenals dat
bijvoorbeeld Jürgen Moltmann die hij heel vaak instemmend citeert, het lijden
tot de identiteit van God Zelf rekent. Hij wekt dan ook de indruk dat de Heere
Jezus naar Zijn goddelijke natuur heeft geleden.
Voor
deze gedachte geeft de Bijbel geen grond. Zo wordt juist de noodzaak en het wonder
van de vleeswording van Christus ont-kracht. God werd mens opdat Hij Die niet
lijden kon, zou lijden. Sterker nog dan Bauckham aanwijst, levert het nieuwtestamen-tische
getuigenis de bouwstenen voor de vroegkerkelijke belijdenis van Chalcedon.
Daar wordt betuigd dat in de Persoon van Jezus Christus de god-delijke en menselijke natuur onvermengd en onveranderd en onge-deeld en ongescheiden met elkaar zijn verenigd. Op deze wijze kunnen én het wonder van de werkelijke godheid van Christus verwoorden én tegelijkertijd duidelijk maken dat Hij Die God was en bleef, mens werd om te lijden en te sterven.
Daar wordt betuigd dat in de Persoon van Jezus Christus de god-delijke en menselijke natuur onvermengd en onveranderd en onge-deeld en ongescheiden met elkaar zijn verenigd. Op deze wijze kunnen én het wonder van de werkelijke godheid van Christus verwoorden én tegelijkertijd duidelijk maken dat Hij Die God was en bleef, mens werd om te lijden en te sterven.
Een
mysterie dat wij, als wij maar vasthouden aan het feit dat Hij Die in Zijn ene
Persoon de goddelijke en menselijke natuur in Zich verenigde en daarom kon
lijden en sterven, even paradoxaal en hymnisch mogen verwoorden als eenmaal
Charles Wesley deed:
Amazing
love! How can it be,
That
Thou, my God, shouldst die for me?
(…)
I
feel the life His wounds impart;
I
feel the Savior in my heart.
No
condemnation now I dread;
Jesus,
and all in Him, is mine;
Alive
in Him, my living Head,
And
clothed in righteousness divine,
Bold
I approach th’eternal throne,
And
claim the crown, through Christ my own.