In
de serie Concordia Commentary heeft Bruce G. Schuchard, de commentaar op de drie
brieven van Johannes verzorgd. Schu-chard is als hoogleraar exegetische
theologie van het Nieuwe Testament en decaan van ‘advanced studies’ verbonden
aan Concordia Theological Seminary, St. Louis, Missouri. Aansluitend bij de
oudste kerkelijke tradities aanvaardt hij Johannes de zoon van Zebedeüs als de
auteur en neemt hij dat zij in Efeze zijn geschreven.
Op
de vraag of de brieven eerder dan het Evangelie naar Johannes zijn geschreven,
geeft Schuchard terecht als antwoord dat het niet nodig is aan te nemen dat het
Evangelie naar Johannes reeds in geschreven vorm bestond.
De brieven zijn geschreven als weerlegging van het gevoelen van personen die gemeenten hadden verlaten. Zij konden zich de rea-liteit van de vleeswording van de Zoon van God niet voorstellen. Daarbij kwam dat zij wel claimden God lief te hebben, maar na-lieten aan de broeders liefde te betonen.
De brieven zijn geschreven als weerlegging van het gevoelen van personen die gemeenten hadden verlaten. Zij konden zich de rea-liteit van de vleeswording van de Zoon van God niet voorstellen. Daarbij kwam dat zij wel claimden God lief te hebben, maar na-lieten aan de broeders liefde te betonen.
De
eerste brief van Johannes is de langste en draagt een alge-meen karakter.
Duidelijk is dat Johannes kan teruggrijpen op mondeling onderwijs dat hij heeft
gegeven. De tweede brief is aan een locale huisgemeente (de uitverkoren vrouwe
en haar kinderen) gericht. Wel is de brief zo geformuleerd dat hij in meerdere
gemeenten kon worden voorgelezen.
Schuchard
typeert 3 Johannes als de meest persoonlijke nieuw-testamentische brief. De
ouderling laat voelen met welke proble-men hij wordt geconfronteerd. In
navolging van Martin Hengel wijst Schuchard erop dat geen vroegchristelijke
brief zoveel overeenkomsten heeft buitenbijbelse brieven uit die tijd als 3
Johannes.
Schuchard
onderstreept terecht dat wij ons moeten realiseren dat in de dagen van Johannes
schriftelijke documenten werden ver-vaardigd me de bedoeling te worden
voorgelezen. Daarom keken briefschrijvers als het ware over de schouders van
retorici bij het vervaardigen van hun brieven.
Schuchard
laat zien dat de bewering dat Johanneïsche ge-schriften aanvankelijk vooral
door ketters werden gewaardeerd en slechts met moeite ingang hebben gevonden in
de hoofdstroom van de christelijke kerk, strijdig is met de feiten.
Evenals
de andere commentaren uit de Concordia Commentary kan ik ook deze commentaar
hartelijk aanbevelen. Hier en daar is te merken dat de commentaar door een
lutheraan en niet door een gereformeerd theoloog is geschreven.
Echter, voor gereformeerden is Luther, ook al volgt men hem theologisch niet in alle opzichten bij, altijd een van hun gees-telijke vaders geweest. Dan moeten we toch lutheranen die echt in de lijn van Luther willen gaan, als geestelijke broeders erkennen.
Echter, voor gereformeerden is Luther, ook al volgt men hem theologisch niet in alle opzichten bij, altijd een van hun gees-telijke vaders geweest. Dan moeten we toch lutheranen die echt in de lijn van Luther willen gaan, als geestelijke broeders erkennen.
Schuchard
besluit elke passage die hij bespreekt met afsluitende opmerkingen. In deze
rubriek wordt bij 1 Joh.1:5-2:2 opgemerkt dat wellicht een van de redenen van
de eigentijdse veronachtzaming van de realiteit en gevolgen van de zonde is
dat niet echt wordt geloofd dat een andere manier van leven mogelijk is.
Daarmee wordt de kracht van het kruis ontkend.
Het
bloed van Christus heeft zowel verzoenende als ver-nieuwende kracht. We moeten
en mogen naar het kruis van Christus gaan tot reiniging en vergeving van zonden
om zo een consistent aan God gewijd leven te leiden. Zij die (innige)
gemeenschap met God clai-men maar intussen in de duisternis wandelen, doen volstrekt geen recht aan de zelfopenbaring van de volstrekt heilige God.
Bruce G. Schuchard, 1-3 John, Concordia Commentary, Saint Louis: Concordia Publishing House, 2012, hb. 752 pp., prijs $54,99 (ISBN 9780758614438)